• No results found

Nadere verkenning van de slachtofferervaring en

3.2.3 subjectieve delict factoren

Van grotere relevantie voor psychische problematiek dan de objectieve ernst van het delict zijn volgens Weaver & Clum (1995) subjectieve delict factoren, omdat deze zowel informatie over (de staat van) het slachtoffer als over het delict omvatten. De ernst van het delict in subjectieve zin heeft betrekking op de ingrijpendheid van de persoonlijke ervaring, ongeacht wat er in objectieve termen is gebeurd.

Ervaren doodsangst

Een belangrijke subjectieve factor is de ervaren doodsangst: de inschatting van het slachtoffer dat de gebeurtenis de dreiging van dood of ernstige verwonding inhield (Brewin & Holmes, 2003; Ozer et al., 2003; Resnick et al., 1993; Weaver & Clum, 1995). Deze perceptie kan men hebben ongeacht bijvoorbeeld wapengebruik en opgelopen letsel (Kilpatrick, Saunders, Amick-McMullan, Best, Veronen & Resnick, 1989). Ervaren doodsangst is in het algemeen gerelateerd aan slechtere psychische uitkomsten (Ozer et al., 2003; Weaver & Clum, 1995). Echter, in een studie van Ullman et al. (2006) bleek ervaren doodsangt bij een aanval door een vreemde of intimus geen verschil te maken voor de ernst van latere posttraumatische stress symptomen, maar bij kennissen en familieleden

Nadere verkenning van de slachtofferervaring en psychische impact

Hoof

dstuk 3

51

wel (zie over slachtoffer-dader relatie als moderator bij doodsangst ook Feinstein, Humphreys, Bovin, Marx & Resick, 2011).

Felson en Cares (2005) vonden in onderzoek naar de aard en ernst van niet-seksueel geweld dat de door slachtoffers van vreemde daders ervaren doodsangst groter was dan de door slachtoffers van bekende daders ervaren doodsangst. Binnen de categorie bekende daders ervoeren slachtoffers meer doodsangst in delicten gepleegd door samenwonende partners en echtgenoten dan in delicten gepleegd door de tussencategorie van andere bekenden. In het onderzoek was onder meer gecontroleerd voor de sekse van dader en slachtoffer en wapengebruik. De samenhang tussen doodsangst en relationele afstand bleek dus curvi lineair.

Bij seksueel geweld zijn er uiteenlopende bevindingen over de samenhang tussen doodsangst en slachtoffer-dader relatie. Kilpatrick, Best, Saunders en Veronen (1988) vonden onder vrouwen die verkracht waren door een echtgenoot, date of vreemde geen significant verschil in ervaren doodsangst. Ullman et al. (2006) vonden meer doodsangst bij slachtoffers van vreemden dan bij verschillende bekende daders.

Onverwachtheid

Onverwachtheid van een delict kan betrekking hebben op verschillende aspecten. Het kan gaan om oncontroleerbaarheid. Bij een oncontroleerbare stressor is het begin (soms ook het eind) van de gebeurtenis niet gerelateerd aan de reacties van de persoon; men heeft er geen invloed op (Foa, Zinbarg & Rothbaum, 1992). Maar het kan ook gaan om een delict dat niet zozeer oncontroleerbaar is, maar plaatsvindt in een onverwachte context, bijvoorbeeld op een feestje van vrienden. Oncontroleerbaarheid en onverwachtheid zouden leiden tot een grotere kans op een posttraumatische stress stoornis (Foa, et al., 1992).

Oncontroleerbaarheid is naar verwachting meer aan de orde bij predatory delicten door vreemden dan bij delicten door bekenden. Eerstgenoemde zullen het slachtoffer vaker eenzijdig ‘overkomen’ terwijl delicten door bekenden vaker een duidelijke aanloop kennen in een conflict (zie nader 2.2).

Onverwachtheid gezien de context kan tussen bekenden aan de orde zijn, maar dit zal ook afhangen van de snelheid waarin bijvoorbeeld een conflict escaleert – ziet men de escalatie al van ver aankomen dan is van onverwachtheid geen sprake meer. Onverwachtheid gezien de context kan ook aan de orde zijn indien een delict door een vreemde of een bekende op relatief grote relationele afstand wordt gepleegd in een voor het slachtoffer vertrouwde omgeving; denk behalve aan geweld ook aan woninginbraak (Brown & Harris, 1989). In het algemeen zouden de meeste mensen eerder verwachten dat een delict door een vreemde en in de openbare ruimte gepleegd wordt (zie bijv.

Lupton, 1999) dan in of om het eigen huis. De gebeurtenis is onverwachter, naarmate de gelijkenis tussen de omstandigheden van die gebeurtenis en bestaande schematische representaties van veiligheid groter is. Denk aan een delict dat plaatsvindt in de eigen, veilig geachte woning of door iemand die men vertrouwt. Aangenomen wordt dat de kans op het ontwikkelen van PTSS of andere stoornissen bij grotere onverwachtheid toeneemt (Foa et al., 1992). Deze aanname is onder meer gebaseerd op onderzoek onder dieren. Dieren die een schok kregen in een context die werd geassocieerd met veiligheid of genot, lieten grotere angstreacties en gedragsverstoringen zien dan dieren die een schok kregen in een omgeving die daar niet mee was geassocieerd (Foa et al., 1992). In het verlengde hiervan vonden Cascardi, Riggs, Hearst-Ikeda en Foa (1996) dat seksuele delicten gepleegd op een veilig geachte locatie, de grootste impact hadden op vrouwelijke slachtoffers (zie ook Frank & Stewart, 1984).

Diverse auteurs veronderstellen dat misdrijven gepleegd door een bekende of ‘veilig geachte persoon’ een grotere impact hebben op slachtoffers dan misdrijven door vreemden, vanwege de grotere schending van vertrouwen en veiligheidsverwachtingen die dat zou inhouden (zie bijv. Cascardi et al., 1996; Culbertson, Vik & Kooiman, 2001; Goldsmith, Freyd & DePrince, 2012; Janoff-Bulman, 1992; Katz, 1991; Kilpatrick et al 1989; Kunst, Bogaerts & Winkel, 2009: McEwan, de Man & Simpson-Housley,2002; Ullman & Siegel, 1993). Over incest is gesteld dat dit gedurende de adolescentie en bij het begin van de puberteit in het bijzonder schadelijk zou zijn, vanwege het verraad en het verlies van veiligheid thuis (Finkelhor, 1983; Krenek, Goodwin, Lundberg-Love, Pantlin & Hilbun, 2011). Meer in het algemeen geldt echter dat de slachtoffer-dader relatie en het vertrouwen binnen die relatie, hoewel gerelateerd, niet volledig samenvallen. Men kan iemand vertrouwen zonder die persoon goed of lang te kennen en een intimus wordt mogelijk niet (meer) vertrouwd (zie ook Katz, 1991).

Ook delicten door vreemden en niet-intimi vormen veelal een vertrouwensschending. Het gaat dan niet om het vertrouwen in een bepaalde persoon die men ‘veilig achtte’, maar om een algemenere confrontatie met de onbetrouwbaarheid of slechte intenties van mensen (Janoff-Bulman, 1992). Veel slachtoffers van delicten hebben het gevoel dat de wereld niet langer een rechtvaardige en ordelijke plaats is, waarin mensen krijgen wat zij verdienen (Lerner & Miller, 1978). Janoff-Bulman omschrijft dit als een “breakdown in

interpersonal trust, a newfound perception of the interpersonal world as hostile and dangerous. The victimization represents a dramatic recognition that people can be malevolent. The entire world of people becomes suspect” (Janoff-Bulman, 1992:79). In zijn onderzoek naar

slachtoffers van woningbraak beschrijft ook Maguire (1980:265) dit gevoel van verlies aan ‘vertrouwen in de mensheid’, dat hij aantrof onder slachtoffers die in het bijzonder kennissen van de inbraak verdachten.

Nadere verkenning van de slachtofferervaring en psychische impact

Hoof

dstuk 3

53

3.2.4 zelfverwijt

Een van de overtuigingen (appraisals) van slachtoffers die wordt verondersteld bij te dragen aan psychische problematiek, is zelfverwijt (zie bijv. Ehlers & Clark, 2000; Reich et al., 2015; Wohlfarth, Winkel & van den Brink, 2002). Zelfverwijt kan worden omschreven als de idee dat men zelf (mede) verantwoordelijk is voor of schuldig aan het delict en/of het had kunnen voorkomen. Verondersteld is wel dat slachtoffers van delicten door vreemden zichzelf minder zouden verwijten dan slachtoffers van bekenden. Het slachtoffer van een bekende heeft vaker zelf gekozen met die persoon om te gaan. Het delict zou daarom bij het slachtoffer meer twijfel oproepen over eigen gedrag, beoordelingsvermogen en sociale competenties (zie bijv. Katz, 1991; McEwan et al., 2002). Het slachtoffer van een delict door een vreemde zou het gebeurde meer als ‘random’, minder op de persoon gericht, zien. Hoewel ook deze slachtoffers zichzelf verwijten kunnen maken (‘had ik maar niet die fietsroute genomen’) zal men minder aan het twijfelen worden gebracht over de eigen competentie om te functioneren in relaties (Katz, 1991).

Empirisch onderzoek dat zelfverwijt in verschillende slachtoffer-dader relaties vergelijkt, heeft enkel betrekking op seksueel geweld en is niet eensluidend. Katz (1991) vond dat zelfverwijt meer aanwezig was bij slachtoffers van bekende daders dan van vreemde daders. Het meeste zelfverwijt vond ze bij vrouwen die hun verkrachter kenden en al voordat het delict plaatsvond weinig vertrouwen in hem hadden. Cascardi et al. (1996) vonden dat vrouwen die door vreemden of ex-partners (samengevoegd tot een groep als ‘onveilig’ getypeerde daders) waren aangerand, zichzelf meer verweten dan de vrouwen die door veilig ingeschatte daders waren aangerand. Ullman et al. (2006) daarentegen vonden geen verschil in mate van zelfverwijt tussen slachtoffers van vreemden, kennissen, partners en familieleden. Wel droeg zelfverwijt in verschillende slachtoffer-dader relaties in verschillende mate bij aan de ernst van problematiek op lange termijn: bij slachtoffers van seksueel geweld door partners was deze bijdrage het sterkst (Ullman et al., 2006).

3.2.5 Boosheid

Ook boosheid van slachtoffers draagt bij aan psychische problematiek, in het bijzonder als ze lang aanhoudt (Andrews, Brewin, Rose & Kirk, 2000; Orth & Wieland, 2006; Orth, Montada & Maercker, 2006; Winkel, 2007). Dit geldt zowel voor boosheid op de dader als voor boosheid op zichzelf (Orth & Maercker, 2009). In empirisch onderzoek is gevonden dat slachtoffers van seksueel geweld door een bekende vaker boos zijn dan slachtoffers van vreemden (zie bijv. Koss et al., 1988; Myhill & Allen, 2002; Greenberg & Ruback,

1992). Op wie men precies boos was (bijvoorbeeld op zichzelf, de dader, derden) is niet gevraagd.421Vaststellen op wie de boosheid gericht is blijft vaker achterwege, stellen ook Orth en Maercker (2009) vast. Meer boosheid op de dader zou kunnen samenhangen met een meer geschil-gerelateerde aanleiding van misdrijven (zie 2.2.2); boosheid op zichzelf is mogelijk gerelateerd aan zelfverwijt.