• No results found

Review en vervolgonderzoek

In document Eén pot nat (pagina 91-110)

5. Natuurwetenschappelijke analysemethoden

5.4 Review en vervolgonderzoek

Het typologisch onderzoek is vooralsnog het meest toegankelijk voor de meeste archeologen en hier wordt in de Nederlandse archeologie voornamelijk gebruik van gemaakt. Een dekkende

inventarisatie naar alle laatmiddeleeuwse aardewerkcontexten in Nederland en een indeling van alle vondsten in het Deventer systeem zal een eerste stap moeten vormen. Dit proces zal tijdrovend zijn, maar is onontbeerlijk als inzicht verkregen wil worden in de distributieprocessen van

laatmiddeleeuws aardewerk. Met behulp van het Deventer systeem, detailfoto’s en -tekeningen zal het echter niet nodig zijn alle scherven uit Nederland bij elkaar te brengen. Types die nog niet in het Deventer systeem zijn opgenomen, zullen opgenomen moeten worden om ook deze op een

eenvoudige wijze te kunnen vergelijken. Gelukkig worden steeds meer vindplaatsen gepubliceerd volgens de richtlijnen van het Deventer systeem, waardoor een inventarisatie iets gemakkelijker zal zijn. Als deze inventarisatie is gemaakt kán een vergelijking van het materiaal uit gebruikscontexten en productiecontexten inzicht bieden in de distributie van een bepaald distributiecentrum.

Aan de hand van petrografisch onderzoek is al een keer een overzicht gemaakt van de verschillende keramiekregio’s in Nederland.168 Om het overzicht compleet en actueel te maken zou het aangevuld moeten worden met de gegevens over de pottenbakkersateliers die na 1988 zijn gepubliceerd of opgegraven. In Utrecht is een project gaande waarbij het aardewerk uit de

verschillende ateliers aan bakselonderzoek (petrografische analyse) wordt onderworpen.169 Wanneer in andere steden dergelijk onderzoek zal worden uitgevoerd kunnen de resultaten leiden tot een petrografisch overzicht van pottenbakkerijen in Nederland.

Geochemisch onderzoek heeft bij verschillende projecten uitstekende inzichten opgeleverd. Om het laatmiddeleeuwse aardewerk in Nederland te onderzoeken kan het best gekozen worden voor XRF-analyse. Deze methode heeft enkele voordelen ten opzichte van INAA, zoals beschreven is in hoofdstuk 4. De drempel naar geochemisch onderzoek is hoog, omdat het in Nederland nog zeer weinig wordt toegepast op aardewerk.170 Om te komen tot een referentiekader waarbinnen het onderzoek uitgevoerd kan worden, is het wenselijk dat eerst een referentiecollectie aangelegd wordt van de kleien die gebruikt zijn tijdens het productieproces, dit is (deels) al gebeurd.171 Om vervolgens de herkomstgebieden van Nederland in kaart te brengen aan de hand van XRF zal de referentiedata uitgebreid moeten worden met gegevens van alle bekende pottenbakkersateliers.

Verschillende publicaties en onderzoeken met XRF tonen aan dat het uitvoeren van een analyse minder eenvoudig is dan wel eens wordt gesuggereerd. Het is niet zo dat de herkomst van aardewerk eenvoudig is te bepalen door de scherf een x-aantal seconden op de meetapparatuur te leggen. De uitkomst van natuurwetenschappelijk onderzoek is, evenals de uitkomst van

geesteswetenschappelijk onderzoek, onderhevig aan interpretatie van de data. 167 Wilson en Pollard 2001, 509. 168 Van Wageningen 1988. 169

Dit onderzoek wordt uitgevoerd door Barbara Borgers, in opdracht van de gemeente Utrecht.

170

Uit een mailwisseling met Bertil van Os, geochemicus van de RCE, blijkt dat onderzoek naar Romeins en prehistorisch aardewerk wel door hem is uitgevoerd, maar dat middeleeuws aardewerk nog niet is bestudeerd met een XRF.

171

De fysisch geograaf dr. Hans Huisman van de RCE heeft de verschillende bodems van Nederland met XRF geanalyseerd en gepubliceerd in zijn proefschrift. Onderzocht dient te worden of de uitkomsten van zijn onderzoek bruikbaar zijn voor archeologisch aardewerk.

92

6. Conclusie

In deze scriptie is een typologisch overzicht gegeven van de verschillende pottenbakkersateliers in Nederland in de periode 1250-1500. Aan de hand van dit overzicht is de regionale variatie van de laatmiddeleeuwse Nederlandse pottenbakkersateliers onderzocht. Op deze manier kunnen de pottenbakkersateliers onderling worden vergeleken en kan worden vastgesteld welke typen

indicatief zijn voor een bepaald atelier. Zo kunnen conclusies met betrekking tot de herkomst van het aardewerk aan de hand van typologisch onderzoek worden bereikt.

De productie van aardewerk heeft zich voornamelijk te hebben geconcentreerd in de steden. De belangrijkste baksels die in deze periode in de stedelijke ateliers worden geproduceerd zijn kogelpot-aardewerk, rood- en grijsbakkend aardewerk. In de late middeleeuwen gebruikten de pottenbakkers klei met een hoog natuurlijk zandgehalte, waardoor de klei niet gemagerd hoefde te worden. De meeste pottenbakkers hadden beschikking over lokale kleien. Witbakkende klei werd aangevoerd, met name om slibdecoraties aan te brengen. Geheel witbakkende producten zijn tot nu toe alleen aangetroffen in ’s-Hertogenbosch. Witbakkende producten zijn uit Nederland wel

gevonden in Maastricht, maar deze zijn buiten beschouwing van deze scriptie gelaten. Ten opzichte van de voorgaande periode treedt een schaalvergroting in de

aardewerkproductie op door technologische ontwikkeling en een toenemende specialisatie. De grote hoeveelheden pottenbakkersafval (enkele tot vele kubieke meters) die worden aangetroffen bij opgravingen van pottenbakkersateliers bewijzen dit. Daarnaast zijn de producten uit Bergen op Zoom zodanig grof afgewerkt dat gesproken kan worden van massaproductie met een lopende band karakter.

Pottenbakkersafval bestaat uit producten die niet meer bruikbaar of verkoopbaar zijn door fouten in het productieproces. Deze fouten ontstaan vaak tijdens het bakken, de temperatuur in de staande ovens was moeilijk te regelen en (plaatselijke) over- of onderverhitting zorgde voor

onregelmatigheden in het baksel. Het is een misvatting dat alle producten uit één bakgang dezelfde bakselkleur hebben.

De vindplaatsen van pottenbakkersafval zijn niet altijd direct te koppelen aan een

pottenbakkersatelier. Wanneer een pottenbakkersoven wordt aangetroffen, of historische bronnen die de aanwezigheid van een pottenbakkersatelier bevestigen, kan worden vastgesteld dat de vindplaats een pottenbakkersatelier betreft. Als slechts één enkele kuil met enige resten van, of een ophogingslaag met pottenbakkersafval wordt gevonden is de kans groot dat het pottenbakkersatelier zich niet op het opgegraven terrein bevind. Bij een enkele kuil bestaat de mogelijkheid dat men zich aan de rand van een pottenbakkersterrein bevindt. Pottenbakkersafval is geschikt om te gebruiken als versteviging voor ophogingen, het pottenbakkersafval zal binnen een stad vaak voor dit doel zijn gebruikt.

Het belangrijkste probleem dat zich voordoet bij herkomst- en verspreidingsonderzoek is inherent aan alle archeologische onderzoeken. Namelijk: wat nog niet is opgegraven, is niet bekend. Op basis van typologisch onderzoek kan daarom nooit met absolute zekerheid de herkomst worden vastgesteld. Een ander probleem dat optreed bij typologisch onderzoek is dat dit altijd subjectief is. Het gebruik van een classificatiesysteem, zoals het Deventer systeem, vermindert dit probleem. De waardes die een onderzoeker aan bepaalde kenmerken hecht verschillen onderling, zodat zelfs met het gebruik van het Deventer systeem verschillende onderzoekers andere typenummers uitdelen aan dezelfde objecten.

Om de problemen die zich voordoen bij herkomst- en verspreidingsonderzoek te illustreren is een casestudy uitgevoerd naar pottenbakkersafval in Amsterdam en Bergen op Zoom. In Amsterdam

93 is een kleine concentratie pottenbakkersafval aangetroffen in een aanplemping in de middeleeuwse haven, ter hoogte van het huidige Victoriahotel aan de Prins Hendrikkade. In Bergen op Zoom zijn zeer grote hoeveelheden pottenbakkersafval aangetroffen in de haven. De klei waarvan de Amsterdamse producten zijn vervaardigd is afkomstig uit de formatie van Tegelen, bij Bergen op Zoom. De casestudy heeft bewezen dat eventuele overeenkomsten beperkt zijn. De types die

kenmerkend zijn voor het Amsterdamse materiaal zijn: r-gra-3, r-gra-40, r-bor-1 (met vogeldecoratie) en r-bak-2. Van deze vormen komen alleen de r-bor-1 en de r-bak-2 voor in Bergen op Zoom. De r- bor-1 komt hier alleen voor met zeer grove decoraties en de r-bak-2 is een type dat voorkomt in meerdere pottenbakkersateliers. Op basis van deze gegevens kan geconcludeerd worden dat het pottenbakkersafval uit Amsterdam niet geproduceerd is in Bergen op Zoom.

Het vaststellen van dateringen aan de hand van het Deventer systeem blijkt ingewikkeld. Ten aanzien van dateringen van de veelvoorkomende typen kan worden gesteld dat ze het vroegst verschijnen in de steden in het kustgebied, daarna in het midden-Nederlandse rivierengebied en de zuidelijke provincies en later in het oosten van Nederland. Deze ontwikkeling is goed te volgen aan de hand van het verdwijnen van de kogelpot en het grijsbakkende aardewerk uit stedelijke

contexten. Geconcludeerd kan worden dat dateringen op de gehele archeologische context moeten worden gebaseerd en niet slechts op het voorkomen van een bepaald type aardewerk.

Het vormenspectrum van de laatmiddeleeuwse pottenbakkersateliers bevat voldoende typologische verschillen om regionale variatie aan te tonen. Met behulp van de tabellen in bijlage 3 kunnen types herleid worden naar één of enkele pottenbakkersateliers. Aan de hand van het Deventer systeem zijn de producten van de verschillende pottenbakkersateliers ingedeeld in vergelijkbare typenummers. Op basis van deze types in combinatie met de gepubliceerde gegevens over de pottenbakkersateliers zijn drie tabellen (bijlage 3) gemaakt waarin een overzicht is

gepresenteerd van types die (1) in één pottenbakkersatelier zijn geproduceerd, (2) types die in één stad zijn geproduceerd en (3) types die op verschillende plekken worden geproduceerd. De

aardewerktypes in de laatste tabel zijn niet indicatief voor de herkomst van een product.

Aanbeveling

Het ‘klassieke’ typologische onderzoek geniet de voorkeur bij het herkomst- en

verspreidingsonderzoek. Het is het meest toegankelijk voor in Nederland opgeleide archeologen, het is (relatief) goedkoop en met behulp van het Deventer systeem is een vergelijkend onderzoek mogelijk zonder alle scherven naast elkaar te leggen.

Aan de hand van de uitkomsten van een typologisch onderzoek kan worden bekeken of aanvullend onderzoek in de vorm van bakselonderzoek of chemische analyse zinvol is. De eerste stap in een dergelijke analyse is te bekijken of op macroscopisch niveau verschillen zijn te onderscheiden in de baksels, waarna verder gegaan kan worden met een petrografisch of geo-chemisch onderzoek. Wat betreft het geo-chemische onderzoek geniet XRF-analyse de voorkeur wat betreft de duur van de metingen (kort) en de kosten die aan een analyse zijn verbonden (laag), in verhouding tot INAA onderzoek. Omdat XRF-analyse nog niet op misbakselaardewerk uit de stedelijke ateliers uit de late middeleeuwen is uitgevoerd bestaat de kans dat tussen de verschillende ateliers geen significante verschillen aangewezen kunnen worden. Het is daarom raadzaam om eerst een pilotstudy uit te voeren waarin drie of vier concentraties pottenbakkersafval uit verschillende steden met elkaar worden vergeleken. Deze concentraties kunnen worden geselecteerd aan de hand van het

macroscopische en petrografische onderzoek. Dan kan worden geconcludeerd of het aanleggen van een referentie collectie op basis van XRF-analyse zinvol is.

94 Als het mogelijk is een complete referentie collectie aan te leggen aan de hand van XRF- analyse kan op een objectievere manier de herkomst van vondsten worden vastgelegd. Echter, de interpretatie van de uitkomsten van chemische analyse methoden zijn eveneens subjectief. Met behulp van een goede methodiek en verslaglegging van het gehele analyseproces zal deze subjectiviteit tot een minimum kunnen worden beperkt. Hiermee zal het aardewerkonderzoek verschuiven van het domein van de geestseswetenschappen, naar het domein van de

95

Literatuurlijst

Adan-Bayewitz, D./F. Asaro/R. D. Giauque, 1999: Determining pottery provenance: application of a new high-precision x-ray fluorescence method and comparison with instrumental neutron activation analysis, Archaeometry 41 (1), 1-24.

Arnold, D.E./H. Neff/R.L. Bishop, 1991: Compositional analysis an “sources” of pottery”: An ethnoarchaeological approach, American Anthropologist, new series 93 (1), 70-90. Baart, J.M., 1988: Opgravingen op de Prins Hendikkade, Werk in uitvoering 7/8, 219-221.

Bartels, M. 1999: Steden in scherven: vondsten uit beerputten in Deventer, Dordrecht, Nijmegen en

Tiel (1250-1900), Zwolle.

Bavel, B. van, 2010: Manors and markets. Economy and society in the Low Countries, 500-1600. Oxford.

Baxter, M.J./C.E. Buck, 2000: Data handling and statistical analysis, in E. Ciliberto/Spoto, S. (eds.),

Modern analytical methods in art and archaeology, New York, 681-746.

Baxter, M.J./C.C. Beardah/I. Papageoriou/M.A. Cau/P.M. Day/V. Kilikoglou, 2008: On statistical approaches to the study of ceramic artefacts using geochemical and petrographic data,

Archaeometry 50 (1), 142-157.

Baxter, M.J., 2009: Archaeological data analysis and fuzzy clustering, Archaeometry 51 (6), 1035- 1054.

Blockmans, W./P. Hoppenbrouwers, 2002: Eeuwen des onderscheids, Amsterdam. Bruijn, A. 1966: De middeleeuwse pottenbakkerijen in Zuid-Limburg, Amsterdam.

Bruijn, A., 1979: Pottersvuren langs de Vecht: aardewerk rond 1400 uit Utrecht, Rotterdam. Bult, E.J., 1996: Delft: Huyterstraat, historisch tijdschrift Holland 28 (6), 361-363.

Clevis, H., 2012: De productie van Godeken Pottman uit Zwolle (1400), vergeleken met Andries Potter uit Utrecht (1389) en Robbrecht de Potter uit ’s-Hertogenbosch (vóór 1437 en 1437- 1461), in H. Clevis (ed.), Assembled articles 5: symposium on medieval and post-medieval

ceramics, Zwolle 11 and 12 oktober 2012, Zwolle, 267-311.

Dijkstra, J./ M.C. Houkes/ S. Ostkamp (red.), 2010: Over leven aan de rand van Gouda, Amersfoort. Eynde, G. van den, 1990: Breda, een haven opgegraven, in H. Sarfatij, Verborgen steden:

stadsarcheologie in Nederland, Amsterdam, 99-101.

Forster, N./P. Grave/N. Vickery/L. Kealhofer, 2011: Non-destructive analysis using PXRF:

methodology and application to archaeological ceramics, X-ray spectometry 40, 389-398. Frahm, E./R.C.P. Doonan, 2013: The technological versus methodological revolution of portable XRF

in archaeology, Journal of archaeological science 40, 1425-1434.

Gawronski, J./R. Jayasena, 2011: Wonen achter de Oudezijds Voorburgwal: archeologische opgraving

Oudezijds Armsteeg, Amsterdam (2008), Amsterdam.

Gawronski, J./R. Jayasena, 2011: ophogingen en bedrijfsafval van de VOC-werf Oosteburg:

archeologische begeleiding Oostenburg kavel 5, Amsterdam, (2009), Amsterdam.

Gawronski, J. (ed.), 2012: Amsterdam ceramics: a city’s history and an archaeological ceramics

catalogue 1175-2011, Amsterdam.

Groeneweg, G., 1992: Bergen op Zooms aardewerk: vormgeving en decoratie van gebruiksaardewerk

gedurende 600 jaar pottenbakkersnijverheid in Bergen op Zoom, Waalre.

Haaften, C.J. van, 1984, Nieuwe Langendijk Delft: Bouwhistorisch en archeologisch onderzoek van de

panden 22 t/m 28, Delft.

Hancock, R.G.V., 2000: Elemental analysis, in E. Ciliberto/Spoto, S. (eds.), Modern analytical methods

96 Heege, A./A. Falke, 2007: Töpferöfen: die Erforschung frühmittelalterlicher bis neuzeitlicher

Töpferöfen (6.-20. Jh.) in Belgien, den Niederlanden, Deutschland, österreich und der Schweiz,

Basel.

Henning, J., 2007: Early European Towns. The development of the economy in the Frankish realm between dynamism and deceleration, in J. Henning (ed.) 2007, Post Roman towns, trade and

settlement in Europe and Byzantium, Berlijn. 28.

Hunt, A.M.W./R.J. Speakman, 2015: Portable XRF analysis of archaeological sediments and ceramics,

Journal of archaeological science 53, 626-638.

Jacobs, E., 1994: Archeologisch onderzoek op een binnenterrein achter de percelen Burgwal 95-99 te Haarlem, Haarlems bodemondezoek 28, 3-25.

Jacobs, E./D. Olthof/A. Pavlovic, 2000: Antoniestraat 6 en 8: potten en putten, Haarlems

bodemonderzoek 34, 3-109.

Jansma, M.J., 1979: Dietomeeënanalyse van klei afkomstig van Bakenes en uit de polder de Velserbroek, alsmede een aantal aardewerkscherven uit een pottenbakkersoven aan de Frankestraat, Haarlems bodemonderzoek 10, 127-128.

Janssen, J., 1983: Later medieval pottery production in the Netherlands, in P. Davey/R. Hodges,

Ceramics and trade: the production and distribution of later medieval pottery in north-west Europe, Sheffield, 121-185.

Janssen, J./E. Nijhof, 2010: Fifteenth-century pottery production in ‘s-Hertogenbosch: the excavation of two pottery workshops, in K. de Groote/D. Tys/M. Pieters (eds.), Exchanging medieval

material culture: studies on archaeology and history presented to Frans Verhaeghe, Brussel,

93-136.

Kievith, H. de, 2012: Verstopt in het veen: laat 13de- tot vroeg 14de-eeuws pottenbakkersafval uit Breda, in H. Clevis (ed.), Assembled articles 5: symposium on medieval and post-medieval

ceramics, Zwolle 11 and 12 oktober 2012, Zwolle, 117-160.

Koolen, M., 1988: Gassels aardewerk, Jaarverslag AWN Nijmegen 1989, 15-18.

Land, A.H., 1983: Laat dertiende-eeuws pottenbakkersafval uit Leiden, Bodemonderzoek in Leiden 6, 51-62.

Leeuw, S.E. van der, 1979: De technologische aspecten van het aardewerk uit de Haarlemse oven,

Haarlems bodemonderzoek 10, 55-126.

Michelaki, K./R.G.V. Hancock, 2011: Chemistry versus data dispersion: is there a better way to assess and interpret archaeometric data?, Archaeometry 53 (6), 1259-1279.

Moens, L./A. van Bohlen/P. Vandenabeele, 2000: X-ray fluorescence, in E. Ciliberto/Spoto, S. (eds.),

Modern analytical methods in art and archaeology, New York, 55-80.

Neff, H., 2000: Neutron activation analysis for provenance determination in archaeology, in E. Ciliberto/Spoto, S. (eds.), Modern analytical methods in art and archaeology, New York Numan, A.M., 1987: Pottenbakkersafval uit de binnenstad van Haarlem, Westerheem 36, 124-139. Oosten, R. van, 2012a: Het vertrek van de veertiende eeuwse pottenbakkers uit de Bemuurde

Weerd: verplicht of vrijwillig?, Jaarboek oud Utrecht 2012. 134-150.

Oosten, R. van, 2012b: (ewn pleidooi tegen het) ‘Zeiken’ over het Deventersysteem, in R. van Genabeek/E. Nijhof/F. Schipper/J. Treling (eds.), Putten uit het Bossche verleden, Alphen aan de Maas, 221-234.

Ostkamp, S., 1998: Laatmiddeleeuwse hoogversierde gatenpotten uit Rotterdamse bodem, Vormen

uit vuur 3, 2-14.

97

Anthoniedijk. Basisrapportage Archeologie 34. Utrecht. 55-65.

Ostkamp, S., 2012: De studie van de materiële cultuur binnen enkele grootschalige commerciële stadskernopgravingen, Vitruvius 19, 30-36.

Quinn, P.S., 2012: Ceramic petrography: the interpretation of archaeological pottery and related

artefacts in thin section, Oxford.

Rooijen, C. van, 1993: Scherven, erven en evolutie, Utrecht.

Rutte, R./ J.E. Abrahamse/ O. Diesfeldt, 2014: Atlas van de verstedelijking in Nederland: 1000 jaar

ruimtelijke ontwikkeling, Bussum.

Sánchez-Ramos, S./F. Bosch Reig/J.V. Gimeno Adelantado/D.J. yusá Marco/A. Doménech Carbó, 2002: Study and dating of medieval ceramic tiles by analysis of enamels with atomic absorption sprectroscopy, X-ray fluorescence and electron probe microanalysis,

Spectrochimica acta part B 57, 689-700.

Schimmer, J., 1972: Een vedelaarskan en een sierkan van een vroege Haarlemse pottenbakker,

Westerheem 21, 230-236.

Schimmer, J., 1979: Eene 14e-eeuwse pottenbakkersoven in de Haarlemse binnenstad, Haarlems

bodemonderzoek 10, 7-54.

Slootmans, C.J.F., 1970: Tussen hete vuren, Tilburg.

Speakman, R.J./N.C. Little/D. Creel/M.R.Miller/J.G. iñañez, 2011: Sourcing ceramics with portable XRF spectrometers? A comparison with INAA using Mimbres pottery from the American

Southwest, Journal of archaeological science 38, 3483-3496.

Steuer,H., 2006: Urban settlement part 2: Central, Northern, Eastern and Southern Europe, in J. Graham-Campbell/M. Valor, (eds.), The Archaeology of Medieval Europe vol. 1, the eighth to

twelfth centuries AD, Arhus, 129-153.

Tite, M.S./I. Freestone/R. Mason/J. Molera/M. Vendrell-saz/N. Wood, 1998: Lead-glazes in antiquity – methods of production and reasons for use, Archaeometry 40 (2), 241-260.

Tite, M.S., 2008: Ceramic production, provenance and use – a review, Archaeometry 50 (2), 216-231. Trimpe-Burger, J.A., 1974: Aardenburgse pottenbakkerswaar, Mededelingenblad vrienden van de

Nederlandse keramiek 1 (2), 2-12.

Wageningen, R. van, 1988: Ceramiekimporten in Amsterdam: een mineralogisch herkomstonderzoek, Amsterdam.

Verhoeven, A.A.A., 1998: Middeleeuws gebruiksaardewerk in Nederland (8ste-13de eeuw), Amsterdam.

Vermunt, M., 1992: Misbaksels uit de Hoogeboomstraat: aardewerkproductie in Bergen op Zoom in

de 14e eeuw, Bergen op Zoom (intern rapport gemeente Bergen op Zoom).

Wallis, N.J./A.S. Cordell/K.A. Deagan/M.J. Sullivan, 2014: Inter-ethnic social interactions in 16th century La Florida: sourcing pottery using siliceous microfossils, Journal of archaeological

science 43, 127-140.

Whitbread, I.K., 2001: Ceramic petrology, clay geochemistry and ceramic production – from technology to the mind of the potter, in D.R. Brothwell/A.M. Pollard, handbook of

archaeological sciences,chichester, 449-460.

Wilson, L./ A.M. Pollard, 2001: The provenance hypothesis, in D.R. Brothwell/A.M. Pollard, handbook

98

Websites:

http://www.tnw.tudelft.nl/en/cooperation/facilities/reactor-instituut-

delft/services/inaa/instrumental-neutron-activation-analysis/ geraadpleegt op: 21-6-2016.

http://www.tnw.tudelft.nl/en/cooperation/facilities/reactor-instituut-delft/services/inaa/pricelist/ geraadpleegt op: 21-6-2016.

99

Afbeeldingenlijst

Titelpagina: “Pottenbakker”, Caspar Luyken, naar Jan Luyken, 1694. Afbeelding: Rijksmuseum Amsterdam.

Afbeelding 2.1: gemeente Utrecht Afbeelding 2.2: gemeente Eindhoven Afbeelding 2.3: Jacobs e.a. 2000. Afbeelding 2.4: Clevis 2012. Afbeelding 2.5: Griffioen e.a. 2008. Afbeelding 2.6: Schimmer 1972. Afbeelding 2.7: Bruijn 1979. Afbeelding 2.8: Groeneweg 1992. Afbeelding 2.9: Pinterest Afbeelding 3.1: 1) Trimpe-Burger 1974. 2) Koolen 1988. 3) Jacobs 1994. 4) Janssen en Nijhof 2010. 5) idem 6) Gawronski en Jayasena 2011. Afbeelding 3.2: 1) Koolen 1988. 2) Trimpe-Burger 1974. 3) eigen tekening Afbeelding 3.3: 1) Bruijn 1979. 2) Koolen 1988. 3)Janssen en Nijhof 2010. Afbeelding 3.4: 1) Trimpe-Burger 1974. 2) Bruijn 1979. 3) Schimmer 1979. 4) Griffioen e.a. 2008. Afbeelding 3.5: 1) Bult 1995. 2) Schimmer 1979. 3) van Rooijen 1993. Afbeelding 3.6: Janssen en Nijhof 2010. Afbeelding 3.7: 1) Janssen en Nijhof 2010.

2) Clevis 2012. Afbeelding 3.8: 1) de Kievith 2012.

2) van Haaften 1984. 3) Numan 1987.

4) Janssen en Nijhof 2010. Afbeelding 3.9: 1) Griffioen e.a. 2008.

2) Janssen en Nijhof 2010. Afbeelding 3.10: 1) gemeente Amsterdam

2) van Haaften 1984. 3) Schimmer 1979.

100 4) Janssen en Nijhof 2010.

5) Clevis 2012. 6) Griffioen e.a. 2008. Afbeelding 3.11: Bruijn 1979.

Afbeelding 3.12: 1) eigen tekening 2) Bruijn 1979. Afbeelding 3.13: 1) eigen tekening

2) Griffioen e.a. 2008. Afbeelding 3.14: 1) eigen tekening

2) Griffioen e.a. 2008. Afbeelding 3.15: 1) Bruijn 1979.

2) Griffioen e.a. 2008. Afbeelding 3.16: 1) eigen tekening

2) van Haaften 1984. Afbeelding 3.17: 1) Trimpe-Burger 1974.

2) van Haaften 1984. 3) Jacobs e.a. 2000. 4) van Rooijen 1993. Afbeelding 3.18: 1) Janssen en Nijhof 2010.

2) Bruijn 1979. Afbeelding 3.19: 1) Bruijn 1979. 2) Bruijn 1979. 3) Griffioen e.a. 2008. Afbeelding 3.20: 1) eigen tekening

2) de Kievith 2012. Afbeelding 3.21: 1) van Rooijen 1993.

2) Griffioen e.a. 2008. Afbeelding 3.22: Trimpe-Burger 1974. Afbeelding 3.23: 1) Trimpe-Burger 1974. 2) Bruijn 1979. 3)Koolen 1988. Afbeelding 3.24: 1) Trimpe-Burger 1974. 2) de Kievith 2012. Afbeelding 3.25: 1) Bruijn 1979. 2) Trimpe-Burger 1974. 3)Jacobs 1994. Afbeelding 3.26: 1) Bruijn 1979. 2)Schimmer 1979. Afbeelding 3.27: 1) Bruijn 1979. 2) van Haaften 1984. 3) Janssen en Nijhof 2010. 4) idem 5) Bruijn 1979. Afbeelding 3.28: 1) Bruijn 1979. 2) eigen tekening

101 Afbeelding 3.29: 1) Bruijn 1979. 2) Bruijn 1979. Afbeelding 3.30: de Kievith 2012. Afbeelding 3.31: 1) de Kievith 2012. 2) Jacobs e.a. 2000. Afbeelding 3.32: 1) Land 1983. 2) de Kievith 2012. Afbeelding 3.33: 1) Bult 1995. 2) Numan 1987. Afbeelding 3.34: 1) van Haaften 1984.

2) Griffioen e.a. 2008. Afbeelding 3.35: 1) eigen tekening

2) van Haaften 1984. 3) Bruijn 1979. Afbeelding 3.36: 1) Numan 1987.

2) Griffioen e.a. 2008. Afbeelding 3.37: 1) Griffioen e.a. 2008.

2) Numan 1987. Afbeelding 3.38: 1) eigen tekening

2) Numan 1987. Afbeelding 3.39: 1) Jacobs e.a. 2000.

2) Land 1983.

3) Griffioen e.a. 2008. Afbeelding 3.40: 1) Bruijn 1979.

2) Griffioen e.a. 2008. Afbeelding 3.41: 1) Janssen en Nijhof 2010.

2) Clevis 2012. 3) Bruijn 1979. Afbeelding 3.42: 1) eigen tekening

2) Clevis 2012. Afbeelding 3.43: 1) Numan 1987.

2) Jacobs e.a. 2000. Afbeelding 4.1: Gawronski 2012.

Afbeelding 4.2: gemeente Amsterdam/ eigen tekening Afbeelding 4.3: gemeente Amsterdam

Afbeelding 4.4: eigen tekening

Afbeelding 4.5: gemeente Amsterdam

Afbeelding 4.6: gemeente Amsterdam/ eigen tekening Afbeelding 4.7: gemeente Bergen op Zoom

Afbeelding 4.8: Vermunt 1992.; Groeneweg 1992.; Vermunt 1992. Afbeelding 4.9: Vermunt 1992.

Afbeelding 4.10: Vermunt 1992.; Groeneweg 1992. Afbeelding 4.11: Vermunt 1992.

102

Bijlage 1

kaarten

De kaarten geven niet de exacte lokatie aan van de vindplaats, maar deze is zo veel mogelijk benaderd.

Kaart 1: naar Janssen 1983.; Bartels 1999.

Kaart 2: overzichtskaart gepubliceerde pottenbakkersateliers in

Nederland 2016.

Kaart 3: Detail Breda

Kaart 4: Detail Delft

Kaart 5: Detail Haarlem

In document Eén pot nat (pagina 91-110)