• No results found

52/2.- STEDELIJKE VERORDENING OP DE BOUWWERKEN : VOORSTEL VAN RESOLUTIE TOT EVALUATIE, AANPASSING, AANVULLING VAN VOORMELDE VERORDENING

We love you

52/2.- STEDELIJKE VERORDENING OP DE BOUWWERKEN : VOORSTEL VAN RESOLUTIE TOT EVALUATIE, AANPASSING, AANVULLING VAN VOORMELDE VERORDENING

IN FUNCTIE VAN HET VRIJWAREN VAN WAARDEVOLLE PANDEN EN/OF GEVELS IN HET STEDELIJK PATRIMONIUM IN DE RUIMSTE ZIN

D, RAMOUDT.- Waarde collega's, mijn motivatie voor het agenderen van dit punt op de agenda van de Gemeenteraad vindt haar oorsprong in de vaststelling dat in Oostende stelselmatig panden en gevels, die een architecturale en/of historische waarde hebben en die niet op de lijst van de te klasseren monumenten staan of stonden, onder de sloophamer verdwenen. Laatst nog was er een villa in de Kemmelbergstraat waarover in de pers, op aanzeggen van de bewoner, enige heisa werd gemaakt. Verre van mij om te gaan streven naar het behoud van gelijk welk pand of gevel die twee stenen bevat die enige waarde zouden kunnen hebben. Het is ook niet mijn bedoeling om van alles en nog wat op de lijst van de nog te klasseren monumenten te plaatsen. Het is mijn bedoeling te proberen ervoor te zorgen dat vanuit de stedelijke overheid stimulansen uitgaan om niet zonder slag of stoot mooie panden en/of waardevolle gevels sneuvelen onder de blinde ambitie van sommige projectontwikkelaars.

Wij moeten onder ogen zien dat de levenskwaliteit in een stad in niet onbelangrijke mate gedragen wordt door de kwaliteit van de gebouwde omgeving. Elk streven naar een leefbare en aangename stad, waar alle inwoners terecht fier op kunnen zijn, kan bijgevolg niet voorbij gaan aan een oprechte bekommernis om het patrimonium van de stad. Deze bekommernis is tweeledig van aard. Enerzijds dient een gepast respect aan de dag gelegd te worden voor de aanwezige kwalitatief hoogstaande gebouwen, dit ongeacht hun leeftijd en of ze al dan niet voorkomen op de lijst van beschermde of te beschermen monumenten. Anderzijds dient de ontwikkeling van kwalitatief hoogstaande en voor alle betrokkenen lucratieve nieuwe ontwikkelingen in de binnenstad te gestimuleerd worden.

Deze twee aspecten worden door de verschillende belangengroepen al te gemakkelijk gepolariseerd en zijn reeds vele malen als een tegenstrijdigheid geïnterpreteerd. Het doel van dit voorstel bestaat er dan ook in deze schijnbare tegenstrijdigheid om te buigen in een situatie waarbij de belangen van Stadsbestuur, projectontwikkelaars, eigenaars en alle inwoners van de stad spanningsloos gelijk lopen.

Om deze ambitieuze doelstelling te realiseren kan niet worden uitgegaan van een eendimensionale regelgeving of dictaten, waarbij wordt gekozen voor ofwel volledige bescherming ofwel afbraak van volledige elementen uit het patrimonium. Beide oplossingen zijn door hun radicale aard in strijd met één van de voormelde bekommernissen. Een succesvol beleid inzake het uitbouwen en vrijwaren van het stedelijk patrimonium zal daarom noodgedwongen moeten bestaan uit een samenspel van verschillende maatregelen die op een gepaste manier kunnen inspelen op de specifieke omstandigheden waarin elk project of gebouw zich bevindt.

Vergadering van de. Gemeenteraad van 01 juni 2001 - Nr. 6

In mijn voorstel wordt gepoogd een structuur te scheppen voor zo'n beleid. Als kerngedachte wordt uitgegaan van de redenering dat elke architecturale ingreep op de stad moet gericht zijn op de verhoging van de kwaliteit ten opzichte van het bestaande. Dit betekent dat een gebouw of een gebouwencomplex niet kan worden vervangen door een project met een duidelijk lager kwaliteitsniveau. Theoretisch zou dit evenwel ook kunnen betekenen dat een goed stuk patrimonium kan worden vervangen door een nog betere ontwikkeling. Deze gedachte responsabiliseert alle betrokkenen en maakt duidelijk dat iedere burger een rol speelt in de ontwikkeling van de stad en daar bijgevolg ook zijn verantwoordelijkheid moet in nemen.

In de resolutie wordt gepoogd om een mogelijke structuur te suggereren voor zo'n beleid. Als kerngedachte wordt uitgegaan van de redenering dat elke architecturale ingreep op de stad moet gericht zijn op een verhoging van de totale kwaliteit ten opzichte van het bestaande. Dit betekent concreet dat een gebouw of een gebouwencomplex niet kan worden vervangen door een project met duidelijk lagere kwaliteit. Theoretisch zou dit ook eventueel kunnen betekenen dat een goed stuk patrimonium nog kan worden vervangen door een betere ontwikkeling.

Naast deze kerngedachte wordt ook een aantal maatregelen voorgesteld die als een cascadesysteem kan worden opgevat. Het is immers, de bedoeling om in overeenstemming met het bouwbeleid op Vlaams niveau een bepaalde welwillendheid te tonen, maar tegelijk streng op te treden als het moet. Een eerste niveau kan erin bestaan een aanmoedigingsbeleid te voeren met een systeem van tegemoetkomingen. Projecten die in sterke mate de uitbouw van een patrimonium beogen zouden op een meer flexibele tegemoetkoming van de Stad kunnen rekenen. Omgekeerd zouden projecten met uitsluitend zakelijke interesse kunnen worden uitgesloten van tegemoetkoming.

Deze tegemoetkomingen mogen echter niet te eng worden beschouwd. Het dojel zal er weliswaar in bestaan om interesse voor het patrimonium te belonen met een financiële bonus>

maar de manier waarop deze tot stand komt kan evenwel verschillen. Zo kan de meest directe tegemoetkoming bestaan uit een premiestelsel, maar er kan eveneens gedacht wordënj aan een afwijking op de bouwvoorschriften. Als een gepland project in de stad een duidelijke maatschappelijke, culturele en/of sociale functie kan vervullen, zou bijvoorbeeld een verhoging van de toegelaten bouwvolumeratio automatisch een financiële bonus genereren. In 'dezelfde geest zou aan projecten die een actuele visie op architectuur huldigen een grotere vrijheid inzake vormvoorschriften kunnen worden gegeven.

Indien dit aanmoedigingsbeleid niet de gewenste vruchten afwerpt kan een tweede niveau in werking treden, namelijk het voorzien van een bevoorrechte positie van de Stad op de lokale immobiliënmarkt. Op die manier kan, indien ernstig gevreesd wordt voor de gevolgen van een bepaalde ingreep in het stadsweefsel, de Stad de betrokken gebouwen zelf verwerven om daarna bijvoorbeeld door architectuurwedstrijden goede projecten te realiseren in eigen beheer of via privaat-publieke samenwerking.

Een derde niveau kan worden aangewend wanneer een bepaalde ingreep op grove wijze het patrimonium dreigt te beschadigen en bovenstaande maatregelen niets hebben opgeleverd, door aan zulke projecten in geen geval een afbraakvergunning af te leveren. Het houdt ook de malafide projectontwikkelaars in een stevige houdgreep.

Daarom vragen wij aan het College van Burgemeester en Schepenen een doorlichting en een evaluatie van de huidige stedelijke verordening op bouwwerken en vragen wij deze aan te passen in het kader van de drie ondervermelde beleidsmaatregelen, dit alles in overeenstemming met het bouwbeleid op Vlaams niveau, terwijl daarbij wordt rekening gehouden met de mogelijkheid tot een bepaalde welwillendheid als het kan, maar tegelijk streng optreden als het moet.

Deze drie maatregelen zijn :

1) het voeren van een aanmoedigingsbeleid met een systeem van tegemoetkomingen. Deze tegemoetkomingen mogen echter niet te eng worden beschouwd. Het doel zal er weliswaar in bestaan interesse voor het patrimonium te belonen met een financiële bonus, maar de manier waarop deze tot stand komt kan evenwel verschillen. Zo kan de meest directe tegemoetkoming bestaan uit een premiestelsel, maar kan er eveneens gedacht worden aan de afwijking op de bouwvoorschriften. Als een gepland project in de stad een duidelijk maatschappelijke, culturele en/of sociale functie kan vervullen zou bijvoorbeeld een verhoging va een toegelaten bouwvolumeratio automatisch een financiële bonus genereren.

In dezelfde geest zou aan projecten die een actuele visie op architectuur huldigen een grotere vrijheid inzake vormvoorschriften kunnen worden gegeven.

2) indien dit aanmoedigingsbeleid niet de gewenste vruchten afwerpt kan een tweede niveau in werking treden, namelijk het voorzien van een bevoorrechte positie van de Stad op de lokale immobiliënmarkt. Op die manier kan, indien ernstig gevreesd wordt voor de gevolgen van een bepaalde ingreep in het stadsweefsel, de Stad de betrokken gebouwen zelf verwerven om daarna bijvoorbeeld door architectuurwedstrijden goede projecten te realiseren in eigen beheer of via privaat-publieke samenwerking.

3) indien de voorgaande maatregelen niet kunnen worden gerealiseerd en een bepaalde ingreep op grove wijze het patrimonium dreigt te beschadigen, het weigeren van afbraakvergunning aan desbetreffende projectontwikkelaars. In elk geval wordt voor alle gebouwen, die dateren van voor 1915 en die een architecturale waarde hebben, geen afbraakvergunning gegeven zolang niet is bewezen dat het gebouw in kwestie of een bepaald gedeelte ervan niet meer voor renovatie vatbaar is.

Tot daar mijn voorstel van resolutie.

B. BRONDERS, schepen.- Mijnheer Ramoudt, ik deel uw zorg voor een goede ruimtelijke ordening en het beheer van ons patrimonium. Ik deel uw zorg elke dag, reden waarom wij veel aandacht besteden bij het verlenen van bouwvergunningen en afbraakvergunningen. Ik deel uw zorg, omdat wij momenteel bezig zijn aan een evaluatie van de bouwverordening. Ik heb daaromtrent reeds een groep van architecten en een groep van projectontwikkelaars ontvangen en wij zijn ook intern bezig om een en ander misschien bij te schaven en een dossier klaar te maken om de bouwverordening waar nodig te wijzigen, onder meer omdat er effectief mogelijkheden en uitzonderingen zijn. Ik kom er onmiddellijk op terug.

Als ik kijk naar uw voorgestelde beleidsmaatregelen, dan ben ik het niet meer zo eens met u en deel ik niet meer uw zorg, toch niet vanuit dit opzicht. Waarom niet ? U stelt in uw eerste maatregel voor dat men een systeem van beloning zou moeten invoeren voor projecten die een architecturale meerwaarde betekenen en zeker wanneer dit projecten betreft die gepaard gaan met een duidelijk cultureel, sociaal of maatschappelijk belang. Uw beloning bestaat erin enerzijds een premiestelsel in te voeren en anderzijds een afwijking op de bouwvoorschriften.

Een premiestelsel. Ik denk dat dit zeer dicht aansluit bij wat wij nu kennen als de gevelrenovatiepremie. Het is niet hetzelfde, maar wij doen daarvoor een grote inspanning.

Wat de subsidiëring van dergelijke projecten betreft, zeker voor de bestaande waardevolle panden, meen ik dat wij hier duidelijk een onderscheid moeten maken tussen enerzijds wat gekend is onder de wetgeving op de bescherming van monumenten en landschappen en anderzijds wat de stedenbouwwetgeving betreft.

Wat mij zeer verontrust in uw voorstel is de mogelijkheid tot afwijking van de bouwvoorschriften. Het klopt dat de bestaande bouwverordening op bepaalde punten

uitzonderingen toelaat, maar deze uitzonderingen, deze afwijkingen, zijn zeer beperkt en kunnen maar om objectief waarneembare redenen worden toegestaan. Het is natuurlijk totaal iets anders dan te zeggen dat wanneer men voornemens is een mooi architecturaal ontworpen gebouw te bouwen, men plotseling niet meer zou gehouden zijn aan de voorschriften zoals deze blijken uit de Bijzondere Plannen van Aanleg of uit de bouwverordening. Ik meen dat los van de opportuniteit van dergelijke maatregel, het eigenlijk juridisch totaal uitgesloten zou zijn.

Ik zou niet de raadsman willen zijn die de stad Oostende zou moeten verdedigen voor de Raad van State en die zou moeten uitleggen dat voor een bepaald project totaal alle regels aan de kant zijn geschoven om reden dat het een maatschappelijk, cultureel en sociaal belangrijk project zou zijn. Ik heb dat ooit eens geprobeerd en dat is mij niet goed bevallen. Het is zo dat men er inderdaad geen punt van kan maken.

Eén van de grote bekommernissen - onder meer van de projectontwikkelaars - bij de huidige bouwverordening is het gebrek - men meent dat toch, ik ben het er niet altijd mee eens - aan rechtszekerheid dat er momenteel zou zijn. Ik onderschrijf uw zorg voor het patrimonium, maar ik denk dat wanneer wij uw voorstel - zeker het eerste punt - zouden aanvaarden, wij dan komen in een systeem van georganiseerde rechtsonzekerheid waarbij niemand meer zou weten wat nu kan of niet kan. In elk geval zal het ik dan niet zijn die naar gelang mijn stemming of het mooi weer is of geen mooi weer, zal bepalen dat een bepaald ontworpen project van maatschappelijke, culturele of sociale waarde zou zijn.

In uw tweede voorstel, de bevoorrechte positie op de immobiliënmarkt van de Stad, onderschrijf ik inderdaad de handelwijze dat de Stad op stedenbouwkundig gebied een bepaald beleid moet voeren en wat immobilaire bewerkingen betreft dit ook voert, ter ondersteuningf van dit stedenbouwkundig beleid. Het is de bedoeling om dit in de toekomst verder te zetten én ik kijk naar mijn collega Miroir met het bedrijf voor Grond- en Bouwbeleid wanneer dit in eigen beheer zal gebeuren. Ik verwijs naar het onlangs door ons opgerichte autonoom gemeentebedrijf Stadsvernieuwing dat inderdaad een bepaalde activiteit zal kunnen ontwikkelen yoor de PPS-projecten. Wanneer dat beleid ontwikkeld zal worden, wanneer die immobilaire bewerkingen zullen gebeuren, zal dit in elk geval het gevolg zijn van een doordacht stedenbouwkundig beleid en niet van de wens of de overtuigingskracht van een bepaalde projectontwikkelaar of architect om zijn gepland bouwwerk als van zeer groot maatschappelijk, cultureel of sociaal belang moet worden aanzien.

Met het derde punt van uw voorstel - de afbraakvergunning - ben ik het volkomen met u eens dat er geen afbraakvergunning kan worden toegestaan zolang er geen nieuwe bouwaanvraag wordt neergelegd. Het was één van mijn eerste beleidsmaatregelen toen ik op 01 januari binnenkwam, dat er geen vergunning of toestemming tot afbraak het huis uitging zonder dat een bouwvergunningsaanvraag werd ingediend, zodat wij weten wat men van plan is. Men zou natuurlijk altijd die aanvraag kunnen wijzigen, dat klopt. De meeste projectontwikkelaars weten wel dat ze met de stedelijke diensten en deze schepen van Ruimtelijke Ordening ook in de toekomst nog zullen werken en ik heb niet het voelen dat men overweegt op dergelijke wijze te werken en de Stad voor schut te zetten.

Om al deze redenen, Mijnheer Ramoudt, meen ik uw voorstel van resolutie - al deel ik uw zorg - niet te kunnen steunen.

D. RAMOUDT.- Hetgeen u mij antwoordt is zeggen in de fond hebt u gelijk, wij zouden u willen gelijk geven, maar u zal geen gelijk krijgen. Mijnheer de Schepen, wanneer ik deze resolutie voorstel staat het u natuurlijk vrij om daar amendementen op in te dienen. Indien u met de geest van dit voorstel akkoord gaat, dat zegt u toch, zou u erop kunnen amenderen en zeggen daarin niet te kunnen meegaan. Een afwijking op de bouwvoorschriften, u mag dat niet

Vergadering van de Gemeenteraad van 01 juni 2001 - Nr. 6

te eng interpreteren en ook niet te breed. Wanneer de Stad zicht rigoureus vasthoudt aan bouwverordeningen, wordt elke creativiteit van een architect al tenietgedaan vooraleer hij moet starten, want hij weet dat hij zich moet houden aan de strenge lineaire voorschriften die de Stad handhaaft, met als resultaat een stadsbeeld van kubussen, vierkante blokken en niets meer of niet minder. Dit is de oorzaak van zo'n beleid.

Collega's, men moet toch een klein beetje aan reflectie kunnen doen, een beetje kunnen nadenken en de creativiteit aan de architecten over laten. In andere steden is het stedelijk weefsel heel wat gevarieerder dan bij ons. Wij hebben een echt unilateraal stedelijk weefsel gekregen met alle nieuwe gebouwen die er gekomen zijn. Er is weinig of geen ruimte voor creativiteit. Daarom mijn pleidooi, wij moeten ergens kunnen afwijken en als ik spreek van afwijken is dat in volume. Ik spreek niet van een klein gebouwtje, maar van iets dat representatief is en dat moet dan toch kunnen worden bekeken.

U zegt dat de slopingsvergunning pas wordt gegeven op het ogenblik dat de bouwvergunnings-aanvraag binnen is. Ik vind dit niet genoeg. Wanneer men een bouwvergunningsbouwvergunnings-aanvraag indient en die blijkt achteraf niet in orde te zijn, is de sloopvergunning ondertussen gegeven. In feite zou de sloopvergunning pas moeten worden afgeleverd wanneer de bouwvergunning wordt afgeleverd. Ik denk dat dit wat vergaander is dan hetgeen u zegt, want ik ken een beetje die wereld, het zijn niet allemaal brave kereltjes die daarin rondlopen.

Het signaal dat ik aan het College wil meegeven is, indien wij de dynamiek van onze stad willen op gang brengen en verder ontplooien, dat ook de creativiteit moet kunnen aanwezig zijn.

Indien wij de creativiteit niet kunnen laten zegevieren in deze stad, dan vrees ik dat wij ons kubistisch systeempje verder zullen blijven ontwikkelen.

Het ware misschien goed - ik geef u dit mee, het is niet in de resolutie weerhouden - dat wij een speciaal, visionair stadsarchitect aanwerven - u moet durven creatief zijn - iemand die de mogelijkheden van de stad kan inschatten en met een bepaalde visie op langere termijn het College zou helpen sturen. Hetgeen nu gebeurt, is rigoureus de punten en de komma's van de bouwverordening opvolgen met alle gevolgen vandien en met het huidige straatbeeld tot gevolg.

W. INGHELBRECHT.- Ik kan voor een beperkt gedeelte de redenering van de heer Ramoudt volgen, namelijk over de creativiteit. Ik heb hem letterlijk horen zeggen dat er moet kunnen worden afgeweken van de verordeningen voor grote projecten, maar niet voor kleine. Ik vind dat een beetje een raar voorstel hoor! Met andere woorden, de man in de straat moet zich aan de regels houden, maar de grote projectontwikkelaars mogen van de normen afwijken.

R. VANDENBERGHE.- Ik sluit mij een beetje aan bij de heer Inghelbrecht. Collega Ramoudt heeft wel gelijk als hij zegt dat er een beetje creativiteit moet zijn in de stad, maar ik hoop dat dit geen pleidooi is om bepaalde projectontwikkelaars carte blanche te geven voor bepaalde projecten.

B. BRONDERS, schepen.- Mijnheer Ramoudt, door contacten met architecten heb ik ondervonden dat ze totaal anders denken dan ik, veel beter zelfs. Ik stel vast dat de creativiteit - als men de architect spreekt zonder de projectontwikkelaar erbij - gefnuikt wordt, niet door die stedelijke bouwverordening, maar meestal door de projectontwikkelaar zelf. Dit blijkt zeker als men de vraag stelt of de architect in zijn eigen ontwerp wil wonen. Waarop het antwoord dikwijls luidt : zeker niet. Dit is niet het gevolg van de stedelijke verordening. De stedelijke verordening is niet gemaakt om het mensen lastig te maken, om de creativiteit van architecten te beperken of grote culturele bijdragen van de projectontwikkelaars onmogelijk te maken. De

Vergadering van de Gemeenteraad van 01 juni 2001 - Nr. 6

stedelijke verordening is er om eenieder bepaalde waarborgen te verlenen. In het verleden waren er geen dergelijke strenge voorschriften en werden er van bergingen plots slaapkamers gemaakt zonder daglicht en verluchting. Dergelijke toestanden moeten worden voorkomen met een bouwverordening.

Dat deze bouwverordening moet worden nageleefd, lijkt mij de evidentie zelf. Het is alleen wanneer uitzonderingen kunnen worden toegestaan dat er effectief kan worden afgeweken wanneer het College hierover in die zin beslist. Ik heb nota genomen van uw bekommernis en ik heb het al gezegd, wij zullen de bouwverordening aanpassen, wat een normaal te verwachten evolutie was en rekening houden met de verzuchtingen van de actoren op het veld, zodat ze praktisch meer hanteerbaar wordt en dit zal er onder meer toe leiden dat wij die uitzonderingen zullen beperken door doodgewoon misschien op bepaalde punten soepeler te zijn. Omdat wij nu altijd bij wijze van uitzondering toestaan, lijkt het mij toch beter om het

Dat deze bouwverordening moet worden nageleefd, lijkt mij de evidentie zelf. Het is alleen wanneer uitzonderingen kunnen worden toegestaan dat er effectief kan worden afgeweken wanneer het College hierover in die zin beslist. Ik heb nota genomen van uw bekommernis en ik heb het al gezegd, wij zullen de bouwverordening aanpassen, wat een normaal te verwachten evolutie was en rekening houden met de verzuchtingen van de actoren op het veld, zodat ze praktisch meer hanteerbaar wordt en dit zal er onder meer toe leiden dat wij die uitzonderingen zullen beperken door doodgewoon misschien op bepaalde punten soepeler te zijn. Omdat wij nu altijd bij wijze van uitzondering toestaan, lijkt het mij toch beter om het