• No results found

Op basis van dit eerste hoofdstuk kunnen een drietal kernelementen van MA geïdentificeerd worden. Deze zijn af te leiden uit drie belangrijke thema’s die als rode draden door het hoofdstuk heenlopen en verbonden zijn met de in de inleiding uiteengezette debatten. Het ‘diffuse karakter’, gekoppeld aan de categorisering, komt allereerst terug in de historische ontwikkeling met de verschillende verschijningsvormen. Vervolgens komt de categorisering 72 Defensie, NDD, 29.

terug in het Nederlandse MA-debat met de discussie over oefening of inzet. Ook de doctrinaire analyse bevestigt het diffuse karakter. Daarbij haakt de rode draad over

categorisering en het diffuse karakter in op het (in de inleiding beschreven) historiografische debat onder historici die trachten MA te categoriseren door de verschillende historische MA- verschijningsvormen te definiëren. De tweede rode draad ‘strategische aansturing’ komt ook terug in de historische ontwikkeling van MA waarin geschetst wordt hoe staten MA in zetten binnen hun internationale veiligheidsstrategie. Het Nederlandse MA-debat raakt de

strategische sturing met de discussie over wie verantwoordelijk is voor de aansturing van MA. Net als de categorisering is de strategische sturing ook al genoemd in de inleiding met

Amersfoorts kritiek op de Defensiestaf en de ‘teloorgang van strategie’. De derde rode draad ‘effect’ is continue aanwezig. Dit blijkt uit de consensus onder historici, militair-academici en (Amerikaanse) besluitvormers over de strategische impact van MA (zowel negatief als positief).

De drie belangrijke en terugkerende elementen zijn dus karakteristiek voor MA en kunnen daarom worden bestempeld als MA-kernelementen. Deze drie kernelementen

hangen samen met het besluitvormingsproces van MA waarbij de kernelementen belangrijke onderdelen en stappen zijn binnen de besluitvorming. Het eerste kernelement is het diffuse karakter van MA en vormt stap één in het besluitvormingsproces. Dit specifieke MA-kenmerk dient onderkend en beseft te worden door besluitvormers en in het verlengde hiervan dient MA op de juiste wijze gecategoriseerd te worden. Door het diffuse karakter en de

verschillende MA-verschijningsvormen, bestaat het risico dat MA niet als dusdanig herkend wordt. Een voorbeeld hiervan zijn de ‘MA-oefeningen’, maar ook de analyse van de SFIR- casus zal dit punt nog verder aantonen. De categorisatie dient niet te stoppen bij het besluit tussen ‘inzet en oefening’. De 19de-eeuwse militair denker Von Clausewitz stelde al dat voordat een oorlog van start gaat, men eerst moet vaststellen wat de aard van de oorlog is. Dit gaat zeker op voor MA. MA dient in vroegtijdig stadium herkend te worden door

besluitvormers. Met het toekennen van de correcte categorisering en hiermee het juiste belang aan MA-operaties dient vervolgens de inzet van MA en de besluitvorming op het juiste niveau te worden ingericht.

Het tweede kernelement betreft de strategische sturing van MA. Vanwege de strategische impact van MA op een land of regio, dient de strategische aansturing van MA

zorgvuldig afgestemd te zijn op de verschillende niveaus van militair optreden. Met andere woorden: de Defensiestaf dient zeker te stellen dat de activiteiten van tactische eenheden op de grond de politiek-strategische ambities van de Nederlandse staat ondersteunen. Dit kan door zowel in het besluitvormingsproces als tijdens de uitvoering de verschillende

uitgangspunten op alle vier de militaire niveaus van optreden te toetsen aan elkaar. Dat begint met de politiek-strategische uitgangspunten over de ambities en doelstellingen van de Nederlandse regering. Vervolgens dient de Defensiestaf deze uitgangspunten te vertalen naar militair-strategische en uiteindelijk operationele doelstellingen. De tactische

commandant, die de MA daadwerkelijk uitvoert, moet kennis en begrip hebben van deze hoger gelegen uitgangspunten en hij dient zorg te dragen voor tactische richtlijnen voor zijn eenheden en militairen. Dit proces klinkt als een ‘open deur’ en dat is het ook in feite. Maar vanwege de onbekendheid met MA is dit simpelweg nog niet ingeregeld binnen de

Nederlandse Defensie.

Het derde en laatste MA-kernelement treft de strategische effecten van MA. De negatieve effecten van MA zijn al meerdere keren aangehaald en vormen, net als de andere twee kernelementen, een rode draad door de verschillende debatten. Het is dan ook evident dat besef van negatieve effecten van MA aanwezig moet zijn tijdens het

besluitvormingsproces. Hierbij is het van belang dat besluitvormers niet alleen gericht zijn op de korte-termijn effecten, maar met name op de mogelijke lange-termijn effecten. Dit vereist een grondige analyse van de situatie in het ontvangende MA-land, de regio, de verschillende actoren, wie en welke interne groeperingen daadwerkelijk versterkt worden en wat het effect hiervan is op de machtsbalans in het land en de regio op korte en lange termijn. Dit is uiterst complexe materie, wat een uitgebreide analysecapaciteit vereist. Het punt hierbij is dat besluitvormers zich bewust moeten zijn van dit kernelement en dat dit een zorgvuldige afweging moet zijn. Uiteindelijk moeten de lange-termijn effecten van MA de initieel gestelde politiek-strategische doelstellingen ondersteunen. MA is dus geen korte termijn ‘ad hoc’ inzetmethode maar dient bezien te worden in de lange-termijn strategische doelstellingen.

De kernelementen kennen tevens een verwevenheid binnen het

besluitvormingsproces. Zoals eerder aangetoond is het diffuse karakter gekoppeld aan de categorisatie van MA. De wijze waarop MA gecategoriseerd wordt, zegt iets over het belang dat de staat hecht aan deze militaire inzetvorm. Het indelen van MA als bijvoorbeeld een

‘oefening’ impliceert een laag strategisch belang. Het erkennen van MA als een belangrijk element binnen de internationale veiligheidsstrategie impliceert een groot belang van MA voor de staat. Gekoppeld aan de categorisatie is de strategische sturing. Een ‘lage’ categorisatie waarbij de MA-activiteiten als beperkt relevant en strategisch worden ingeschaald (zoals een oefening), is gekoppeld aan een beperkt besluitvormingsproces waarbij beslissingen op laag militair niveau plaats vinden (zoals het Nederlandse MA-debat laat zien). Het

tegenovergestelde is van toepassing wanneer MA wordt gecategoriseerd als een belangrijk strategisch inzetmiddel (zoals bij Amerikaanse MA met zelfs controles door het congres). Het risico van onbedoelde lange-termijn effecten van MA is echter altijd aanwezig en is

onafhankelijk van de categorie waar MA wordt ingedeeld. Als er buitenlandse militaire capaciteit wordt opgebouwd of versterkt (in welke vorm dan ook) is er sprake van MA en is het risico van de lange-termijn effecten aanwezig. Los van de categorisatie van MA en de wijze waarop het besluitvormingsproces is ingericht, dienen de MA-activiteiten daarom afgestemd te zijn met hogere politiek-strategische doelstellingen. Met andere woorden: elke MA-activiteit dient het internationale veiligheidsbeleid te ondersteunen. Binnen het

besluitvormingsproces staan de categorisering, de strategische sturing en de effecten dus met elkaar in verband. De eerste stap is MA te herkennen en te categoriseren en vervolgens dient MA, vanwege de lange-termijn effecten, strategisch aangestuurd te worden.

De drie kernelementen kunnen gebruikt worden om vooraf het MA-

besluitvormingsproces te ondersteunen en achteraf een MA-operatie te analyseren. De kennis en inzichten uit dit eerste hoofdstuk vormen dan ook de basis voor het volgende hoofdstuk waarin de Nederlandse missie in Irak als historische MA-casestudie wordt

onderzocht op de politieke en militaire uitgangspunten achter MA. De centrale vraag hierbij is wat de uitgangspunten waren achter de geleverde MA. De drie kernelementen fungeren als kader om de casestudie te analyseren.