• No results found

6. De vier domeinen in de Nederlandse film- televisiewereld

6.4 Subsidiëring van de Nederlandse film

filmvakopleiding op het werkveld gaan we in de volgende paragraaf eerst kijken hoe de drie onderzochte domeinen in relatie staan tot het vierde domein, de subsidiëring van de Nederlandse film.

6.4 Subsidiëring van de Nederlandse film

Zoals we gezien hebben in hoofdstuk drie wordt het Nederlandse filmklimaat sterk beïnvloed door de manier waarop de film wordt gesubsidieerd aangezien negen van de tien Nederlandse films gemaakt zijn met directe subsidie van de overheid. Het subsidiebeleid bepaalt dus voor een groot deel welke filmmakers een beroepspraktijk kunnen opbouwen en is daarmee een groot onderdeel van het werkveld van de Nederlandse filmmakers. In deze paragraaf worden de waarden van waaruit de filmfondsen handelen naast de waarden die door de alumni van de filmacademie van belang worden geacht in het werkveld, de opleiding en voor hen persoonlijk gelegd. Op deze manier kunnen we een goed beeld krijgen van de verhoudingen van de vier domeinen ten opzichte van elkaar.

In hoofdstuk drie is al ingegaan op de werelden van waaruit de filmfondsen handelen. Hierbij is vooral gekeken naar het gedeelte dat van invloed is op de beroepspraktijk van de filmmakers, namelijk de manier waarop de fondsen de ingezonden projecten beoordelen en hun beweegredenen bij de beoordeling. Er zal nu eerst een korte samenvatting gegeven worden van hetgeen is beschreven in hoofdstuk drie. In de volgende figuur zien we een overzicht van de filmfondsen vanaf de jaren zestig van de vorige eeuw.

1960 1970 1980 1990 2000 2010

Figuur 2: Tijdlijn van de manieren van filmsubsidiering.

In de tabel op de volgende pagina is een overzicht gegeven van de werelden van waarden van waaruit de filmfondsen handel(d)en. Om het veranderingen in de belangen van de verschillende fondsen goed weer te kunnen geven zijn er per decennium binnen een fonds 5 punten verdeeld die de mate van belang van een waarderegime weergeven. In de laatste kolom is het totaal overzicht gegeven waarbij 10 punten zijn verdeeld.

Productiefonds voor de Nederlandse Film

Post „korte, culturele en kunstzinnige film‟

Fonds voor de Nederlandse Film

63 Post ‘korte, culturele en kunstzinnige film’ (±1950-1983) Productiefonds voor de Nederlandse Film (1956-1993) Fonds voor de Nederlandse Film (1983-1993) Nederlands Fonds voor de Film (1993-heden) Totaal overzicht Jaren „60 Inspiratie (3) Faam (2) Markt (2) Domestiek (2) Industrie (1) Inspiratie (3) Markt (2) Faam (2) Domestiek (2) Industrie (1) Jaren „70 Inspiratie (3) Faam (2) Markt (2) Industrie (2) Domestiek (1) Inspiratie (3) Markt (2) Faam (2) Industrie (2) Domestiek (1) Jaren „80 Markt (3) Industrie (2) Project (2) Industrie (2) Inspiratie (1) Industrie (4) Markt (3) Project (2) Inspiratie (1) Jaren „90 Industrie (2) Markt (2) Project (1) Industrie (4) Markt (4) Project (2) Begin 21e eeuw Industrie (1,5) Project (1,5) Markt (1,5) Inspiratie (0,5) Industrie (3) Project (3) Markt (3) Inspiratie (1)

Tabel 8: Werelden van waarden van waaruit de Nederlandse filmsubsidies worden toegekend.

De grafiek van het belang van de werelden van waarden in de filmsubsidiering van de Nederlandse film ziet er dan als volgt uit.

Grafiek 16: Het belang van de werelden van waarden in de filmsubsidiering van de Nederlandse film. Zoals we zien stijgt het belang van de marktwereld en de industriële wereld aanzienlijk in de loop der jaren. Tevens komt vanaf de jaren tachtig de projectstad opzetten. De geïnspireerde

64 wereld verdwijnt daarentegen van het toneel in de jaren tachtig om pas aan het begin van de 21e eeuw weer te verschijnen. De domestieke wereld en de wereld van de faam spelen in de jaren zestig en zeventig nog een kleine rol bij de filmsubsidiering, waarna zij definitief verdwijnen. Opvallend is dat de civiele wereld helemaal niet van belang is bij de filmsubsidiering van de Nederlandse film. In mijn bachelorscriptie heb ik de verklaring daarvoor al als volgt beschreven: “Dit is te verklaren uit het feit dat er gekeken is naar de keuzes in de beleidsvoering van de filmfondsen. Als we een stap terug zetten, naar de onderliggende doelstelling, dan kunnen we aannemen dat het volledige subsidiesysteem is gebaseerd op de civiele wereld. Er worden namelijk financiële middelen toegekend om zo bij te dragen aan de Nederlandse filmcultuur en het is van algemeen belang dat de filmcultuur bevorderd wordt voor de ontwikkeling van de Nederlandse mens. Daarnaast worden die financiële middelen uitgegeven door het collectieve „personage‟, de overheid. Er worden wetten en procedures gebruikt bij het toekennen van de financiële middelen, en beslissingen worden genomen op een democratische manier, tijdens vergaderingen. Het hele bestaansrecht van de filmfondsen is dus ontstaan vanuit de idealen van de civiele wereld.” (Reijnders 31).

Als we de belangen van het filmsubsidiebeleid naast de andere drie domeinen leggen zien we dat de grootste verschillen bestaan bij de marktwereld. De marktwereld is in het filmsubsidiebeleid van groot belang terwijl deze in de andere drie domeinen veel minder van belang is. Overeenkomsten in de belangen van waarden zijn te ontdekken in de industriële wereld en de projectstad. De waarden van deze twee regimes worden door zowel het filmsubsidiebeleid als het persoonlijke domein én het werkveld van belang geacht. De belangen van het filmsubsidiebeleid en van die van de opleiding liggen het verst van elkaar. De opleiding vindt, volgens de alumni, inspiratie verreweg het belangrijkste, in het filmsubsidiebeleid speelde dit in de jaren zestig en zeventig nog wel een rol, maar later niet meer.

We hebben nu gezien op welke vlakken het filmsubsidiebeleid verschilt van de overige drie domeinen. Interessant zou zijn om tevens naar de mate van het verschil te kijken om zo een beeld te kunnen krijgen van de manier waarop de vier domeinen zich tot elkaar verhouden. Dit is echter niet gemakkelijk aangezien de data van het persoonlijke domein, het werkveld en de opleiding op een andere schaal staan dan die van het filmsubsidiebeleid. Ik ben mij er tevens van bewust dat de eerste drie domeinen een groep mensen betreft die hun werk, opleiding en persoonlijke situatie beoordelen en dat dit voor het filmsubsidiebeleid niet opgaat. Om deze verschillen te overbruggen zijn de data van de enquête geconverteerd zodat ze goed te vergelijken zijn met de beoordeling van de filmsubsidiëring. Er is daartoe een relatieve score van tien punten gegeven aan de respons van de enquête. Deze punten zijn verdeeld over de werelden die boven gemiddeld scoren, naar gelang hun afwijking van het gemiddelde. In bijlage VII is meer uitleg gegeven over de manier van converteren en de grafieken die de voortkomen uit de vergelijking van de vier domeinen. De vergelijking van de vier domeinen blijkt interessante uitkomsten te geven. Er is te zien dat de werelden van waarden die van belang zijn in het werkveld en voor de filmsubsidiëring in bijna even grote mate van elkaar verschillen als die van het werkveld en de opleiding. De grootste verschillen in belangen zitten tussen de filmsubsidiëring en de opleiding. In de figuur op de volgende pagina is een schematische weergave van de verhoudingen tussen de vier domeinen weergegeven. De lengte van de pijlen geeft de mate van verschil tussen de domeinen aan.

65 Figuur 3: Schematische weergave van de verhoudingen in verschillen tussen de vier domeinen in het veld.

6.5 Conclusie

In hoofdstuk vijf hebben we gezien dat er steeds meer alumni in het werkveld terecht komen, maar dat zij de aansluiting van de filmacademie op het werkveld niet overtuigend positief beoordelen. Om een verklaring te kunnen geven voor deze beoordeling is in dit hoofdstuk het waardesysteem van Boltanski, Thévenot en Chiapello gebruikt om de verschillen in het belang van de diverse werelden van waarden tussen de vier domeinen, werkveld, opleiding, persoonlijk en filmsubsidiëring, aan het licht te kunnen brengen.

Met de gekozen methode van onderzoek hebben we gezien dat volgens de alumni nagenoeg de zelfde waarden van belang zijn voor hen persoonlijk als in het werkveld. Deze twee domeinen komen sterk overeen en er zullen dan ook weinig tot geen conflicten ontstaan tussen beide. Interessant is dat deze twee domeinen in dezelfde mate verschillen van zowel de opleiding als de filmsubsidiëring en dat de laatste twee domeinen tevens in dezelfde mate van elkaar verschillen. Er kan dus gesproken worden van een driehoek van belangen tussen de opleiding, de filmsubsidiëring en het werkveld van de Nederlandse film- en televisiewereld.

De verschillen tussen de domeinen werkveld en opleiding worden vanaf de jaren zestig veroorzaakt doordat in het werkveld de belangen van de industriële wereld en de projectstad van groot belang zijn en op de opleiding vooral de waarden van de geïnspireerde wereld van belang zijn. In het werkveld is efficiëntie/productiviteit, professionaliteit, netwerken, flexibiliteit en multitasken van groot belang. Tijdens de opleiding wordt weinig aandacht besteedt aan deze competenties, alle aandacht gaat uit naar creativiteit en uniekheid. Als we kijken naar wat Boltanski e.a. zeggen over de interactie tussen deze werelden kunnen we zien dat compromissen gesloten kunnen worden door de bindende factoren: creativiteit en innovatie. In alle drie de waarderegimes zijn deze factoren van belang. Ze worden alleen op een andere manier ingezet. In de projectstad gaat het om creativiteit in de interactie met andere individuen. Creativiteit wordt ingezet om het netwerk te vergroten en de kwaliteit ervan te behouden. In de geïnspireerde wereld komt de creativiteit naar boven wanneer individuen afgesloten zijn van de rest van de

66 wereld om zo in alle rust uit hun bron van inspiratie te kunnen putten (New Spirit 128-9). In de industriële wereld is creativiteit nodig voor de ontwikkeling en vooruitgang. Bij een uitvinding ontstaat een transformatie van een creatief idee naar een effectieve innovatie (On Justification 304). In de opleiding wordt creativiteit en innovatie voornamelijk ingezet om de artisticiteit en kwaliteit te waarborgen in het maken van een film. Diezelfde creativiteit kan echter ook ingezet worden om goed te kunnen functioneren in het werkveld van de film- en televisiewereld. In hoofdstuk drie hebben we al gezien dat financieringsproblemen die zich voordoen bij het maken van een film op creatieve manieren werden opgelost door eigen productiebedrijven op te zetten, kwalitatief goede films te maken zonder subsidie of door middel van particuliere investeringen. De opleiding kan haar studenten nog meer stimuleren de creativiteit die is ontwikkeld op de academie, te gebruiken in de beroepspraktijk door bijvoorbeeld een succesvolle onderneming op te zetten. Wanneer we kijken naar de begrippen die de meeste verschillen veroorzaken zien we dat een groot deel van die begrippen te maken heeft met het zelfstandig ondernemerschap. In het werkveld is netwerken, multitasken, efficiëntie/productiviteit, professionaliteit, promoten van jezelf/werk, financieel succes, opportuniteit en risico durven nemen van groot belang en op de opleiding veel minder van belang. Reacties die de respondenten hebben gegeven na het invullen van de enquête onderschrijven deze bevindingen.

“Filmacademie is/was een beroepsopleiding zonder oog voor de administratieve/zakelijke kant van het free-lancen. Hoe start je je eenmanszaak?”

Respondent 55, cohort 2000-2009. “Wat ik niet heb geleerd op de filmacademie is dat je een vak leert waarbij je meestal als zelfstandig ondernemer aan het werk gaat. Ondernemen is een vak alle dingen die je hier voor nodig hebt leer je niet op de film academie. Zoals een toekomst plan maken, hoe zet ik een bedrijf op hoe zorg ik voor een constante stroom van werk. Waar moet ik in investeren, apparatuur maar ook reclame maken, een goed archief opbouwen, hoe benader ik nieuwe klanten, hoe onderhoud ik mijn netwerk, hoe school ik me bij, hoe pas ik mij aan aan de vraag. Dit zijn belangrijke zaken voor een ondernemer. Op de film academie werd hier geen enkele aandacht aan besteed. Je begon maar een beetje te werken en ging zo maar door.”

Respondent 271, cohort 1990-1999.8 “Wat ik gemist heb op de academie is een stuk financiële educatie, dat is de helft van je bestaan en in 4 jaar hebben wij hier eenmalig een 3 urig college over gekregen. Had meer mogen zijn.”

Respondent 323, cohort 2000-2009. De opmerking uit hoofdstuk vijf dat de respons op de voorgelegde stellingen suggereert dat de alumni vinden dat er heden ten dage te veel praktijk en te weinig theorie is op de academie wordt door deze citaten ondersteund. Door meer aandacht aan het opzetten van een eigen bedrijf in de film- en televisiesector te gaan besteden in het curriculum van de filmacademie zal de aansluiting op het werkveld door de alumni in de toekomst waarschijnlijk beter beoordeeld worden. Een vacature die in december jl. op de website van de filmacademie heeft gestaan geeft aan dat de academie al stappen heeft gezet om de aansluiting op het werkveld te verbeteren. De vacature betrof een coördinerende functie met betrekking tot een nieuwe manier van begeleiding

8

De originele opmerking van deze respondent is langer. De volledige opmerking en andere interessante opmerkingen van respondenten naar aanleiding van de enquête zijn te lezen in bijlage VIII.

67 van de studenten. In de vacatureomschrijving werd gesteld dat de nieuwe begeleiding voortkomt uit de in het beleidsplan van december jl. nieuw opgestelde eindtermen en competenties, authenticiteit en ondernemerschap. Helaas is het nieuwe beleidsplan van de filmacademie nog vertrouwelijk en wordt het enkel intern gebruikt. Harder bewijs voor de ontwikkelingen in het veranderende beleid van de filmacademie is dus niet mogelijk.

Door de verschillen tussen de onderscheiden domeinen is ook te verklaren waarom het persoonlijke domein en dat van het werkveld niet geheel met elkaar overeenkomen. De relatief kleine verschillen die tussen deze twee domeinen zijn gevonden, zijn vooral te verklaren door de domestieke wereld. De filmmakers vinden namelijk betrouwbaarheid en vooral stabiliteit voor hen persoonlijk erg belangrijk. In het vorige hoofdstuk hebben we gezien dat één van de voornaamste redenen dat alumni een tweede inkomstenbron hebben of buiten de film- en televisiesector werken, is dat zij de continuïteit van werk missen in de film- en televisiewereld. Dat het werk niet continu is, is inherent aan de film- en televisiesector. In deze sector wordt niet gesproken van een baan, maar van werk. Filmmakers werken aan projecten en opdrachten. Er is vrijwel nooit sprake van een vast dienstverband. Zoals in hoofdstuk drie al gezegd past deze manier van werken volledig in de projectstad. Competenties als enthousiasme, betrokkenheid, flexibiliteit, verbindend vermogen, zelfontwikkeling en activiteit zijn hier van groot belang. Zoals we gezien hebben komt dit sterk overeen met de eigenschappen die een immateriële werker in het postfordisme moet bezitten.

De waarden die voor de filmsubsidiëring van belang zijn verschillen sterk met die van de opleiding en iets minder sterk met die van het werkveld. De verschillen worden voornamelijk veroorzaakt doordat voor de filmsubsidiëring het handelen vanuit de marktwereld zo belangrijk is. De overheid wil de continuïteit van de filmproductie bevorderen door een goed functionerende bedrijfstak te bewerkstelligen. Er wordt daartoe voornamelijk geïnvesteerd in het versterken van de marktwaarde, het vergroten van het productievolume en het genereren van een groot publiek. De marktwereld speelt in het werkveld een gemiddelde en op de opleiding een onder gemiddelde rol. Een compromis sluiten tussen de marktwereld (filmsubsidiëring) en de geïnspireerde wereld (opleiding) is niet gemakkelijk. Creativiteit is immers geen commercieel product. Boltanski en Thévenot stellen dat compromissen tussen deze werelden gesloten kunnen worden door een (hoge) prijs aan het creatieve product toe te schrijven. Het product is vervolgens in de marktwereld verkoopbaar (302). De theorie van Boltanski e.a. biedt inzichten in hoe de filmfondsen hun rol in de film- en televisiewereld zou kunnen veranderen. De fondsen stimuleren nu de filmindustrie door voornamelijk projecten met een grote potentiële publieke belangstelling te subsidiëren. Zij hopen daardoor een continue productievolume te bewerkstelligen. Deze manier van investeren in de film- en televisiesector kan wellicht anders aangepakt worden, namelijk door het product (de film, wat voor soort film dan ook) te zien als een product dat verkocht moet worden aan een publiek. Er zal dan niet enkel geïnvesteerd worden in projecten die een zo groot mogelijk potentieel publiek hebben, maar in allerlei verschillende projecten waarbij het vervolgens de taak is van het fonds om een publiek te vinden waaraan de film verkocht kan worden. Hierbij zullen kunsteducatie en kunstmarketing dan een grote rol spelen. Een film wordt daarbij meer als kunstobject gezien in plaats van een commercieel product.

69