• No results found

3. Nederlandse film- en televisiewereld vanaf de jaren zestig

3.3 Nederlandse filmvakopleidingen

3.3.1 Nederlandse Film en Televisie Academie

Hoewel sinds de oprichting van de Nederlandse Filmacademie (later Nederlandse Film en Televisie Academie) er steeds meer opleidingen zijn ontstaan in het filmvakonderwijs, blijft de Nederlandse Film en Televisie Academie de voornaamste opleiding met de hoogste reputatie en langste geschiedenis. Voor het onderzoek over de aansluiting van het filmvakonderwijs op het werkveld is dan ook een onderzoek uitgevoerd op deze academie. In de volgende paragraaf is de geschiedenis van deze academie uiteengezet.

3.3.1 Nederlandse Film en Televisie Academie

De Nederlandse Film en Televisie Academie zoals we die nu kennen is oorspronkelijk ontstaan vanuit het Nederlands Filminstituut. Dit instituut werd in 1948 opgericht en had ten doel de belangstelling voor de filmcultuur te bevorderen en de filmvoorlichting en filmesthetiek te stimuleren. Het instituut distribueerde daartoe cultureel verantwoorde, niet-commerciële films, organiseerde de Academische Filmstudieweken, publiceerde over film, verzorgde lezingen, inleidingen, tentoonstellingen en cursussen. In 1955 ging het instituut van start met lessen over „het ambacht van de filmkunstenaar‟ voor mensen die al in de praktijk werkzaam waren. In 1958 werd de heer Peters directeur van het Nederlands Filminstituut. Onder zijn leiding werd er meer aandacht besteed aan de educatieve tak van het instituut. Met financiële hulp van de Nederlandse Bioscoop Bond en het ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen richtte Peters in 1958 de Nederlandse Filmacademie op, gevestigd in Amsterdam. De academie was een 2 jarige deeltijd opleiding met twee leergangen: Scenarioschrijven en Draaiboektechniek en Filmhandel. Meer dan 300 mensen hadden zich voor het eerste jaar aangemeld waarvan er na selectie 43 werden aangenomen (Tee 11-8).

Het lesprogramma van de Nederlandse Filmacademie was onder Peters erg theoretisch van aard, er werden vakken als Sociologie, Wijsbegeerte en Kunst- en Cultuurgeschiedenis gedoceerd. Praktische vakken waren vanwege de geringe financiële middelen erg moeilijk. Voor Peters maakte dit echter niet uit, want volgens hem stond de algemene culturele ontwikkeling van de studenten voorop (Tee 33).

Vanaf de beginjaren van de academie hield de directie zich al bezig met het verwerven van erkenning van de academie als filmvakschool. Zij wilde namelijk graag binnen de Nijverheidsonderwijswet vallen en zo een structurele subsidie ontvangen van de overheid. Op 25 juli 1962 werd de filmacademie officieel erkend (Tee 28). Het gevolg van deze erkenning was dat het lesprogramma werd uitgebreid tot een 2 jarige voltijd opleiding. Er werd tevens onderscheid gemaakt tussen een A-richting, de ontwerpende kant (voorheen de leergang Scenarioschrijven en Draaiboektechniek) en een B-richting, de uitvoerende werkzaamheden (Camera en Montage) (39). In de jaren die volgden maakte de directie plannen voor de toekomst van de academie. Er werd onderzoek gedaan naar de praktijk van de televisie als mogelijk werkveld van afgestudeerden en er werd gepraat over een verhuizing naar een groter pand met meerdere voorzieningen. Daarnaast stond er nog een uitbreiding van het lesprogramma op de agenda. In 1965 werd de academie daartoe uitgebreid tot een 4 jarige voltijd studie met in de A-richting een toevoeging van het vak Regie en in de B-A-richting het vak Geluidstechniek. Het eerste jaar was een algemeen gezamenlijk jaar, het tweede jaar was bedoeld voor de specialisaties, het derde jaar voor een stage en het laatste jaar voor theoretische verdieping en het maken van een eindexamenfilm. Studenten werden in deze tijd nog niet aangenomen op een specifieke richting, maar waren nog vrij om te kiezen ten tijde van het eerste jaar (41).

36 In 1967 nam Peters afscheid als directeur van de academie en nam Koolhaas het stokje over. Koolhaas wilde meer aandacht besteden aan de educatieve film, de documentairefilm en het gebruik van visuele media in het onderwijs en wetenschap. Onder Koolhaas werden er tevens, tot blijdschap van de studenten, eindelijk meer praktische vakken op de academie toegevoegd (Tee 49-55).

Twee jaar later, in 1968, kreeg de academie te maken met een nieuwe wet op het voortgezet onderwijs, de Mammoetwet. De filmacademie werd met deze wet een instelling van het kunstonderwijs en behoorde dus tot de academies van beelden kunsten en conservatoria. De studentengeneratie van Nederland zat in deze jaren middenin een proces van politisering en democratisering. Hoewel dit elders in Nederland leidde tot hevige botsingen tussen studenten en het personeel op verschillende universiteiten (Maagdenhuisbezetting in 1969), verliepen de aanpassing aan de besluitvorming op de filmacademie zeer rustig. De directie was het met de studenten eens dat er meegegaan moest worden met de nieuwe tijden. Er kwam daartoe meer openheid op de academie, er werden studieraden opgericht en de studenten gingen in dialoog met de directie over alle aspecten van de academie (Tee 55-56).

Al jaren werd er binnen de academie gesproken over een verdere professionalisering van de academie. Noodzakelijk hierbij was een verhuizing naar een groter pand. In 1969 was het eindelijk zover. De academie verhuisde naar wat kranten een „klein filmpaleis‟ noemden aan de Overtoom 301 te Amsterdam. Nog steeds werden de A- en B-richting aangeboden op de filmacademie, maar een combinatie van beide was ook mogelijk. In 1973 werd de specialisatie Televisie en Video toegevoegd aan de academie. Dit leidde ertoe dat de naam van de academie in 1975 veranderde in de Nederlandse Film en Televisie Academie (Tee 66-9).

Hoewel de filmacademie er door de verhuizing zeer op vooruit was gegaan, waren de jaren zeventig onrustige jaren voor de academie. Studenten van de „kritische‟ lichting 74-78 klaagden openbaar over een slechte samenhang tussen de lessen en de lage kwaliteit van de docenten. De conflicten tussen directie en studenten ontstonden omdat zij verschillende principes aanhaalden. De directie handelde vanuit de domestieke en civiele wereld, zij hechtte belang aan hiërarchie, gewoontes, conventies en formaliteiten. De studenten vonden dat er te veel vorm en te weinig inhoud was op de academie. Zij streefden naar meer kwaliteit in het lessenpakket, meer praktijkvakken, meer vrijheid en diepgang. Zij hechtten veel waarde aan inspiratie, creatie, passie voor het vak, betrokkenheid en een link met de praktijk zoals in de geïnspireerde wereld en de projectstad tevens van belang is. Het liefst wilden zij gastdocenten die hen in contact konden brengen met de praktijk. De studenten van de kritische lichting schreven een vernietigend evaluatierapport over het onderwijs. De commotie over dit rapport was echter van korte duur aangezien deze studenten hun stagejaar in gingen en tijdelijk verdwenen van de academie. In datzelfde jaar kondigde Koolhaas tevens zijn vertrek aan en werd in 1978 vervangen door een driehoofdige directie (zoals de studenten ook hadden voorgesteld in hun rapport) bestaande uit Rens Groot, Hans Klap en Wim van der Velde (Tee 76-88).

Ook al was de directie van de academie naar smaak van de studenten veranderd, toch ervoeren zij nog steeds gebreken in het onderwijs. Een nieuwe lichting eerstejaarsstudenten kwam zelfs in opstand, weigerden de overgangsexamens te maken eisten het vertrek van vier docenten. De commotie werd door de directie gesmoord door de docenten in kwestie niet meer in aanraking te laten komen met deze lichting studenten en meer gastdocenten aan te trekken. Tevens gaf de directie de studenten meer technisch materiaal en mochten zij meer praktische oefeningen doen (waar iedere filmacademiestudent immers blij van wordt). Terwijl de studenten zich richtten op

37 de praktische aspecten kon de directie zich gaan richten op een nieuw beleid. In het nieuwe beleid („Akte 3‟, 1980), van 82 pagina‟s dik, kwam naar voren dat de filmmaker meer als kunstenaar gezien moest worden. Studenten kregen meer individuele begeleiding en veel vrijheid voor artistieke ontwikkeling. Dit waren de romantische jaren van de academie waarin directie en studenten op één lijn zaten, er heel veel films werden gemaakt door de studenten en zij op de academie alles konden doen en laten wat zij wilden (Tee 88-97).

Aan deze romantische jaren kwam een eind toen de directie gedwongen werd vanuit de civiele en industriële wereld te handelen met de komst van de Deetmanwet. Dit was een wet op het Hoger Beroeps Onderwijs die grote veranderingen in de filmacademie zou teweeg brengen. Volgens deze wet kwamen opleidingsinstituten enkel in aanmerking voor overheidssubsidie als zij 600 ingeschreven studenten hadden. De filmacademie had al sinds jaren slechts 80 ingeschreven studenten waardoor zij op de tocht kwam te staan. De overheid stimuleerde daartoe fusies tussen verschillende academies om het minimum aantal studenten te kunnen halen. De filmacademie was dus gedwongen deel te nemen aan de hierna volgende fusiegolf. Televisieman Henk Petiet nam ook deel aan deze fusiebesprekingen. Petiet zorgde ervoor dat de filmacademie deel nam in een nieuw samenwerkingsverband tussen verschillende kleine kunstacademies. De filmacademie werd daartoe in 1987 opgenomen in de Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten (Tee 101-2).

Van deze nieuwe filmacademie, die nu een hogeschool was, werd Petiet in datzelfde jaar directeur. Onder zijn leiding volgde een stroom van professionalisering tot de vorming van een waar onderwijsbedrijf. De academie ging van 80 naar 250 ingeschreven studenten. Dat betekende dat er jaarlijks meer dan 70 nieuwe gezichten bij kwamen op de academie. Omdat er vanuit het werkveld veel vraag was naar audiovisuele vormgevers die televisie, reclame, opdrachtfilms en dergelijke konden maken, introduceerde Petiet de nieuwe richting Audiovisueel Programmamaker. Het programma bestond uit drie hoofdrichtingen: Fictie, Documentaire en Audiovisueel Programmamaker. Hieruit volgden de zeven studierichtingen: Scenario/Regie Fictie, Scenario/Regie Documentaire, Scenario/Regie Audiovisueel Programmamaker, Camera/Licht Film en Video, Geluid, Montage Film en Video en Productie. In 1991 kwam daar nog de achtste richting Vormgeving bij. Tevens werd de organisatievorm van de academie aangepast. Er kwam een productiebureau met een coördinerende functie, studieleiders die verantwoordelijk waren voor de verschillende richtingen en de stafvergadering werd geïntroduceerd. Met deze veranderingen werd duidelijk dat het toenmalige pand te klein was en ging men weer opzoek naar een groter onderkomen (Tee 102-112).

De inspanningen van Petiet wierpen hun vruchten af: in 1992 werd de Nederlandse Film en Televisie Academie op het Studenten Filmfestival in München benoemd tot de filmschool met het beste programma. In datzelfde jaar nam Petiet afscheid en werd de Engelse Richard Woolley directeur. Onder Woolley werd verder gewerkt aan de professionalisering van de academie. Er kwamen studiegidsen ten behoeve van de toetsing van het onderwijsaanbod en er werden evaluaties gehouden. Tevens werd er met het aantreden van Woolley meer aandacht besteed aan het vak Scenario en konden sinds 1993 studenten zich exclusief voor deze richting aanmelden. Ook werd de richting Art Direction (later Production Design) ingevoerd en het toelatingsbeleid veranderd. Er moest een evenwichtige samenstelling komen tussen de verschillende afdelingen waarbij er bijvoorbeeld naast 12 regiestudenten ook 12 productiestudenten moesten zijn. Ten slotte introduceerde Woolley het driehoekig fundament van Regie, Scenario en Productie. Dit is de basis voor de filmproductie. Al deze richtingen waren even belangrijk, de regie had vanaf toen dus geen overhand meer op scenario en productie. De studenten in de drie richtingen

38 moesten dus erg goed samenwerken bij het maken van de eindexamenfilm in het laatste jaar (Tee 116-120).

De manier waarop de academie in deze jaren is gevormd, is de basis van de huidige filmacademie zoals die nu bestaat. In de jaren na Petiet en Woolley zijn er weinig grote veranderingen aangebracht in het beleid van de academie. Wel bleef de academie meegaan met zijn tijd. Zo werd onder de directie van Ad ‟s-Gravensande in 1997 de afdeling Nieuwe Media geïntroduceerd en verhuisde de academie in 1999 naar hun hypermoderne nieuwe pand aan het Marktplein. Onder leiding van directrice Marieke Schoenmakers kreeg de afdeling Nieuwe Media meer structuur, werd het documentaire onderwijs versterkt en werd de didactische aanpak van het onderwijs een onderwerp van discussie tussen docenten. In 2001 werd de huidige missie van de academie geformuleerd. In deze missie staat onder andere dat de academie ten doel heeft “specialisten op een hoog professioneel niveau op te leiden in de meest cruciale disciplines van filmmaken” (Nederlandse Film en Televisie Academie). Vandaag de dag worden er op de Nederlandse Film en Televisie Academie acht richtingen aangeboden waar aankomende studenten zich specifiek voor één van die richtingen kunnen aanmelden. De richtingen betreffen: Regie (waar jaarlijks 6 plekken vrijkomen), Productie (jaarlijks 13 á 14 plekken), Scenario (6 plekken), Camera/Licht (8 plekken), Production Design (9), Sound Design (8), Montage (6) en Interactive Media/Visual effects (9). Jaarlijks melden ongeveer 500 mensen zich bij de filmacademie, daarvan worden er dus 66 aangenomen. Sinds 2009 is het ook mogelijk om na de Bachelor een Master Film te volgen op de academie. Naast het filmacademie onderwijs biedt de academie tevens cursussen aan van 1 jaar (op productie, productie design en licht) die kunnen dienen als voorstudie voor de opleiding aan de academie (Nederlandse Film en Televisie Academie).

Op de volgende pagina is een tijdlijn te zien van de Nederlandse film- en televisiewereld. De belangrijkste breekpunten van de NFTA, de theorie, het beleid, de televisiewereld, bioscoop, de tendens en het filmklimaat zijn hierin opgenomen.

1960 1965 1970 1975 1980 1985 1990 1995 2000 2005 2010

1965: 4-jarige voltijd opleiding

1973: Televisie als richting erbij

1980: Akte 3, meer vrijheid

1987: Onderdeel van AHK, inzet professionalisering 1970: Postfordisering 1983: Fonds voor de Nederlandse Film (FNF). Beheert de post „korte, culturele en kunstzinnige film‟ 1986: CoBo* 1988 StiFo** 1993: Fusie PNF en FNF in Nederlands Fonds voor de Film (NFF).

Investeren in filmindustrie

1961: 1 miljoen televisiekijkers

1970: stabilisering televisie (80% bezit een televisie)

1958 – 1967 New Wave Daling bioscoopbezoeken

Half jaren 90: Bioscoopbezoek groeit weer licht Vanaf jaren 80:

Hollywood domineert

Jaren 60: Autonomisering. Bioscoopbezoek in zijn geheel neemt af. Er vindt wel een mentaliteitsverandering plaats waarin film een belangrijke rol speelt.

Jaren 70: Institutionalisering. Er ontstaat een plotse opkomst van de Nederlandse film; het aandeel stijgt naar 10%. Het aandeel van Hollywood verdubbelt naar 80%. Weinig ruimte voor andere

buitenlandse films.

Jaren 80 en 90: Internationalisering.

Hollywood film en Nederlandse film zijn dominant in de Nederlandse bioscopen. Er ontstaat een groei van filmhuizen. De film- en televisiewereld vinden elkaar steeds beter: er vindt arbeidsuitwisseling plaats en de eerste televisiefilms vallen in de prijzen bij festivals. Internationalisering en Europees filmbeleid staat op de agenda. Ontwikkeling van internationale coproducties en internationaal verkeer van arbeidskrachten.

 Hofstede, filmklimaat ***  Beleid  Theorie  NFTA  Televisie  Bioscoop  Tendens

1989: Sterke groei televisie, start commerciële zenders. Jaren vijftig: invoering post „korte,

culturele en kunstzinnige film‟ 1958: oprichting

filmacademie

1956: Productiefonds voor de Nederlandse Film (PNF)

Figuur 1: Tijdlijn van de Nederlandse film- en televisiewereld * Coproductiefonds Binnenlandse Omroepproducties

** Stimuleringsfonds Nederlandse Culturele Omroepproducties