• No results found

Fase 4: sampling en rekrutering van kandidaat-deelnemers

1. Toekenning statuut

Het afnemen van iemands beslissingsrecht betekent een aanzienlijke ingreep in diens leven.

Een vraag die daarbij centraal stond in de focusgroepen is of en onder welke voorwaarden iemand juridisch onbekwaam mag of kan verklaard worden. Daarop werden geen eenduidige antwoorden gegeven. De deelnemers waren het erover eens dat dit een zeer moeilijke afweging vormt, en er werden bezorgdheden geuit over de gevolgen van deze beslissingen.

De deelnemers vonden dat zelfs voor gevallen waarin het duidelijk is dat de persoon met een handicap baat heeft bij het overdragen van zijn of haar juridische handelingsbekwaamheid, er bij deze beslissing een aantal kanttekeningen te plaatsen zijn.

1.1. Ethische complexiteit

De vraag of iemand al dan niet bekwaam is, is niet steeds eenvoudig te beantwoorden. Die complexiteit kwam tijdens de focusgroepen meermaals naar boven. De deelnemers benadrukten dat men niet zomaar iemands rechten mag ontnemen en dat dit een ethische kwestie is. In essentie draait het volgens hen om de vraag onder welke voorwaarden de maatschappij het recht heeft om zo drastisch in te grijpen in het leven van het individu.

Daarbij erkenden zij dat de belangen van sommige personen met een handicap beter gediend zijn door het ontnemen van hun juridische handelingsbekwaamheid, bijvoorbeeld wanneer anders financiële problemen dreigen. Maar de bezorgdheid was het grootst bij de deelnemers wanneer het gaat om persoonlijke problematieken zoals de kinderwens, omdat beslissingen in dit domein samenhangen met de rechten van anderen, met name het kind.

“Langs de andere kant, ale ja sommige mensen- en dan ben ik eigenlijk zelf aan het discrimineren aan de andere kant, maar je kan, ale ja, zwaar mentaal gehandicapten, kun je dat juridisch bekwaam achten? En waar trek je dan die grens he? Bij zwaar mentaal is dat duidelijk, bij licht mentaal… Kinderen krijgen als mentaal gehandicapten… Maar da’s ook zo waar ligt de grens he?” (persoon met een handicap)

Dat het niet altijd duidelijk is wanneer moet, mag of kan ingegrepen worden en door wie, roept bezorgdheid op bij veel personen met een handicap in de focusgroepen. Enerzijds wezen zij erop dat het soms moeilijk is om schrijnende situaties te voorkomen, bijvoorbeeld wanneer blijkt dat een persoon met een verstandelijke beperking toch niet kan instaan voor de opvoeding van zijn of haar eigen kind. De vraag werd gesteld of het in dergelijke gevallen geoorloofd is dat de overheid tussenkomt. En op welke manier dat dan moet.

“Wel bijvoorbeeld die schrijnende situaties van mensen (…) mensen met verstandelijke handicap die kinderen hebben, en het loopt faliekant af” (rolstoelgebruiker)

“De realiteit, wat wij zien is dat mensen met een gemiddeld IQ dus met, als je kijkt puur naar IQ wat ook wetenschappelijk doet, zien we dat mensen met een licht verstandelijke handicap hebben de kans om te trouwen, kinderen te krijgen, om alles zelf te doen, maar die zijn emotioneel, ale emotionele ontwikkeling is veel lager zien wij vaak, waardoor dat je echt multiproblem situaties krijgt, dat zijn mensen die kansarm zijn. Die euh ja, die ook afhaken op hulpverlening, en die mensen, dat is het probleem vaak, de frustraties van hulpverleners, dat loopt zo fout, en je hebt geen poot om op te staan, je kunt, die nemen zelf al hun keuzes, maar eigenlijk kun je zelfs bij sommige dan zeggen, zijn ze daar niet bekwaam, ale bekwaam toe. Terwijl dat wij in andere situaties dan zien dat de mensen die dan in een beschermd milieu echt zitten, dat die wel meer keuzes zouden moeten kunnen maken die ze nu de kans niet krijgen, dus het is een dubbel verhaal ale denk ik soms” (vertegenwoordiger van een vereniging)

Dit rapport heeft geenszins de intentie een antwoord te bieden op deze ethische vraag. Wel willen we hier onderstrepen dat de deelnemers aan de focusgroepen bezorgd waren, omdat er volgens hen te weinig middelen voorzien zijn om in dergelijke situaties tot een goed compromis te komen.

Hoewel er geen volledige consensus over bereikt werd, waren veel deelnemers het erover eens dat er eigenlijk in alle gevallen goede ondersteuning beschikbaar moet zijn in het domein van de juridische handelingsbekwaamheid. De deelnemers raadden aan dat in situaties waarbij iemand keuzes maakt en zelf niet kan instaan voor de gevolgen ervan, gepaste ondersteuning voorzien moet worden om indien nodig een beslissing over juridische

handelingsbekwaamheid te nemen. Dit laat volgens hen ook toe om, zelfs als de uiteindelijke beslissing twijfelachtig is, de gevolgen ervan op te vangen.

“Daarvoor zijn er bijvoorbeeld ook diensten zoals bijzondere jeugdzorg, die inspringen als er… Ale ik denk nu in een situatie, zoals jij zegt een gezin, dat dat kinderen heeft waar echt waar die geen grip op hebben, maar ja, als het dan heel schrijnend is voor kinderen, wordt bijzondere jeugdzorg” (partner van een persoon met MS)

Kortom, net omdat het als samenleving niet altijd evident is om in te grijpen, stellen de deelnemers dat het belangrijk is om een voldoende aanbod aan opvang en ondersteuning te voorzien. Tijdens de focusgroepen kwam in dit verband herhaaldelijk de problematiek van de kinderwens naar boven, maar evengoed werd het belang van ondersteuning onderlijnd in andere levensdomeinen van personen met een handicap voor wie onduidelijkheid bestaat over de handelingsbekwaamheid (bijvoorbeeld financieel).

1.2. Moeilijkheden met betrekking tot de beslissing tot het inperken van de bekwaamheid

Uit de focusgroepen bleek ook dat een aantal problemen bestaan in het ontnemen van de juridische bekwaamheid bij personen voor wie duidelijk is dat zij niet bekwaam zijn om beslissingen te nemen, bijvoorbeeld in het geval van een zware verstandelijke handicap. Niet alle personen in een dergelijke situatie bevinden zich volgens de deelnemers in een beschermingsstatuut. De vraag is dan waarom ouders – die over het algemeen het belang van hun kind willen beschermen – er niet altijd voor kiezen om een beschermingsstatuut voor hun kind aan te vragen. Hiervoor werden tijdens de gesprekken twee oorzaken naar voren geschoven.

In eerste instantie gaven een aantal ouders van personen met een handicap aan dat ze bij het krijgen van een kind met een handicap overspoeld worden met informatie, brochures en uitnodigingen, eigenlijk te veel om alles te lezen of bij te wonen en bovendien niet altijd even relevant op dat moment. Wanneer er dan beslissingen moeten genomen worden betreffende juridische bekwaamheid, ontbreekt die informatie evenwel en weet men niet waar men moet beginnen zoeken. Dit scenario ervoeren verschillende ouders in het bijzonder op het moment dat hun kind met beperking de meerderjarigheid nadert.

“Er worden wel informatieavonden georganiseerd, maar die zijn niet zo talrijk, en meestal dan ook juist op een moment dat je er niet mee bezig bent. Zo is dat dan. En op het moment dat je er dan aan denkt, van ‘goh we zouden daar toch eens werk van moeten maken’, ja dan moet je zelf op zoek gaan naar informatie want dan is er natuurlijk juist zo geen informatieavond. En waar moet je dan beginnen zoeken?”

(ouder van een persoon met een handicap)

Het verspreiden van informatie moet volgens de deelnemers op een effectievere wijze plaatsvinden, rekening houdend met de levensfase van het kind met een handicap, zodat gepaste brochures en infoavonden aangeboden worden op een ogenblik dat ouders hier nood aan hebben. Een andere optie is volgens de deelnemers de oprichting van een centraal adviesbureau, waar ouders doorlopend terecht kunnen met hun vragen betreffende juridische bekwaamheid. Zo’n centrum kan dan gericht zijn op informeren en/of doorverwijzen.

“Ik weet niet, bestaat dat, zo één loket waar je met al uw vragen, gelijk als van de Vlaamse Overheid, waar dat je dan zo ook met al uw vragen en die u dan dispatchen?”

Tijdens de focusgroepen benadrukten verschillende stakeholders dat het voor ouders van levensbelang is dat zij goed geïnformeerd worden over de mogelijkheden én de gevolgen van het beschermingsstatuut. Wie geen beschermingsstatuut heeft, kan immers aansprakelijk gesteld worden voor handelingen die hij of zij niet in de hand heeft. Daarbij werd ook vermeld dat juridische verdediging in dergelijke situaties wordt bemoeilijkt indien er geen vangnet bestaat waarop ouders een beroep kunnen doen.

Een tweede reden die aangehaald werd inzake de beslissing van ouders om hun kind niet juridisch onbekwaam te laten verklaren, is dat de huidige invulling van dit statuut als te beperkend wordt ervaren.

“Dus mijn dochter is op het ogenblik 34 jaar. Dus op de moment dat die 18 jaar nadert, die meerderjarigheid, dan begin je daarover na te denken, en zij heeft een verstandelijke beperking dus euh, maar hetgeen dat toen voor handen was, dat was de verlengde minderjarigheid of de voorlopige bewindvoering… Wij vonden dat, omdat zij nog evolueerde, vonden wij dat eigenlijk veel te beperkend” (ouder van een persoon met een handicap)

“Maar het probleem is als je ze niet verlengd minderjarig laat he verklaren, dan zijn ze wel verantwoordelijk voor al hun daden. Dus… Dat is zo iets, da’s alles of niets” (ouder van een persoon met een handicap)

“Dat heeft heel veel consequenties. En bij ons zijn eigenlijk heel veel mensen verlengd minderjarig. Terwijl dat wij soms iets hebben van, eigenlijk zouden die op dat punt moeten ook een beslissing kunnen nemen” (vertegenwoordiger van een vereniging)

Hierbij werd ook gewezen op verschillen tussen de beschikbare statuten: het statuut van voorlopige bewindvoering wordt herzien na verloop van tijd, in tegenstelling tot de verlengde minderjarigheid. Dit laatste statuut ervaren verschillende deelnemers als een stempel voor het leven en een ingrijpend gegeven met invloed op alle levensdomeinen. Ouders gaven aan dat het huidige stelsel geen rekening houdt met het feit dat alle mensen evolueren in termen van hun capaciteiten, ook personen met een verstandelijke beperking. Wat vandaag geen optie lijkt, behoort binnen een aantal jaar misschien wel tot de mogelijkheden. Bovendien is diversificatie volgens de deelnemers niet enkel noodzakelijk in de tijd, maar ook in functie van verschillende levensdomeinen. Concreet werd gesteld dat de mogelijkheid bestaat dat iemand niet kan instaan voor de opvoeding van kinderen, maar wel voldoende verantwoordelijkheid heeft om de eigen financiën te regelen of om te trouwen. Zij ervaren het statuut van verlengde minderjarigheid als erg rigide: de onbekwaamheid heeft betrekking op alle levensdomeinen.

In plaats van één veralgemenende stempel op te plakken, werd er tijdens de focusgroepgesprekken voor gepleit om meer flexibiliteit toe te laten. Om op een correcte manier flexibel om te springen met de mate van bekwaamheid in verschillende situaties en domeinen, vinden de deelnemers het belangrijk dat tijdens de beslissingsprocedure ook mensen betrokken zijn die de persoon in kwestie in al deze levensdomeinen kunnen beoordelen, zoals bijvoorbeeld de ouders. Een dokter of vrederechter is volgens hen meestal niet in de breedte vertrouwd met de capaciteiten van een persoon. Er werd daarbij gepleit voor het voorzien van voldoende mogelijkheden tot herziening van het statuut, wanneer de

evolutie van de persoon met een handicap dit vereist. De deelnemers waren ervan overtuigd dat wanneer aan deze voorwaarden voldaan wordt, het beschermingsstatuut veel minder beperkend ervaren zal worden en ouders de beslissing minder vaak zullen ontwijken.

“Maar dan echt individueel, afhankelijk van persoon tot persoon he, rekening houden want de ene persoon is echt veel meer matuur, euh dan de andere he, de een kan bijvoorbeeld een huwelijk aan, maar een ander kan dat dan weer niet (…) ik bedoel dan per persoon moeten bekeken worden, en wie bekijkt dat? Een team kan dat bekijken.

Nu, zij is de moeder, en als… Ale je moet mee kunnen denken als moeder kun je ook denk ik toch de meeste toch, zich verplaatsen in de denkwereld” (partner van persoon met een handicap)

Opnieuw moet hierbij worden benadrukt dat deze belemmeringen betrekking hebben op het huidige stelsel. De geplande hervorming belooft meer flexibiliteit doordat verlengde minderjarigheid zou wegvallen en er vooral met voorlopige bewindvoerders gewerkt zal worden. Dit sluit theoretisch alvast aan bij een deel van de bemerkingen van de deelnemers aan de focusgroepen.