• No results found

Deel II De relatie tussen liturgie en kerkbouw in de Nederlandse Hervormde Kerk en de Gereformeerde Kerken in Nederland (1816-1970)

7.2 De liturgie als bouwmeester

7.2.1 Theologische interesse voor liturgie en kerkbouw

Rond de eeuwwisseling groeide de aanvankelijke bezorgdheid over de heersende liturgische praktijk langzaam uit tot een ‘’liturgiecrisis’’ in de Hervormde Kerk. In historisch-wetenschappelijke studies over de (pre)reformatorische liturgische bronnen dook hier en daar de behoefte aan rituelen op. Enkele theologen keken over de grenzen van hun discipline en richtten zich voorzichtig op de

87

Knippenberg 1992, 93; Amelink 2001, 29, 37.

88 De Jong 1996, 42-43, 59.

89

De Jong 1996, 44-47, 59. Kuypers interesse voor de gemeente als verantwoordelijke voor de eredienst werd geïnspireerd door de Engelse Brighton-beweging. Enkele jaren later nam hij afstand van het ideeëngoed van deze opwekkingsbeweging en beschouwde hij de inrichting van de eredienst als de taak van de kerkenraad. De rol van de predikant beperkt zich volgens Kuyper tot het leiden van de dienst en het bedienen van de sacramenten. In latere geschriften versterkte Kuyper de ambtelijke positie van de predikant met de aanname dat hij de gemeente toespreekt in Gods naam.

90

De afgescheiden gemeenten die niet met de samenvoeging meegingen, bleven samen als Christelijk Gereformeerde Kerk.

91

consequenties van de nieuwe liturgische inzichten voor het kerkinterieur. Deze theologische pioniers zagen in dat de inrichting van het kerkgebouw zou kunnen bijdragen aan een opleving van een liturgisch bewustzijn. Beïnvloed door de tijd van de Verlichting en het rationalisme realiseerden zij zich de functionaliteit van een nieuwe kerkinrichting.

De predikant J.H. Gunning (1829-1905) was een van de eerste theologen die wezen op het belang van een officiële vaste vorm van de hervormde eredienst. In de korte periode dat hij was beroepen in Gouda schreef hij Onze Eeredienst. Opmerkingen over het liturgisch element in de gereformeerde cultus (1890). Gezien de wantoestanden die hij bij deze gemeente aantrof, is het niet verbazingwekkend dat Gunning behoefte voelde zich in te zetten voor een eerbiedwaardige omgang met de liturgie. Zo was het in zijn gemeente de gewoonte dat men na het avondmaal ‘’enkele flesschen avondmaalswijn’’ dronk op het ‘’welzijn der broeders’’.92

Gunning pleitte voor de herintroductie van een aantal prereformatorische rituele elementen, zoals het knielen tijdens het gebed, het opstaan bij de geloofsbelijdenis en het lied, het formuliergebed, en de responsies na de wetslezing en de geloofsbelijdenis.93 Bijzonder is dat Gunning zich uitsprak over een vaste centrale plaats voor de Avondmaalstafel met aan weerszijden de kansel en het doopvont. Hiermee stelde hij de in zijn ogen verwaarloosde sacramenten gelijk aan het Woord. Door de voorgestelde dispositie van het liturgisch meubilair gaf hij het avondmaal zelfs een centrale plaats in de liturgie.

Ruim tien jaar later zou zijn collega E.F. Kruijf (1834-1914) nog een stap verder gaan. In Liturgiek ten dienste van Dienaren der Nederlandsche Hervormde Kerk (1901) formuleerde de Groningse kerkelijk hoogleraar zijn ideeën over de vormgeving en inrichting van het kerkgebouw. Voor hem was een kerkgebouw vooral een ‘’liturgische plaats’’; hij zag het gebouw als een van de voorwaarden om de voorschriften van de liturgie in praktijk te brengen.94 Kruijf gaf een korte geschiedenis van kerkbouwtypen en -stijlen vanaf de vroegchristelijke tijd. Hij refereerde aan de negentiende-eeuwse discussie over kerkbouw in Duitsland en noemde een nieuwe Amerikaanse vinding op het gebied van kerkbouw, de verdiepingskerk. 95 Bij deze kerken bevindt de kerkzaal zich op de verdieping en dienen de zaaltjes op de begane grond of in het sousterrain als nevenruimte. Tevens besprak hij eigentijdse eisen als gemeenteruimten, deze zouden ‘’gezellig, aantrekkelijk en in meer dan een opzicht bruikbaar te maken’’ zijn. Wat het ‘’emplacement’’ van de kerken betreft, wond Kruijf zich op over het ‘’schraal toebemeten terrein’’ in de ‘’volkrijke buurten van dichtbebouwde steden’’. In de nieuwe wijken zag hij bij voorkeur kerken met torens, gelegen aan een plein, een brede straat of op een kruispunt van straten.

Wat de inrichting van de kerkzaal betreft, wees hij op het belang van de akoestiek (geen stenen gewelven, maar een open kapconstructie), een combinatie van verwarming en frisse lucht en bovenal een goed zicht op de kansel. Voor kleine dorpskerken adviseerde hij een zaalkerk; grotere kerken zouden moeten worden uitgevoerd in een centraalbouw met een amfitheaterachtige bankenplan, zoals ook de Berlijnse architect (vermoedelijk de vader van W.) Gropius rond 1860 aanraadde. Bijzonder is dat Kruijf zich een voorstander toonde van een zichtbare verwijzing naar het sacrament van de doop en het avondmaal. Met zijn idee voor een platform voor de katheder en het doopvont introduceerde hij het liturgisch centrum in de hervormde kerkbouw. Anders dan Gunning dacht Kruijf aan een driehoekige liturgische dispositie; omdat steeds meer doophekken verdwenen, zag hij ruimte om een permanente vierkante avondmaalstafel voor het platform te plaatsen. De discussie over de ideale liturgische inrichting van het hervormde kerkgebouw was begonnen.

Ook de voorman van de nauwelijks in de sacramentele en ceremoniële aspecten van de liturgie geïnteresseerde gereformeerde mannenbroeders, A. Kuyper toonde in deze jaren een bijzondere belangstelling met de vormgeving van liturgie en kerkgebouw. In de periode 1897-1902 schreef hij een serie van 87 artikelen over de eredienst voor de Heraut, inmiddels het weekblad van de Gereformeerde Kerken.96 Kuyper had met de artikelenreeks een duidelijk doel voor ogen: hij wilde het

92 Brom 1941, 31. 93 Gunning 1890. 94 Kruijf 1901, 200-224. 95

Zie ook: Kruijf 1901, 208. Volgens Kruijf waren de verdiepingskerk in de Verenigde Staten zelfs voorzien van een restauratiezaal. In Nederland pasten de katholieken dit kerktype een enkele maal toe, zoals de tegen een dijk aan gelegen St.-Hubertuskerk (1925) in Maastricht naar ontwerp van J. Kayser (1878-1963). Pas na de Tweede Wereldoorlog kwam de verdiepingskerk in de protestantse kerkbouw in zwang.

96

pas verschenen gereformeerde kerkboek De berijmde Psalmen, met eenige Gezangen (…) (1897), waarin de inhoud en vormgeving van de gereformeerde eredienst lag vastgelegd, uitleggen en ondersteunen.97 De toegankelijk geschreven artikelen zijn bedoeld voor gewone kerkleden en vormen de weerslag van zijn ervaringen met de hervormde eredienst uit de tijd dat Kuyper zelf dominee was. Kuyper hoopte interesse op te wekken voor de liturgische vraagstukken en op den duur de liturgie op de synodale agenda te krijgen.98

Na zijn minister-presidentschap completeerde Kuyper de artikelenreeks, die hij vervolgens bundelde in Onze Eeredienst (1911).99 (afb. 7) Kuyper beschreef hier hoe de viering van de verschillende onderdelen van de protestantse eredienst rond 1900 plaatsvond. Vervolgens gaf hij op liturgiehistorische gronden aanwijzingen hoe de liturgieviering kon worden verbeterd. Duidelijk is dat Kuyper in de periode tussen de artikelen in de Heraut en de publicatie van de bundel zijn visie op diverse punten bijstelde.100 Zo wees hij het gebruik van elementen uit buitenlandse liturgieën af voor de Nederlandse situatie, terwijl hij vervolgens een op de Anglicaanse traditie geïnspireerde avondmaalsdienst presenteerde. Ten aanzien van de frequentie van het avondmaal stelde hij zich in 1911 tevreden met twee- of driemaandelijkse bediening.

Kuyper deed in Onze Eeredienst ook praktische voorstellen voor de inrichting van het kerkgebouw. Geheel conform de calvinistische traditie beschouwde hij het kerkgebouw niet als een heiligdom op aarde, maar als een vergaderplaats.101 Toch onderstreepte hij het belang van een samenhang tussen het aardse kerkgebouw en het heiligdom in de hemel. Hij zag kerkgebouwen daarom het liefst als ‘’voorhoven onzes Gods’’. In zijn ogen was het gereformeerde kerkgebouw door de eenzijdige benadrukking van de woorddienst gedegradeerd tot een gehoorzaal. Om het gemeenschapsgevoel te bevorderen, stelde hij een amfitheatervormig gebouw met gaanderijen voor.102 De afgesloten traditionele dooptuin, waarachter de kerkenraadsleden schuilgingen, paste evenmin in Kuypers ideaalbeeld van een vergadering.103 De predikant zou omringd door de opzieners op een platform moeten plaatsnemen. Indirect vroeg Kuyper architecten een alternatief te bedenken voor de gangbare kuipvormige kansel. ‘’(…) deze afgesloten, hooge, holle, sombere bloemkelk, waar halverwege een mensch uitkomt (…)’’ strookte niet met zijn idee van een vergadering van gelovigen.104 Zijn aandacht ging ook uit naar de plaats van de voorlezer, vanwege de symboliek zou deze niet lager dan de predikant mogen staan. Kuyper zag de lezenaar bij voorkeur symmetrisch ten opzichte van de kansel gepositioneerd.105

Kuyper ambieerde een vergaderzaal waarin zowel de dienst van het Woord als de bediening van de sacramenten tot uitdrukking zouden komen. Hij betreurde de verdwijning van het doopvont uit de kerk en miste een tastbare teken van de doop in de kerkruimte.106 Naar zijn idee hoorde het doopvont op het podium, zichtbaar voor alle gelovigen. Ook de avondmaalstafel zag Kuyper het liefst permanent opgesteld op het podium. Hij stelde een inschuiftafel voor die alleen bij de dienst kon worden uitgetrokken, gedekt en omzet met tafels en stoelen.107 Tijdens gewone diensten diende het avondmaalsgerei als symbolische herinnering. Volgens Kuyper behoorden ook praktische zaken als de zorg voor de akoestiek, goede in- en uitgangen, klimaatbeheersing en ‘’genoegzaam licht’’ tot het takenpakket van de architect.108 Tot slot deed Kuyper een uitspraak over de gewenste ligging en

97

De Jong 1996, 65-66. Aan dit kerkboek, dat als volledige titel draagt De berijmde Psalmen, met eenige Gezangen, in gebruik bij de Gereformeerde Kerken in Nederland; alsmede hare Formulieren van Eenigheid, met de drie oude Geloofsbelijdenissen, en hare Liturgie, met Kort Begrip en den Ziekentroost. Naar den door die Kerken vastgestelde tekst, (Middelharnis, 1897) had Kuypers zoon, H.H. Kuyper meegewerkt. A. Kuyper zelf ondertekende mede het voorwoord.

98

De Jong 1996, 75.

99

Kuyper 1911. Zie ook: Vrieze 1986, 60-65.

100

De Jong 1996, 78.

101

Kuyper 1911, 103-105. Zie ook: De Jong 1996, 74-76.

102

Kuyper 1911, 116; Van der Harst 2004b, 96. Van der Harst wijst op de overeenkomst tussen Kuypers concept en de vormgeving van de in 1826 herbouwde Ronde Lutherse Kerk in Amsterdam, die Kuyper uit zijn tijd als predikant in Amsterdam gekend moet hebben.

103 Kuyper 1911, 117. 104 Kuyper 1911, 118. 105 Kuyper 1911, 136. 106 Kuyper 1911, 119. 107 Kuyper 1911, 131. 108 Kuyper 1911, 113-114.

bouwstijl van het gereformeerde kerkgebouw.109 Een vrij in de ruimte staand gebouw, liefst voorzien van een toren, uitgevoerd in de ‘’gezonde, onbedorven, klassieke kunstvormen’’ van de renaissance-stijl, was volgens hem het meest geschikt.

Uit zijn ideevorming over het ideale gereformeerde kerkgebouw blijkt dat de internationaal georiënteerde Kuyper op de hoogte was van de eigentijdse discussie in Duitse lutherse kerkbouwkringen.110 Na een minder geslaagd eerste congres in 1894 in Berlijn onderschreven theologen en architecten tijdens het tweede congres in 1906 in Dresden het theoretisch uitgangspunt ‘’Die Liturgie ist die Bauherrin’’ van de architect C. Gurlitt (1850-1938).111

Geheel in navolging van dit ruimtelijke concept stelde Kuyper in Onze Eeredienst, dat de liturgische dispositie en het bankenplan een uitdrukking diende te zijn van de primaire functie van het kerkgebouw, te weten de samenkomst en eenheid van de gemeente in de liturgische ’vergadering’. Evenals zijn hervormde vakgenoten Gunning en Kruijf besteedde Kuyper bijzondere aandacht aan de op de achtergrond geraakte sacramenten van doop en avondmaal, die volgens hem in de vorm van een vast doopvont en avondmaalstafel een permanente plaats op het liturgische podium verdienden. Wellicht geïnspireerd door de Duitse samenwerking tussen theologen en architecten poneerde de calvinist Kuyper dat het de taak van de architecten was om de herleving van het liturgisch besef een kunstzinnige vorm te geven.

Het is overigens niet opmerkelijk dat Kuypers inzichten invloed hadden op de vormgeving van de hervormde eredienst en de liturgische inrichting van het kerkgebouw.112 Zijn ideaalbeeld van de eredienst, waarin niet alleen het Woord maar ook de sacramenten centraal staan, sloot nauw aan bij de theologische herwaardering van de prereformatorische eredienst in de Nederlands Hervormde Kerk. Op deze wijze verspreidde het Duitse motto ‘’Liturgie als Bauherrin’’ zich via Kuyper binnen de hervormde kerkbouwkringen.