• No results found

1.4 Centrale BegrIPPen

1.4.2 andere centrale begrippen en afbakening

Als slachtoffers van delicten worden hier enkel natuurlijke personen aangemerkt. Rechtspersonen blijven buiten beschouwing. Dat geldt ook voor naasten en nabestaanden. Het gaat dus om directe slachtoffers. Verder beperkt dit onderzoek zich tot slachtoffers van zogenaamde individuele of interpersoonlijke misdrijven; het onderzoek gaat niet over slachtoffers van massavictimisatie en/of politiek geweld tussen bevolkingsgroepen of staten (zie bijv. Letschert, 2012). Gebeurtenissen waarvan het slachtoffer zich niet bewust is, zoals niet opgemerkte diefstal of oplichting, blijven eveneens buiten beschouwing. Het onderzoek beperkt zich voorts tot slachtoffers vanaf 12 jaar; jongere kinderen die slachtoffer worden, blijven buiten beschouwing.

Met de term justitiële reactie (ook ‘reactie van justitie’ genoemd) wordt gedoeld op al datgene wat justitie in ruime zin, dus inclusief de politie, kan ondernemen, ambtshalve of in reactie op een melding of verzoek van het slachtoffer om in een bepaalde situatie in te grijpen, na kennisname van een mogelijk strafbaar feit. Deze reactie kan beperkt zijn (bijv. enkel het bieden van onmiddellijke hulp, het uit elkaar halen van strijdende partijen, het waarschuwen van de agressor) of zeer uitgebreid (beginnend met opsporing en arrestatie, gevolgd door vervolging en bestraffing van de dader inclusief bijvoorbeeld het opleggen van een schadevergoedingsmaatregel). Een deel van de reactie van justitie is het proces van informatievoorziening, de mogelijkheid voor het slachtoffer om te spreken met de officier van justitie en dergelijke, dat met het voorgaande gepaard gaat.

Delicten kunnen in de privésfeer plaatsvinden of juist gedurende het werk. Denk bij dit laatste aan delicten door (familieleden van) cliënten, leerlingen, patiënten, pupillen, collega’s en onder- en bovengeschikten (zie bijv. Rasmussen, Hogh & Andersen, 2013). Dit kunnen bekenden van het slachtoffer zijn; de mate waarin verschilt per sector (Duhart, 2001). Aan workplace violence en slachtofferschap bij werknemers met een publieke taak wordt in deze studie geen bijzondere aandacht besteed. Zij zijn in het empirisch onderzoek niet apart herkenbaar en de literatuur over deze onderzoeksdomeinen is buiten beschouwing gelaten.

Als dader wordt aangemerkt degene die door het slachtoffer is aangewezen als degene

die het delict heeft gepleegd. Dit geldt voor het literatuuronderzoek. In de secundaire analyse geldt dat deze ‘dader’ als verdachte is aangemerkt; dit is veel een minder brede groep. Het begrip dader wordt in dit proefschrift niet in de strikt juridische betekenis gebruikt; er wordt geen onderscheid gemaakt tussen een verdachte of vermeende dader en een schuldig bevonden dader. De dader kan in juridische termen dus, indien (nog) geen sprake is van een veroordeling, ook de verdachte zijn. Voor de leesbaarheid wordt in dit boek vrijwel alleen de term dader gebruikt. Hiermee wordt ook aangesloten op het begrip ‘slachtoffer-dader relatie’ (victim-offender relationship) dat in de Engelstalige

Inleiding en opzet

29

Hoof

dstuk 1

literatuur over dit onderwerp doorgaans wordt gehanteerd. De begrippen dader en pleger worden door elkaar gebruikt.

In dit boek wordt verder gesproken over daders en slachtoffers als waren het eenvoudig van elkaar te onderscheiden personen. In de realiteit is dat niet altijd het geval. Slachtoffers kunnen ook daders zijn, zijn geweest, of weer worden – en andersom (zie bijv. Bottoms & Costello, 2010; Rokven, Ruiter & Tolsma, 2013; Tillyer & Wright, 2014). Het kan in concrete delicten onduidelijk zijn wie slachtoffer is en wie dader (zie uitgebreider 2.2.2).

Met de term slachtofferervaring wordt gedoeld op de kenmerken en context van het delict dat (of de delicten die) men heeft meegemaakt en de persoonlijke beleving van het slachtoffer ten tijde van het delict en daarna. Ook de psychische impact van het delict valt hieronder. Ervaringen die men opdoet met politie en justitie vallen hier niet onder; deze worden apart benoemd.

Met behoeften van slachtoffers wordt gedoeld op hun wensen en noden; de zaken

die men belangrijk vindt of nodig heeft in de reactie van justitie. Dit kunnen bewuste behoeften zijn: zaken waarvan men aangeeft ze te wensen of belangrijk te vinden (zie bijv. ten Boom & Kuijpers, 2008; 2012). Het kunnen ook onbewuste behoeften zijn, bijvoorbeeld zaken die men volgens psychologische theorieën nodig heeft om goed te herstellen (zie bijv. Wenzel, Okimoto, Feather & Platow, 2008), zonder dat men die zelf expliciet benoemt. Overigens zijn diverse wensen en behoeften zoals informatie en correcte bejegening inmiddels als slachtofferrechten gecodificeerd in de Wet Versterking van de positie van het slachtoffer in het strafproces.9

1.5 leeswIjzer

In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op het ontstaan van delicten tussen mensen op verschillende relationele afstand van elkaar. Nagegaan wordt of deze delicten van elkaar verschillen op kenmerken zoals de ernst van het delict en sekse van het slachtoffer. In hoofdstuk 3 wordt de slachtofferervaring vanuit psychologisch perspectief verkend. Er wordt ook onderzocht of de mate van acute en posttraumatische stress symptomen na (gewelds) delicten op verschillende relationele afstand verschilt. Dit draagt verder bij aan het inzicht in de slachtofferervaring in verschillende slachtoffer-dader relaties. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het labelen van gebeurtenissen als delicten. Voorts wordt stilgestaan bij het afwegingsproces voordat de politie wordt ingeroepen. Dit geeft ook een eerste beeld van de behoeften die men heeft met betrekking tot justitie. Dan wordt onderzocht wat uit de literatuur bekend is over het verband tussen aangiftegedrag en de relationele afstand tussen slachtoffer en dader. Hoofdstuk 5 draait om de vraag wat slachtoffers belangrijk

9 Wet van 17 december 2009 tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering, het Wetboek van Strafrecht en de Wet schadefonds geweldsmisdrijven ter versterking van de positie van het slachtoffer in het strafproces, Stb. 2010-1.

vinden in de justitiële reactie die (mogelijk) op de aangifte volgt. Ook wordt ingegaan op de vraag wat men nodig heeft om rechtsherstel te kunnen ervaren. Op basis hiervan worden hypothesen opgesteld over de gewenste justitiële reactie. Deze hypothesen hebben betrekking op de uitkomstgerichte behoeften vergelding, bescherming, hulpverlening, compensatie en verzoening en op de procesbehoeften goede bejegening, participatie en informatie. Hoofdstuk 6 bevat de verantwoording van de secundaire analyse. Deze is uitgevoerd op data die zijn verzameld onder een steekproef Nederlandse slachtoffers van delicten, die betrokken zijn geweest bij strafzaken die bij het Openbaar Ministerie in behandeling zijn geweest. Het hoofdstuk sluit af met een beschrijving van de onderzoeksgroep. In hoofdstuk 7 worden de hypothesen over relationele afstand en de behoeften met betrekking tot de justitiële reactie empirisch getoetst. Ook wordt in dat hoofdstuk onderzocht in hoeverre het oordeel over de ontvangen justitiële reactie samenhangt met de relatie met de dader. In hoofdstuk 8, het slothoofdstuk, worden de onderzoeksvragen beantwoord en wordt uitgebreid gereflecteerd op de bevindingen en implicaties.

Inleiding en opzet

31

Hoof

hoofdstuk 2

Delicten op verschillende