• No results found

het politieke en militaire tijdspad (15 nov 2003 – 30 jun 2004)

De afspraken van 15 november 2003 vormden het startpunt voor de ontwikkeling van een grootschalige SSR-operatie in Irak. Het politieke tijdspad werd hierdoor duidelijk en diende als fundament voor het militaire tijdspad gericht op de ontwikkeling van de veiligheidssector. De veiligheidssituatie in de periode vanaf 15 november 2003 tot aan de

soevereiniteitsoverdracht op 30 juni 2004 kenmerkte zich door een verdere verslechtering van de algehele situatie in Irak, met name in de Soennitische driehoek en Basra. Het geweld richtte zich tegen de coalitietroepen en tegen politiebureaus, functionarissen en burgers. Met het politieke geweld nam ook de georganiseerde criminaliteit toe, zoals roofovervallen, drugs-, wapen-, en veesmokkel. De verslechterende situatie in Irak toonde het belang aan van een goed functionerend maar op dat moment nog ontbrekend veiligheidsapparaat.136

SSR maakte na 15 november 2003 in slechts enkele maanden een snelle ontwikkeling door. Het politieke en militaire tijdspad in deze periode maakte duidelijk dat SSR een centrale rol had in de wederopbouw in Irak. De groei van SSR had een rechtstreeks effect op het besef van MA in Den Haag. Zeker op politiek-strategisch niveau was dit een cruciale periode voor de ontwikkeling in het denken over MA in Irak en het besef van MA groeide geleidelijk. In een brief aan de Tweede Kamer op 28 november 2003 (gericht op de verlenging van de Nederlandse bijdrage) onderschreven de betrokken ministers de ernst van de

veiligheidssituatie in Irak en het belang van een goed functionerend veiligheidsapparaat. In deze brief werd, in tegenstelling tot de periode voor 15 november, het oprichten van de Iraakse veiligheidstroepen expliciet genoemd. Maar de vertaalslag naar de praktijk bleef nog uit: de nadruk bleef liggen op de (politieke en economische) wederopbouw en zaken zoals het bestrijden van criminaliteit hadden prioriteit.

In de brief aan de Tweede Kamer (28 november 2003) waren de politiek-strategische uitgangspunten gericht op ‘een spoedige overdracht van de bestuursmacht’. De argumentatie hierachter bestond uit de koppeling van het bevorderen van de veiligheid aan de politieke en economische wederopbouw van Irak.137 De steun van de coalitietroepen en de internationale stabilisatiemacht werd bestempeld als ‘dringend nodig’ totdat de overdracht van

136 TK 2003-2004, 23432, nr. 134, brief van de ministers van Buitenlandse Zaken, van Defensie en voor Ontwikkelingssamenwerking, 28 nov 2003, 10.

verantwoordelijkheden voor de veiligheid in Irak aan de Iraakse ministeries had

plaatsgevonden. De opbouw van de Iraakse strijdkrachten verliep via de stappen opleiden naar ‘mentoring’ (begeleiden) naar ‘monitoring’ (toezien op functioneren).138 De wijze van optreden was gericht op het ondersteunen van het proces van een snelle overdracht door ‘zoveel mogelijk gezamenlijk met de Iraakse politie op te treden’, het bestrijden van de

criminaliteit en het wegnemen van bronnen van onrust onder de bevolking (bijvoorbeeld door de beschikbaarheid van brandstof bevorderen). De militaire taken bleven onveranderd

ondanks het duidelijke militaire tijdspad (van local control naar uiteindelijk strategic overwatch). Ook de samenstelling van de Nederlandse troepenmacht werd gezien als geschikt en behoefde geen aanpassingen.139 Kortom, met ‘hindsight’ blijkt de brief van 28 november 2003 onvoldoende het belang van SSR te adresseren. De koppeling tussen de politieke situatie, de veiligheid en de rol van MA hierin ontbrak, waardoor in een later traject het SSR-proces in een snelkookpan terecht kwam.

Vrij snel na de brief van 28 november werd op 10 december 2003 in het Algemeen Overleg Irak wel een duidelijke koppeling gemaakt tussen de politieke planning en militaire doelstellingen. Bij het militaire tijdspad werden een aantal uitgangspunten gesteld. Ten eerste dienden de Nederlandse troepen hun taken voor orde en veiligheid in de steden in maart 2003 over te dragen aan de Iraakse instanties.140 Een tweede uitgangspunt was de directe koppeling tussen de opbouw van de Iraakse veiligheidsorganisaties en de afbouw van de Nederlandse sterkte. Deze afbouwplannen waren geen harde afspraken, maar gaven wel de intentie weer van de Nederlandse regering. De overdracht van verantwoordelijkheden aan de Irakezen moest leiden tot een afbouw van de Nederlandse sterkte tot een bataljon minus van bijvoorbeeld twee compagnieën i.p.v. drie.141 Een derde belangrijk nieuw uitgangspunt had betrekking op de verdere integratie van alle Iraakse veiligheidsdiensten en de multinationale troepenmacht. Dit vereiste een verbetering van de reeds bestaande coördinatiestructuren: de Provincial Security Committtee (PSC) en het Provincial Joint Coordination Centre (PJCC). De toekomstige taken van het PSC waren de formulering van het algemene veiligheidsbeleid voor de provincie, effectieve bevelvoering en coördinatie van alle provinciale

138 Ibidem, 3.

139 TK 2003-2004, 23432, nr. 134, 28 nov 2003, 12-15.

140 Directeur Algemene Beleidszaken, ‘Algemeen Overleg Irak 11 december 2003’, 10 december 2003, in: SSA Defensie, Archief Chef Defensiestaf (CDS), map 372, S2003013211. 141 Ibidem.

veiligheidsorganisaties en nooddiensten, coördinatie tussen provinciale nationale eenheden en effectieve samenwerking met de multinationale troepenmacht. Het PJCC was een

provinciale commandopost in Al Muthanna en diende de veiligheidsrichtlijnen van het PSC te implementeren.142

Het groeiende besef van het SSR belang leidde uiteindelijk tot aangepaste

uitgangspunten voor het optreden van de Nederlandse militairen. In de brief aan de Tweede Kamer van 11 juni 2004 (gericht op de tweede verlenging van de SFIR-missie) werd het zelfstandig functioneren van de Iraakse veiligheidsorganisaties als essentieel genoemd ‘voor de toekomst van het land en daarmee een belangrijk element van de Nederlandse exit

strategie’.143 Bij de militaire opdracht werd voor het eerst de taak genoemd van ‘het

opbouwen van de Iraakse veiligheidsorganisaties zodat steeds meer verantwoordelijkheden op het gebied van veiligheid op zich kunnen nemen’.144 Vervolgens werd in de ‘wijze van optreden’ het opleiden, trainen en begeleiden van het personeel van de Iraakse

veiligheidsorganisaties benoemd als ‘het zwaartepunt’ in het huidige militaire activiteiten. Het PJCC kreeg ook aandacht en werd gezien als een belangrijk middel om de coördinatie tussen de veiligheidsorganisaties in Zuid-Irak te bevorderen.145

De afspraken van 15 november waren ook bepalend voor van de eenheden onder MND-SE en hiermee ook voor de Nederlandse Battlegroup. Luitenant-kolonel Oppelaar kreeg als commandant van de tweede Nederlandse Battlegroup (SFIR2) de opdracht voor het opbouwen van Iraakse capaciteit. Voor april 2004 diende hij Iraakse eenheden operationeel gereed te stellen voor het ICDC, de Iraakse politie en lokale bewakingseenheden. Het totaal aan op te leiden veiligheidspersoneel bedroeg ongeveer 5.000 man. Dit vereiste logischerwijs een extra inspanning van de Nederlandse troepen. Als gevolg van de groeiende SSR taak diende luitenant-kolonel Oppelaar begin januari 2004 een aanvraag in voor extra capaciteit. Na een eerste interne reorganisatie binnen het bataljon was de aanvullende behoefte gesteld op drie teams van vijf man voor het trainen en mentoren van het ICDC, zes man voor het bemannen van de PJCC, tien man voor het opzetten, trainen en mentoren van de ICDC 142 Directeur Algemene Beleidszaken, ‘AO: verlengring militaire bijdrage in Irak 22 juni a.s.‘, 21 juni 2004, in: SSA Defensie, Archief Chef Defensiestaf (CDS), map 377, S2004006384. 143 TK 2003-2004, 23432, nr. 164, brief van de ministers van Buitenlandse Zaken, van Defensie, 11 juni 2004, 4.

144 Ibidem, 12. 145 Ibidem, 15.

bataljonsstaf en totaal 34 personen van de KMAR voor ondersteuning van de Iraakse politie eenheden.146

De CDS ondersteunde (deels) de aanvraag voor extra personeel. Hier ging een stevig conflict aan vooraf tussen luitenant-kolonel Oppelaar en de Defensiestaf over de taak van het gevraagde KMAR-peloton.147 Oppelaar wilde het KMAR-peloton primair inzetten voor SSR taken, maar volgens de Defensiestaf was de hoofdtaak van het KMAR-peloton Crowd Riot Control (een ME-achtige taak maar dan in uitzendgebied). Oppelaar kreeg uiteindelijk geen gelijk en sprak van een ‘merkwaardige ontwikkeling’ waarbij hij nog steeds capaciteit ontbrak om de Iraakse politie ‘te mentoren en te monitoren’.148 Op 29 januari 2004 werd de

Formerings- en Gereedstellingsopdracht gegeven voor het leveren van extra personeel. Het militair-strategische doel was ‘het ondersteunen van het SSR-proces (..) om zo snel mogelijk te komen tot autonome en professionele Iraakse veiligheidsinstanties’.149 Verdere

operationele richtlijnen ten aanzien van SSR ontbraken. Ook vanuit de operationele bevelslijn van MND-SE waren richtlijnen, anders dan een verdere uitwerkingen van de fases en

verantwoordelijkheden, niet aanwezig. De ‘main goals’ van MND-SE waren: ‘set the

conditions for executing an exit strategy’ en ‘decrease of military effort over time without loss of control over the security situation’.

De tactische uitgangspunten van de Nederlandse SFIR-commandanten stonden

verwoord in de diverse interne orders. Commandant SFIR2 stelde nog voor de afspraken van 15 november 2003, in lijn met de Britse orders, SSR als ‘main effort’ van zijn eenheid: ‘SSR effort, will organise, train, coord additional specialist training, mentor, and monitor all

elements of the Security Sector (focus on Iraqi Security Forces), in order to assist the transfer of civil authority and control to Iraqis.’150 SSR werd hiermee de hoofdtaak van het

Nederlandse detachement. Het opleiden van het ICDC stond echter niet geïsoleerd ten 146 Notitie C-2(NL)Det Irak 001-04, ‘Aanvullende behoefte personeel voor de Sector Security Reform (SSR)’, 06 januari 2004, bijlage A in: ‘INVENTARISATIEOPDRACHT van CDS NR. 105 (uitbreiding capaciteit NL DET IRAK t.b.v. Security Sector Reform)’, 13 januari 2004, in: SSA Defensie, Archief Chef Defensiestaf (CDS), map 373, S2004000417.

147 Brocades Zaalberg en ten Cate, Missie in, 159-161.

148 Email van luitenant-kolonel Oppelaar aan Defensiestaf, ‘RE: Cimic’, 27 januari 2004, in: NIMH archief, collective vredes operaties, SFIR, doos 4; ‘Evaluatieverslag SFIR2’, 27-28, in: NIMH archief, collective vredes operaties, SFIR, doos 4;

149 ‘FORMERINGS- EN GEREEDSTELLINGSOPDRACHT NR 106 (Aanvullende capacitiet Stabilisation Force Irak) van CDS’, 29 januari 2004, in: SSA Defensie, Archief Chef

opzichte van andere militaire taken. SSR maakte onderdeel uit van een meer integrale wijze van opereren van de Nederlandse Battlegroup. Na het opleiden werden eenheden begeleid en voerden zij direct operaties uit, vergezeld door Nederlandse eenheden. De lokale Iraakse eenheden werden zo niet alleen gebruikt om de operaties van de coalitie een ‘Iraqi face’ te geven, maar via de lokale ICDC-militairen werden ook cruciale inlichtingen verkregen wat weer bijdroeg aan de Situational Awareness en veiligheid van de Nederlandse troepen. Commandant SFIR3, luitenant-kolonel van Harskamp, zette deze lijn door. Hij paste de uitgangspunten voor het optreden geleidelijk aan in de aanloop naar de

soevereiniteitsoverdracht op 30 juni 2004. Medio juni droeg hij zijn eenheden op een stap terug te doen naar meer monitoren en eventueel nog mentoren, zodat de Iraakse eenheden zelfstandigen konden (leren) opereren.151

SFIR1 had totaal zeventig personen opgeleid voor het ICDC. De resterende aantallen moesten in de uitzendperiode van SFIR2 opgeleid worden. Voor april 2004 diende een bataljon ICDC operationeel gereed te zijn in Al Muthanna. Dit hield onder andere de volgende opleidingen in: initiële-, kader-, officieren- en specialistische opleidingen. Maar ook de

accommodatie (kazernes gebouwd en ingericht) en het uitrusten van het personeel met kleding, wapens, uitrusting, voertuigen en radio’s vielen onder de SSR taak. Om draagvlak voor het ICDC bij de burgerbevolking te creëren, werd getracht voormalig Baath-leden te weren bij de selectie om zo een betrouwbare bovenlaag te creëren. Namen van de potentiële ICDC-officieren werden bijvoorbeeld bij de provinciale raad gecontroleerd.152 De opleiding van het ICDC bestond tijdens SFIR2 uit twee drieweekse periodes. De eerste periode bestond uit de initiële opleiding waar basis militaire vaardigheden werden aangeleerd. De tweede periode was de voortgezette opleiding, waarin de ICDC-eenheden en functionarissen gekoppeld werden aan de Nederlandse eenheden. Gedurende deze drie weken kreeg het ICDC steeds 150 CONOP 2 NLBG 01/04 (09NOV03), in: Archief SFIR backup bestanden SFIR-1 t/m SFIR-5, harde schijf nr.156, F:\SFIR 051012\Operaties\Contingency plans and

operations\NLBG SFIR2 CONOPS\00 CONOPS.doc.

151 OPERATION ORDER No 002 (SFIR 3) of C0 42 (NL) BG, 26 april 2004, in: Archief SFIR backup bestanden SFIR-1 t/m SFIR-5, harde schijf nr.156, F:\SFIR

051012\Operaties\Contingency plans and operations\NLBG SFIR3 CONOPS\OpO 002(SFIR3).doc.

152 J.P. Hengeveld, ‘Security Sector Reform (SSR) SFIR 2’, in: Dick Pranger en Bart van Gelderen, ed., Herinneringsboek SFIR 2. Het tweede Nederlandse detachement in de bakermat van de westerse beschaving (Wormerveer 2004) 44-49, aldaar 47.

meer verantwoordelijkheden en werden de aangeleerde vaardigheden in de praktijk getoetst. ‘Learning on the job’ was hierbij het credo met als einddoel het zelfstandig kunnen opereren van de ICDC-eenheden.153 Naast de oprichting van het ICDC werd ook aandacht besteed aan de inrichting van het PJCC. De basisvoorzieningen hiervoor werden gedurende SFIR2 en 3 periode aangelegd. Ook hier was de deadline gesteld op de soevereiniteitsoverdracht van 30 juni 2004. Het opzetten van de PJCC werd geïllustreerd als ‘een spaghetti van kabels’ en ‘niet werkende telefoons’ naar uiteindelijk een goed functioneert coördinatie centrum.154

Tijdens het eerste jaar van SFIR waren de SSR inspanningen primair gericht op kwantiteit, d.w.z. voldoen aan de door MND-SE opgelegde norm. Vanuit kwantitatief oogpunt waren de SSR-activiteiten van de Nederlandse Battlegroup dan ook een succes. Tijdens de soevereiniteitsoverdracht waren alle 525 man van het ICDC-bataljon volledig opgeleid en ook het PJCC was bemand en functioneerde. De daadwerkelijke kwaliteit van het geleverde product was echter een ander verhaal.155 Zo werden meerdere keren ongeregeldheden geconstateerd en klaagde de lokale bevolking over corruptie.156 Dit kwam hoofdzakelijk voort uit de loyaliteit aan tribale of politieke groeperingen en uit een hoge mate van corruptie onder het Iraakse veiligheidspersoneel. Uiteindelijk werd de deadline van local control ten tijde van de soevereiniteitsoverdracht niet gehaald omdat de Iraakse veiligheidsorganisaties ‘nog onvoldoende waren toegerust voor het zelfstandig uitvoeren van hun taken’.157 Deze problemen waren een ‘zorgelijke ontwikkeling’ omdat de opbouw van het Iraakse

veiligheidsapparaat een belangrijk onderdeel was in het politieke proces en ‘een essentieel onderdeel van de strategie die moet leiden tot de machtsoverdracht’. Ondanks deze

153 C.M. Buter, ‘Iraqi Civil Defense Corps (ICDC) ‘A mission impossible’’ in: Pranger en van Gelderen, ed., Herinneringsboek SFIR 2, 79-81, aldaar 80.

154 F.J. Feijt, e.a. ed., Over paxen en call-signs. Stabilisation Force Iraq SFIR 3. Een boek vol herinneringen, 14 maart 2004 – 14 juli 2004 (Leiden 2005) 26.

155 Directeur Algemene Beleidszaken, ‘AO: verlengring militaire bijdrage in Irak 22 juni a.s.‘, 21 juni 2004, in: SSA Defensie, Archief Chef Defensiestaf (CDS), map 377, S2004006384. Ook vanuit de Amerikaanse zijde bestond stevige kritiek op de kwaliteit van het recent opgeleide Iraakse veiligheidspersoneel. Zie hiervoor: Ricks, Fiasco, 328-329; Bremer, My year, 175, 183.

156 Directeur Algemene Beleidszaken, ‘Algemeen Overleg Irak’, 19 april 2004, in: SSA Defensie, Archief Chef Defensiestaf (CDS), map 375, S2004004422.

157 TK 2003-2004, 23432, nr. 164, brief van de ministers van Buitenlandse Zaken, van Defensie, 11 juni 2004, 15.

algemene problemen bij de Iraakse veiligheidsorganisaties werd het ICDC in Al Muthanna door de Nederlandse Defensiestaf bestempeld als een relatief professionele organisatie.158