• No results found

Synthese met betrekking tot het vormenspectrum

In document Eén pot nat (pagina 68-71)

3. Pottenbakkersateliers in Nederlandse steden

3.6 Synthese met betrekking tot het vormenspectrum

In bijlage 3 zijn drie tabellen opgenomen waarin de vormenspectra zijn uitgewerkt per stad. Types die slechts in één pottenbakkersatelier zijn geproduceerd zijn te vinden in tabel 1. Deze types zijn (nog) indicatief voor een bepaald atelier. Tabellen die in meerdere ateliers binnen dezelfde stad zijn geproduceerd zijn weergegeven in tabel 2. Types uit deze tabel zijn (nog) indicatief voor een

bepaalde stad.

Een aantal typen is veelvoorkomend en daarmee niet typerend voor een bepaald productiecentrum ( bijlage 3 tabel 3). Hiermee wordt bedoeld dat de types in vier of meer

pottenbakkersateliers zijn vervaardigd in meer dan twee steden. Het betreft de borden van het type

115 Jacobs e.a. 2000, 19-30. 116

69 r-bor-1 (afb. 3.1) en r-bor-6 (afb. 3.9), deze borden komen voor in contexten die dateren rond 1400. Twee contexten die hierboven zijn behandeld en dateren rond 1400 bevatten geen borden, dit zijn Delft Huyterstraat en Zwolle. In Delft kan dit het resultaat zijn van de kleinschaligheid van de opgraving en de publicatie.117 De productie van borden in Zwolle lijkt niet te hebben

plaatsgevonden.118 In Utrecht komen de borden al voor, hoewel sporadisch, rond het midden van de veertiende eeuw. Bij de opgravingen in de Bemuurde Weerd en aan de Oosterkade zijn enkele fragmenten van borden gevonden.119 Zoals te zien is op afbeelding 3.1 zijn de vormverschillen binnen het type miniem, wel bestaat een variatie in decoratie. De afbeeldingen 3.1, 3.9 en 3.11 tonen geen volledig beeld van de bordenproductie binnen elke productieplaats.

De decoratietechnieken zijn niet uitvoerig genoeg onderzocht om uitspraken te kunnen doen over de herkomst van bepaalde decoraties. Alleen de borden uit Bergen op Zoom (niet afgebeeld) zijn afwijkend in decoratie. Deze borden zijn voorzien van een zeer grof aangebrachte slibversiering, waarbij gebruik gemaakt lijkt te zijn van grove pencelen of vingers die in de slib werden gedoopt.

Een andere veelvoorkomende vorm waarin weinig tot geen typologische verschillen aan te merken zijn tussen de verschillende productieplaatsen is de bakpan. De typen r-bak-2 en r-bak-32 zijn algemeen verspreid, in randtype verschillen zij niets van elkaar, maar wel in steelvorm. De r-bak- 2 komt voor in contexten die dateren van het begin van de veertiende eeuw tot midden vijftiende eeuw. Dit type, met een platte steel, komt zowel in het kustgebied (Delft, Amsterdam) als in het rivierengebied (Utrecht, Amersfoort) als in Bergen op Zoom voor. De r-bak-32, met een holle steel, wordt geproduceerd tot ca. 1350 (in het kustgebied, Breda, Utrecht, Bergen op Zoom). Alleen in ’s- Hertogenbosch lijkt dit type nog een eeuw later voor te komen.

Bij de grapen zijn de types r-gra-3 (afb. 3.10), r-gra-20 (afb. 3.27) en r-gra-40 (afb. 3.2) het meest aanwezig tussen het pottenbakkersafval. Alle drie de types worden geproduceerd vanaf ca. 1300 tot ca 1450. De r-gra-40 kent weinig variatie binnen het type, de andere twee typen hebben een groter bereik. Typerend voor de r-gra-3 is de verdikte ronde rand, de hoge hals en de bolle buik. Zoals op afbeelding 3.10 te zien is kan de vorm van het lichaam en van de rand wel enigszins

verschillen. Bij dit type is dit echter niet te wijten aan regionale verschillen. Verschillende variaties op de r-gra-3 komen voor binnen één pottenbakkerssite.120 De r-gra-20 wordt getypeerd door een trechtervormige hals en een afgeplatte geknikte lip, daarnaast hebben de grapen van dit type vaak (maar niet altijd!) haakoren. Dit type wordt in de meeste steden geproduceerd vanaf het begin van de vijftiende eeuw, in Utrecht komt de r-gra-20 al voor in contexten vanaf het tweede kwart van veertiende eeuw, in Bergen op Zoom zelfs eerder. Regionale variatie is bij dit type wel te bespeuren, van dit type komen verschillende varianten voor binnen de pottenbakkerscontexten (afb. 3.27.5). De mogelijkheid bestaat om verschillende pottenbakkershanden te herkennen in de manier waarop losse onderdelen (oren en poten) aangezet zijn op de grapen. Deze methode wordt besproken in hoofdstuk 4.

Overige veelvoorkomende types zijn de r-kan-24 (afb 3.4), r-kan-50 (afb. 3.17) en r-pot-5 (3.39). De r-kan-24 vertoont tussen de verschillende pottenbakkersateliers wel enige verschillen. De r-kan-24 uit Amersfoort is precies zoals deze is afgebeeld in de catalogus van het Deventer systeem. De kan uit Aardenburg heeft een karakteristieke draairibbel op de helft van de, wat langere, hals. Het exemplaar uit Haarlem heeft een iets slankere vorm, met een lange hals en de rand is een beetje 117 Bult 1996, 361-363. 118 Clevis 2012. 119 Ostkamp 2008. 120

70 naar binnen gericht. De Utrechtse r-kan-24 lijkt over het geheel iets meer gedrongen dan de overige kannen. De r-kan-50 is een vorm die het tussen een kan en een grape houdt. Op basis van de verhouding tussen de diameter van de rand en de maximale omvang is besloten dit een kan te noemen. De variatie is te zien op afbeelding 3.17 en is vrij groot, de verschillen bestaan vooral uit verschillen in bodemvorm en de lengte van de hals. De r-pot-5 vertoont verschillen in de lengte van de hals en de grootte van de lip. Op afbeelding 3.39 zijn de vier verschillende types te zien. Nummer 1 en nummer 4 op deze afbeelding zijn overgenomen uit Deventer systeem catalogi.

De afbeeldingen in dit hoofdstuk laten zien dat variatie binnen de typen, zoals ze zijn vastgesteld in het Deventer systeem, vrij groot kunnen zijn. Het is mogelijk om de verschillende varianten te koppelen aan één pottenbakkersatelier. Echter, de variatie binnen één

pottenbakkersatelier kan al vrij groot zijn.121 Daar staat tegenover dat één variant van een type ook in verschillende ateliers geproduceerd kan zijn. Een methode om types en varianten daarbinnen aan één atelier te koppelen met behulp van het Deventer systeem is daarom lastig. Per vondst zal gekeken moeten worden naar verschillende parameters waarmee de herkomst (mogelijk) is vast te stellen. Baksel, vorm en type spelen hierbij een rol, maar ook de chemie van de klei kan uitkomst bieden. Het volgende hoofdstuk zal ingaan op herkomst- en verspreidingsproblematiek van laatmiddeleeuws aardewerk.

121

71

In document Eén pot nat (pagina 68-71)