• No results found

de Nederlandse exit (juli 2004-maart 2005)

De periode na de (daadwerkelijke) soevereiniteitsoverdracht op 28 juni 2004 stond in het teken van de voorbereidingen op de verkiezingen van het Iraakse nationale

overgangsparlement eind januari 2005. Dit overgangsparlement werd verantwoordelijk voor het creëren van de overgangsregering en een nieuwe grondwet. Uiterlijk eind december 2005 zouden nieuwe verkiezingen moeten leiden tot een legitiem verkozen Iraakse regering. Deze periode in het Iraakse wederopbouw proces kenmerkte zich door een aantal ontwikkelingen. Een belangrijke verandering was dat de Irakezen na de soevereiniteitsoverdracht zelf

verantwoordelijk waren voor de veiligheid (regional control). De relatie tussen de Iraakse veiligheidsdiensten en de Nederlandse troepen veranderde daarmee. De wijze van opereren verschoof van opleiden en deels mentoren, naar monitoren nu de Irakezen zelf

verantwoordelijk waren. Althans, dat was initieel het plan. De praktijk bleek echter

weerbarstiger. Tevens werd op SSR gebied een verdere professionalisering doorgezet. De nadruk verschoof van kwantiteit naar kwaliteit en van het opbouwen van tactische eenheden naar leiderschap, coördinatie en institution building.159 Tot slot was dit de laatste periode van de Nederlandse troepen. Nederland stopte per maart 2005 met de missie in Irak. De

Nederlandse exit-strategie kwam hiermee in een stroomversnelling.

In november 2004 maakte de Nederlandse regering bekend dat de militaire bijdrage in Irak stopte per maart 2005. Het besluit werd onderbouwd door te stellen dat de missie gericht was op een bijdrage aan ‘de stabiliteit en de veiligheid in de provincie al-Muthanna tot en met de verkiezingen in januari 2005’ en ‘op het creëren van omstandigheden waarin de Irakezen zelf het politieke en economische wederopbouwproces verder ter hand kunnen nemen’. Met

158 Directeur Algemene Beleidszaken, ‘Algemeen Overleg Irak’, 19 april 2004, in: SSA Defensie, Archief Chef Defensiestaf (CDS), map 375, S2004004422.

159 Stafofficier SSR 13(NL)BG, ‘Voorstel voor de wijze van het uitvoeren van het concept SSR gedurende SFIR 4’, 24 juli 2004, in: NIMH archief, collectie vredes operaties, SFIR, doos 12; ‘Stappenplan SSR SFIR4’, 12 augustus 2004, in: NIMH archief, collectie vredes operaties, SFIR, doos 12.

het bereiken van local control en de verwachting dat regional control bereikt zou worden in maart 2005, waren aan deze voorwaarden voldaan. De brief aan de Tweede Kamer van 12 november 2004 stelde:

‘De beëindiging van de Nederlandse presentie past in het proces waarbij de omvang van de multinationale troepenmacht wordt verminderd in relatie tot de aanwezigheid en het in toenemende mate zelfstandig functioneren van de Iraakse veiligheidsorganisaties die voorzien in stabiliteit en veiligheid.

Naar verwachting zullen medio maart 2005 de Iraakse veiligheidsorganisaties in staat zijn regionale controle uit te oefenen, de daaropvolgende internationale militaire presentie in de provincie kan dan beperkt van omvang zijn. De verantwoordelijkheid voor opvolging ligt bij het Verenigd Koninkrijk.’160

Met het einde van de missie in zicht trof de Nederlandse regering een aantal maatregelen. Ten eerste initieerde minister Kamp een ‘SSR-injectie’ om in maart 2005 de regional control te bereiken.161 Hiervoor en om de kwaliteit van de Iraakse veiligheidsorganisaties te verhogen stelden commandant SFIR 4, Luitenant-kolonel Matthijssen, samen met de gouverneur van Al Muthanna een plan op met aanvullende SSR inspanningen. Ten tweede wilde de regering een bijdrage leveren aan een nieuwe missie van de NAVO en EU in Irak. Met deze

maatregelen toonde Nederland aan de militaire bijdrage in Irak niet definitief te stoppen, maar betrokken te blijven bij de wederopbouw van Irak.162 Een langer verblijf van Nederlandse militairen in Irak werd niet mogelijk geacht, omdat dit ten koste zou gaan van andere militaire verplichtingen, zoals de NATO Response Force, en dit zou niet opwegen tegen ‘de

toegevoegde waarde van een langer verblijf’.163

160 TK 2004–2005, 23 432, nr. 181, brief van de ministers van Buitenlandse Zaken, van Defensie en voor Ontwikkelingssamenwerking, 12 november 2004.

161 J3B Operatien Defensie Operatie Centrum, ‘Opleiden Irakese Veiligheidstroepen’, 30 november 2004, in: SSA, Archief Chef Defensiestaf (CDS), map 380, S2004010647. 162 TK 2004–2005, 23 432, nr. 181, brief van de ministers van Buitenlandse Zaken, van Defensie en voor Ontwikkelingssamenwerking, 12 november 2004.

163 TK 2004–2005, 23 432, nr. 188, brief van de ministers van Buitenlandse Zaken, van Defensie en voor Ontwikkelingssamenwerking, 26 januari 2005

De aanvullende Nederlandse SSR inspanningen in de periode richting maart 2005 werden bekend onder de noemer ‘Plan Matthijssen’.164 Commandant SFIR4, luitenant-kolonel Matthijssen, deed een vijftal voorstellen om op korte termijn de kwaliteit te verhogen. Drie van de vijf maatregelen betroffen de Iraakse politiediensten. Matthijssen richtte zich op het hogere managementkader binnen de Iraakse politiediensten en hij wilde de veiligheid, organisatie en werkwijze van de politiebureaus verbeteren. Daarnaast beoogde hij de

leiderschapsvaardigheden en vakkennis te verbeteren van de officieren van de Iraqi National Garde (ING, de nieuwe naam van het ICDC). ‘Het niveau qua leiderschap en vakkennis is niet hoog te noemen’, schreef hij. Aanvullende opleidingen voor deze groep waren daarom noodzakelijk. Het voorstel was om de opleiding in Nederland te geven, omdat Irak nog maar zeer beperkt in staat was om officieren aanvullend te scholen. Beoogde onderwerpen waren onder andere: leiderschapstraining, operationeel besluitvormingsproces, personeelszorg, evalueren, systematiek van opleiden en trainen en onderhoudssystematiek. Tenslotte stelde Matthijssen voor om talentvolle overheidsfunctionarissen aan te merken als ‘high potentials’ en ook een opleiding in Nederland te laten volgen. Naast de fysieke en organisatorische maatregelen op de politiebureaus, betrof het voorstel totaal twintig politieofficieren, acht officieren van de ING en enkele overheidsfunctionarissen.165 De CDS Dick Berlijn

ondersteunde deze maatregelen. Hij noemde ze ‘een eenmalig initiatief om een impuls te geven aan het niveau van de Irakese veiligheidstroepen’166 en nam de aanbevelingen over.167

De planning van een nieuwe NAVO-trainingsmissie in Irak was een andere

interessante ontwikkeling medio augustus 2004. De Iraakse interim-regering had zowel de NAVO als de EU verzocht om assistentie te verlenen in Irak. Hierbij was het onderscheid dat de EU zich richtte op civiele capaciteitsopbouw en de NAVO op de militaire component. Deze ‘NATO Training Implementation Mission’ (NTIM) bestond uit een multinationaal team van 164 Commandant 13 (NL) Battlegroup, ‘Aanvullende inspanningen Al Muthanna’, 31 oktober 2004, bijlage bij: J3B Operatien Defensie Operatie Centrum, ‘Opleiden Irakese

Veiligheidstroepen’, 30 november 2004, in: SSA, Archief Chef Defensiestaf (CDS), map 380, S2004010647.

165 Commandant 13 (NL) Battlegroup, ‘Aanvullende inspanningen Al Muthanna’, 31 oktober 2004, bijlage bij: J3B Operatien Defensie Operatie Centrum, ‘Opleiden Irakese

Veiligheidstroepen’, 30 november 2004, in: SSA, Archief Chef Defensiestaf (CDS), map 380, S2004010647.

166 Ibidem.

167 Nota J3 Defensie Operatie Centrum, ‘Aanvullende inspanningen SFIR’, 03 december 2004, in: SSA, Archief Chef Defensiestaf (CDS), map 380, S2204010663.

veertig personen onder leiding van de Nederlandse generaal-majoor Helderink. De taken waren onder andere het tot stand brengen van liaison arrangementen tussen de Irakese interim-regering en de coalitietroepen, ondersteuning van de Irakese interim-regering, ministerie van Defensie en militaire hoofdkwartieren bij de opbouw van hun organisatie, assistentie bij het selectieproces en de voorbereidingen van trainingen buiten Irak. NAVO- eenheden zouden ook assisteren bij het opzetten van het ‘Iraqi Training, Education and Doctrine Centre’ voor het opleiden van Iraaks kader.168 Deze ontwikkeling toonde ook de verdere doorontwikkeling en professionalisering aan van SSR in Irak. Waar luitenant-kolonel Swijgman tijdens SFIR1 drie personen aanstelde om zestig Iraakse rekruten op te leiden, werd nu op landelijk niveau vanuit de Iraakse interim-regering een verzoek gedaan aan internationale organisaties zoals de NAVO en EU voor officiële trainingsmissies gericht op ‘institution building’.

Ook binnen MND-SE werden op het tactische niveau de SSR-plannen bijgesteld. In de tweede versie van het MND-SE Sector Security Reform Project Plan was een verdere

professionalisering te onderkennen, waarbij meer nadruk kwam te liggen op leiderschap en bevelvoering. De hoofddoelstelling, gericht op het ‘setting the conditions for executing an exit strategy’, bleef ongewijzigd. Opvallend was de wijziging in de formulering van de strategic overwatch. Hieraan werd toegevoegd: ‘This level of effectiveness will be characterised by Iraqi control of synchronised, joint and combines operations across the full security sector’. Een andere toevoeging (en verbetering) betrof de vermelding van zaken als het creëren van een integrale visie ten aanzien van veiligheidsoperaties en de ontwikkeling van leiderschap binnen de politieke veiligheidsinstituties. Een verdere professionalisering is af te leiden uit de creatie van een SSR Advisory Team ‘to set standards and share best practice’. Tevens werden de PJCC’s specifiek genoemd en kregen ‘formal training packages’. De training van het ICDC verschoof in lijn met de andere aanpassingen ook richting leiderschap. De focus binnen het ICDC kwam te liggen op het hoofdkwartier van de 70th ING Brigade, waarbij het uitvoeren van joint operaties de ‘main effort’ werd. Om dit te bereiken werden de

168 Nota Directie Algemene Beleidszaken, ‘Navo-missie naar Irak’, 10 augustus 2004, in: SSA, Archief Chef Defensiestaf (CDS), map 378, S2004007862; TK 2004-2005, 23432, NR.185, brief van de ministers van Buitenlandse Zaken en van Defensie en voor

verschillende bevelslagen, het leidershap, de liaisons en de PJCCs (de nieuwe naam was PJOC: Provicial Joint Operation Centre) getraind.169

De nieuw ingeslagen weg, gericht op leiderschap, integrale samenwerking en sturing, was echter niet direct effectief. In april 2004 was de inschatting dat de training van de ICDC- compagnieën kon worden afgerond. De training van de bataljonsstaf stond ‘nog in de

kinderschoenen’. Hierdoor nam de totale behoefte aan SSR-personeel wel af, omdat de begeleiding van de hogere staven minder personeel vergde dan de training van de Iraakse militairen in de campagnestaven.170 Bij SFIR4 nam het aantal militairen benodigd voor SSR taken totaal met 28 personen af. Dit was mogelijk omdat de initiële ICDC-opleidingen voltooid waren en de vervolginspanningen gericht waren op monitoring en mentoring.171 De wijze van opereren verschoof dus van opleiden en trainen naar monitoren en mentoren.172

Kortom, de tweede versie van het SSR-projectplan had een aantal significante veranderingen ten opzichte van de eerdere versie in februari 2004. Enerzijds waren de veranderingen inherent aan de veranderde situatie, waarbij na juni 2004 de Irakezen zelf verantwoordelijk waren voor de veiligheidsinstanties. Maar anderzijds was de focus

nadrukkelijk gewijzigd en lag in het tweede SSR-plan de nadruk veel meer op leiderschap en een integrale afstemming tussen alle diensten. Je ziet hier dus de transitie van het

ontwikkelen van eenheden en individuen, naar de ontwikkeling van leiderschap, coördinatie en instituties.

Gelijktijdig met de professionalisering van SSR, waarbij SSR het niveau van het opleiden van de ‘enkele man’ ontsteeg, ontstonden ook meer problemen. De toenemende instabiliteit in Irak vertraagde de opbouw van de veiligheidsdiensten. De onrust na de

169 ‘MND-SE Sector Security Reform Project Plan UNCLASSIFIED versie 2.0’, 30 juni 2004, Annex G to MND (SE) CONOPS 02/04, in: Archief SFIR backup bestanden SFIR-1 t/m SFIR- 5, harde schijf nr.156, F:\SFIR 051012\Operaties\Contingency plans and operations\CONOP 02-04 MND (SE)\CONOP 02-04 Definitief\040630_AnnexG_SSR project plan version 2.0.doc. 170 ‘Bijlage A Notitie C-3(NL) Det Irak Force Composition SFIR 4’, 1 april 2004, in:

Inventarisatie opdracht van CDS nr. 106 Uitbreiding capaciteit NL DET IRAK t.b.v. Security Sector Reform, in: SSA, Archief Chef Defensiestaf, map 376, S2004004852.

171 Directie Operaties, ‘Militaire appreciatie verlenging SFIR’, 24 juni 2004, in: SSA, Archief Chef Defensiestaf, map 377, S2004006369; Stafofficier SSR 13(NL)BG, ‘Voorstel voor de wijze van het uitvoeren van het concept SSR gedurende SFIR 4’, 24 juli 2004, in: NIMH archief, collectie vredes operaties, SFIR, doos 12.

172 Nota J3 Defensiestaf, ‘Gevolgen machtsoverdracht 30 juni’, 02 juli 2004, in: SSA, Archief Chef Defensiestaf, map 378, S2004006764.

Sjiitische ‘Al Sadr’-opstanden in april, mei en augustus 2004 en de gewelddadigheden in Fallujah zorgden voor een vertraging in het SSR-programma. Corruptie bleef aanwezig en er was onervarenheid. Desertie was bovendien een veelvoorkomend probleem. Iraaks

veiligheidspersoneel deserteerde vanwege intimidatie en aanslagen. De kwaliteit van het personeel betrof ook tekortkomingen. Personeel had een ‘dubbele loyaliteit’. Dit kwam voort uit de lokale rekrutering en de tribale cultuur. Het probleem van lokaal rekruteren uitte zich nadrukkelijk in het ICDC en het latere ING. Door de lokale banden en bekendheid waren personeel en hun familie kwetsbaarder voor intimidatie door terroristische elementen. Uiteindelijk was dit aanleiding voor het Iraakse ministerie van Defensie om de (lokale) ING onderdeel te maken van het nationale Iraakse leger en zo de ING ook landelijk in te zetten.173

De Nederlandse militairen vertrokken uiteindelijk na maart 2005. Totaal waren er van augustus 2003 tot en met medio maart 2005 3300 Iraakse veiligheidsfunctionarissen opgeleid en getraind. In de eindevaluatie van de SFIR-missie wordt geconcludeerd dat hiermee ‘een bijdrage is geleverd aan de verzelfstandiging van de Iraakse veiligheidsstructuren’. Het succes van de Nederlandse missie wordt onder andere afgemeten aan de ‘relatief succesvol verlopen verkiezingen’ in januari 2005.174 Op 7 maart 2005 droeg de laatste commandant SFIR, luitenant-kolonel Van Dooren, de verantwoordelijkheden in Al-Muthanna over aan zijn Britse opvolger.