• No results found

Deel I De relatie tussen liturgie en kerkbouw in de Rooms-Katholieke Kerk (1800-1970) Inleiding

1.2 De negentiende-eeuwse misviering en geloofsbeleving in Nederland

De uniformerende intenties van het concilie vielen vooral in de zuidelijke landen van de Contrareformatie in vruchtbare aarde. In tegenstelling tot de omringende diocesen hield men vanaf 1622 ook in de Noordelijke Nederlanden de liturgieviering volgens Romeins model aan.27 Hier kampte de rooms-katholieke geloofsgroep echter met een achtergestelde positie. Nederland had voor de Heilige Stoel de status van een missiegebied gekregen. De Missio Hollandica of de Hollandse Zending bestond uit negen aartspriesterschappen. Daarnaast waren er de apostolische vicariaten in de Generaliteitslanden bezuiden de grote rivieren. Sinds de Reformatie hielden de katholieken hun heimelijke godsdienstoefeningen in vertimmerde pakhuizen en schuren. In de negentiende eeuw werd duidelijk dat de eeuwenlange gefragmenteerde missiestructuur en het particularisme - in de vorm van lokale liturgische gebruiken - hun tol hadden geëist. Er was niet langer sprake van een gestructureerde “‟Romeinse enclave‟‟.28

De katholieke cultuurhistoricus G. Brom (1882-1959) beschreef de negentiende-eeuwse „‟noodtoestand‟‟ in de volgestouwde schuilkerken als volgt: „‟(…) pastoors zonder toog, vrijmoedig met een superpli boven hun kuiten ofwel met pantoffels, waarop een penitente vol devotie een kelk borduurde; de koster levenslang in zijn trouwjas; een bont salontapijt over de altaartrappen; processies evenals de stoet van acolythen altijd om de enge ruimte mannetje voor mannetje, in plaats van twee aan twee; en tot vergoeding weer een storende overdaad in het bijkomstige: legerscharen van bellen, een vuurwerk van kaarsen, deftige leken op het koor of, zoals het tekenend voor onze nauwbehuisdheid heette, „‟op het altaar‟‟, in één woord een liturgiese willekeur met meer franje dan stof.‟‟29

Twintig jaar voor het officiële herstel van de bisschoppelijke hiërarchie in 1853 beschikte de Nederlandse rooms-katholieke geloofsgroep weer over een zogenaamde wijbisschop, mgr. C.L. baron van Wyckerslooth. In plaats van toe te zien op een correct uitgevoerde Romeinse mis, dwong de actualiteit hem zich te concentreren op de wijding van de talloze nieuwe kerken die na de Bataafse Omwenteling waren verrezen.30 Hier zette men de lokale tradities van de huiselijke missen uit de tijd

24

Haslinghuis/Janse 2001, 332. Vgl: Constantinus/De Wolf 1965-1968, 1369. Vanaf de barok zongen de koorzangers op een zangtribune achter in de kerk.

25 Jungmann 1966, 168. 26 Brinkhoff 1962-1965, 2409. 27 Spiertz 1992, 250.

28 Zie ook: Spiertz 1980, 353. Spiertz beschrijft dat de rooms-katholieke geloofsbeleving en kerkelijke inrichting ten tijde van de Republiek, die door de seculieren in hun schuilkerken werd voorgestaan, door de regulieren als kil, puriteins en calvinistisch werd beoordeeld. Zie ook: Von der Dunk 2000, 147-149. De stammenoorlog tussen de regulieren en de seculieren was ook een concurrentiestrijd tussen de rijkere, goed georganiseerde reguliere staties met grotere en fraaiere kerken, die veel gelovigen trokken, en de minder bedeelde seculiere staties.

29

Brom 1933, 15.

30

Voorafgaand aan de kerkwijding of kerkconsecratie vinden de eerste-steenlegging en de zegening van de fundamenten plaats, verricht door de plaatselijke bisschop of een door hem afgevaardigde priester. De wijding van het kerkgebouw of

van de schuilkerken voort. Interessant is te lezen hoe de historicus L.J. Rogier, die samen met N. de Rooy in 1953 ter gelegenheid van het honderdjarige jubileum van het bisschoppelijk herstel de uitgave van In vrijheid herboren verzorgde, de eredienst rond 1853 beschreef. Rogier toonde zich een fervent aanhanger van het gedachtegoed van de in zijn tijd populaire Liturgische Beweging. Hij noemde de „‟Vermakelijke stalen van wanbegrip en nauwelijks geloofwaardige eigengereidheid, die de eredienst soms op hoogtijdagen naar een poppenkast deden zwemen [...].‟‟31 Onderdelen die hem ergerden, waren de uitstalling van de hostie tijdens de hoogmis, de onmogelijkheid voor de gelovigen om te communiceren tijdens de hoogmis, de scheiding van mis en communie van de gelovigen, maar ook de gekleurde togen van misdienaars waren hem een doorn in het oog. Terwijl de liturgische en sacramentele deelname van het kerkvolk nauwelijks een rol speelde, groeide de belangstelling voor de muzikale verzorging van de liturgische plechtigheden. De theatrale symfonische hoogmissen zorgden voor een dermate boeiend kijk- en luisterspel, dat vanuit klerikaal oogpunt de liturgie overschaduwd raakte. Met name de uitbundige romantische kerkmuziek sprak de gelovigen aan, en betrok hen op een meer emotionele wijze bij de liturgie. Rogier beklaagde zich echter over deze „‟degeneratie der liturgische begrippen‟‟.32

In 1833, het jaar van de bisschoppelijke benoeming van Van Wyckerslooth, liet de voormalig priester J.O. Josset (1792-1855) als een van de eersten een kritische geluid horen over de heersende liturgische praktijk.33 In zijn anonieme pamflet De Roomsch-katholijke kerk in Oud Nederland. Gelijk zij is, zijn kon en zijn moest ageerde Josset tegen de liturgische vieringen die naar zijn idee teveel op uiterlijkheden waren gericht en weinig innerlijke inspiratie toonden.34 Ook noemde hij de slordige toediening van de sacramenten. Josset weet dit aan een gebrek aan eenheid tussen priester en volk. Hij wees op de liturgische vernieuwingen in Duitsland. Hier had men de volkstaal ingevoerd, en vonden - in navolging van de eerste christenen - de gezangen en sacramenten in aanwezigheid van de parochianen plaats. Na pastor missionaris te zijn geweest van de klerikale strafkolonie in In ‟t Veld studeerde Josset natuurfilosofie in Bonn waar hij in 1833 promoveerde. Dit verklaart zijn kennis van de geschriften van de Duitse Verlichting.Gezien de herdrukken in 1833 en 1878 was er belangstelling voor Jossets - in Nederland vernieuwende - ideeën.

Een belangrijke oorzaak van de weinig uniforme misvieringen in de negentiende eeuw is vermoedelijk gelegen in de gebrekkige kennis bij seculiere priesters van de historische en symbolische achtergronden van de posttridentijnse liturgie. De priesteropleidingen, die sinds het begin van de negentiende eeuw in Nederlandse klein- en grootseminaries werden verzorgd, hadden nauwelijks enig wetenschappelijk niveau.35 Tot bezorgdheid van de bisschoppen lag het accent eerder op moraaltheologische vraagstukken dan op de pastorale en liturgische praktijk. Nadat pastoors eenmaal

andere gebouwen die (tijdelijk) voor de eredienst bedoeld zijn, kan alleen door de plaatselijke bisschop worden voltrokken. Bij de wijdingsplechtigheid horen de overdracht van de sleutels bij de kerkingang aan de bisschop, de besprenkeling van muren en altaar met wijwater, bestrijking met chrisma (gewijde balsemolie) van de in de muren en het altaar ingemetselde wijdings- of consecratiekruisjes, het inmetselen van de altaarsteen met een heiligenrelikwie het uitleggen van het altaardoek, het ontsteken van de altaarkaarsen en tot slot het vieren van de eucharistie. Indien een kerk niet langer voor de eredienst wordt gebruikt, zoals vanaf de tweede helft van de twintigste eeuw steeds vaker voorkomt, dient de kerk te worden ontwijd. Voor een uitgebreide beschrijving van deze rituelen en bijbehorende gezangen, zie: Constantinus 1939, 59-76.

Het herstel van de bisschoppelijke hiërarchie betekende ook dat er in 1853 kathedralen moesten worden gewijd. Als eerste werd in het bisdom Breda de waterstaatskerk St.-Antonius tot kathedraal verheven, in 1876 ging deze titel over naar de door P.J.H. Cuypers ontworpen St.-Barbara. Ook in het bisdom Haarlem verwierf een waterstaatskerk, de St.-Jozef naar ontwerp van H. Dansdorp, de titel van kathedraal; deze ging pas in 1948 over naar de in 1898 gewijde St.-Bavo van Jos Cuypers. Het bisdom Den Bosch behield de St.-Jan, die al sinds 1559 als kathedraal dienst deed en na de Reformatie, in 1810 werd gerestitueerd; in het bisdom Utrecht verhief men de gerestitueerde St.-Catharinakerk tot kathedraal. Het bisdom Roermond herkreeg zijn St.-Christoffel die van 1661 tot 1801 als kathedraal had gediend.

31

Rogier/De Rooy 1953, 263.

32

Rogier/De Rooy 1953, 263.

33 Rogier/De Rooy 1953, 191-194. Rogier toonde weinig sympathie voor de geschriften en levenswijze van Josset die zich uiteindelijk van het katholicisme afkeerde. Hij vroeg zich af of Josset in zijn pamflet de liturgische praktijk in Nederland niet overdrijft. „‟Het behoudt iets raadselachtigs, hoe het ook in onze schuilkerken, waar men de priesters op de handen keek, zo ver is kunnen komen in de traditionele vervreemding van altaar en menigte.‟‟ Rogier moest echter toegeven dat de meeste kritiek van Josset was terug te vinden bij de pioniers van de Liturgische Beweging in de twintigste eeuw, met name pastoor F.C. van Beukering.

34

Josset 1833. Oud-Nederland slaat op het Nederland na de Belgische onafhankelijkheid.

35

waren benoemd, voerden ze de liturgie uit volgens een diocesaan directorium.36 Deze jaarlijkse almanak gaf richtlijnen over de rituelen, missen en gebeden die behoorden bij de dagen van het kerkelijke jaar.

De Heilige Stoel bemoeide zich evenmin met de liturgische wantoestand in de Nederlandse kerkprovincie. De invloed van „‟Rome‟‟ bestond voornamelijk uit een revitalisatie van de volksvroomheid. Na de Franse Revolutie bleken de sterk groeiende rituele en devotionele praktijken een goede formule om afvalligen weer voor het katholieke geloof te interesseren. Heiligenlegenden werden opgefrist en kregen een meer menselijk en volks karakter. In kerkgebouwen verschenen aparte devotiekapellen en altaren met beelden en kaarsen. Zo kondigde Paus Pius IX (paus van 1846-1878) in 1854 het dogma van de Onbevlekte Ontvangenis af, dat een golf van Maria-devoties op gang bracht. Met de in 1856 voorgeschreven viering van het H. Hart van Jezus verspreidde de geloofsbeleving zich in de privésfeer. Huiskamers kregen een huisaltaartje met een door de priester geïntroniseerd H. Hartbeeld.37 Mariabeelden, wijwaterbakjes en crucifixen complementeerden het beeld van de katholieke huiskerk. De kerkelijke bemoeienis met het privéleven van de gelovigen vond ook plaats in de vorm van pastorale huisbezoeken. Het gezinsleven raakte steeds meer religieus gedisciplineerd. De publicist K. Fens beschreef dit tussengebied, dat nog decennia het „‟rijke roomsche leven‟‟ zou typeren, eens als volgt: „‟De kerk ligt in het verlengde van de huiskamer en zij bepalen ieder door hun eigen sfeer elkaar.‟‟38

Met het oog op het opkomend socialisme riep Pius IX in 1870 Jozef van Nazareth uit tot patroon van de Kerk, de heilige timmerman werd als voorbeeld voor de arbeiders gesteld. Na het herstel van de bisschoppelijke hiërarchie durfden de katholieken weer naar buiten te treden. Verschillende processies herleefden, zoals de Stille Omgang in Amsterdam, en de Mariabedevaarten naar naar Kevelaer en Scherpenheuvel.39 Ook crëerde men nieuwe sacrale plaatsen, deze hielden nadrukkelijk verband met de katholieke vaderlandse geschiedenis, zoals Dokkum en Den Briel.

Behalve van een veruiterlijkte collectieve vroomheid was er in de negentiende eeuw sprake van een toename van de individuele geloofsbeleving, die zich soms exuberant kon uiten. De innerlijke mystiek bleek onder meer uit een opleving van de belangstelling voor Thomas à Kempis en de Moderne Devotie. Andere uit de Middeleeuwen stammende individuele devoties, die in de negentiende eeuw aan populariteit wonnen, bestonden uit een verkorte „‟volkse‟‟ uitvoering van de plechtigheden die waren voorbehouden aan de clerici.40 Voorbeelden hiervan zijn het bidden van de rozenkrans (verkort psalter), de vijftig weesgegroeten (in plaats van de 150 psalmen), of de verering van het lijden van Christus in de vorm van de kruisweg (in plaats van een bedevaart naar Jeruzalem). Geliefd was ook de deelname aan het avondlof of de vesperdienst. Deze korte liturgische viering had als hoogtepunt de uitstelling van de heilige hostie in een monstrans. Tijdens de uitstelling mochten de gelovigen deelnemen aan de gezangen en gebeden ter aanbidding en meditatie. Het sacrament zelf bleef voorbehouden aan de clerici die zich hiervoor achter het koorhek terugtrokken. De gelovigen hielden zich in de tussentijd bezig met hun eigen devoties.

Wat de geloofsbeleving betreft, wees Rogier op een verschil tussen het katholicisme boven en onder de Moerdijk.41 In de Noordelijke provincies waren de katholieken in een duidelijke minderheid, men durfde geen aanstoot te geven aan de protestantse meerderheid en onderging in het dagelijks leven invloed van het calvinisme. Dit leidde volgens Rogier tot een uitbundige heiligenverering binnenskerks, maar ook tot een „‟schuilkerken-puritanisme‟‟. Onder de grote rivieren heerste een meerderheids-katholicisme en was eerder sprake van nonchalance en een hang naar het mondaine.

Geconcludeerd kan worden dat in de negentiende-eeuwse Nederlandse kerkprovincie de liturgische en sacramentele deelname van het kerkvolk aan de misviering nauwelijks een rol speelde. De kerkmuziek overwoekerde het liturgisch gedeelte van de mis. Het bestaan van lokale liturgische tradities maakt het niet eenvoudig te bepalen in welke mate de erediensten van de tridentijnse voorschriften afweken. Waarschijnlijk is dat men niet alle onderdelen van de complexe misviering even zorgvuldig uitvoerde. Hierdoor ontstond mogelijk een gedachteloos uitvoeren van de rituelen, 36 Magry 2000, 86. 37 De Coninck/Dirkse 1996, 19-20. 38 Fens s.a. [1964], 328. 39 Bank/Van Buuren 2000, 416-420. 40 Vande Velde 1911-1912, 471. 41 Rogier/De Rooy 1953, 213-215.

zonder concentratie op de spirituele betekenis.