• No results found

3. Methodische verantwoording

3.2 Praktijkbeschrijving als onderzoeksmethode

3.2.3 Stapelen tot praktijkgefundeerde beschrijving

In de laatste fase van de methode praktijkbeschrijving, zijn de enkelvoudige

praktijkbeschrijvingen door het lectoraat Youth Spot gestapeld tot een praktijkgefundeerde beschrijving. Door waar mogelijk een relatie te leggen met beschikbare theorie en de resultaten van het jongerenwerk in beeld te brengen via datatriangulatie (enquêtes onder jongeren,

interviews met beleidsmedewerkers en registratiegegevens) is getracht uitspraken te doen over de werkwijze van Groepswerk op trede 2 veelbelovend en trede 3, doeltreffend van de door Van Yperen & Veerman ontwikkelde effectladder.

Opnieuw vormde het format, beschreven in paragraaf 3.2.1 het uitgangspunt. Op basis van het format en de enkelvoudige beschrijvingen is een definitieve redenering opgesteld over het functioneren van Groepswerk in het jongerenwerk. Die redenering is vertaald in een

hoofdstukindeling. De verzamelde gegevens en beschrijvingen zijn ter onderbouwing van het argument over de hoofdstukken verdeeld. Vervolgens is per hoofdstuk, het beschikbare

materiaal geanalyseerd en beschreven. Afhankelijk van de aard van de data en het facet van de praktijk dat onder de loep is genomen, zijn de ruwe data die verzameld zijn door studenten in zijn totaliteit geanalyseerd of de enkelvoudige beschrijvingen onderling vergeleken. De aard van de data is bepalend voor de keuze van de analysemethoden.

De inzet van de analyse is om de inhoud en de werking van Groepswerk in het jongerenwerk inzichtelijk te maken. Dit betekent dat de analyse gericht is op het begrijpen van de uitvoering en de werking van Groepswerk, en niet als doel heeft om Groepswerk als methodiek te beoordelen. De beschrijving van Groepswerk als praktijk start met het in beeld brengen voor welke doelen Groepswerk een geschikte werkwijze is. Dat gebeurt door de beoogde doelen te vergelijken met wat wij hebben kunnen achterhalen over de resultaten van Groepswerk en wat bekend is uit de literatuur. Vervolgens wordt beschreven wat de eigenlijke doelgroep van

Groepswerk is. Dit is gebaseerd op een vergelijking tussen de doelgroep en de deelnemers van Groepswerk. De pedagogische opdracht van Groepswerk brengen wij in beeld door de visie, zoals vastgelegd in de institutionele organisatie, te vergelijken met hoe er via het handelen van de jongerenwerker aandacht wordt gegeven aan het opvoeden van jongeren. De

uitvoeringspraktijk van het Groepswerk wordt beschreven aan de hand van observaties van studenten zoals vastgelegd in de enkelvoudige beschrijvingen. De kern van Groepswerk bestaat uit het methodisch handelen van de jongerenwerkers. Deze wordt in beeld gebracht door een analyse van de diepte-interviews met individuele jongerenwerkers over het

methodisch handelen en deze te verbinden met beschikbare literatuur. Als laatste belichten wij de randvoorwaarden voor succesvol Groepswerk. Inzicht in de randvoorwaarden is verkregen

door in voorgaande analyses te zoeken naar de omstandigheden die hebben bijgedragen aan het welslagen dan wel mislukken van de begeleiding. Net als de enkelvoudige beschrijvingen, is ook de gefundeerde beschrijving ter validering voorgelegd aan de jongerenwerkpraktijk en docenten jongerenwerk. Hieronder beschrijven wij per onderdeel van de praktijkbeschrijving, hoe de analyse is verlopen.

De doelen (hoofdstuk 4) van Groepswerk brengen wij in beeld door te beschrijven voor welke doelen Groepswerk wordt ingezet door een jongerenwerkorganisatie of een stadsdeel en dat te vergelijken met wat wij hebben kunnen achterhalen over de resultaten van Groepswerk en wat bekend is uit de literatuur. Er is sprake van een doel als door opdrachtgever of opdrachtnemer wordt benoemd wat de inzet van Groepswerk is. De beschrijving van de doelen zijn gebaseerd op door studenten verzameld materiaal zoals werkplannen, beleidsplannen, handboeken en interviews met managers.

Het achterhalen van de resultaten (hoofdstuk 4) van Groepswerk is niet eenvoudig. Per persoon, groep, omgeving en opdracht verschilt de benadering van de jongeren en de waarde van het contact met de jongerenwerker. Als het al lukt om inzicht te krijgen in hoe de levens van de jongeren zich ten gunste of ten negatieve ontwikkelen – is het nog de vraag in hoeverre die eventuele verbetering het gevolg is van Groepswerk (Barquioua et al., 2010; Oliveira, 2000; Verhagen, 2008). De moeilijkheid om de resultaten zichtbaar te maken is niet uniek voor het jongerenwerk. Voor het hele domein van sociaal werk geldt dat het complexe en flexibele karakter van de professionaliteit de ontwikkeling van een eigen, academisch kennisdomein in de weg staat (Metz, 2011c; Rensen et.al., 2009; Steyaert, Biggelaar, & Peels, 2010).

Eén manier om met meer zekerheid uitspraken te doen, is door gebruik te maken van

verschillende bronnen en verschillende analysemethoden, ook wel bekend als mixed methods. Daarom beschrijven wij naast de resultaten van Groepswerk volgens de jongeren, de resultaten van Groepswerk volgens de aanbieder en volgens de opdrachtgever. Informatie over de

betekenis van Groepswerk voor jongeren is gebaseerd op vragenlijstonderzoek. In totaal zijn er 104 vragenlijsten ingevuld, waarvan 69 door jongeren die contact hebben met Groepswerk en 35 door de controlegroep: jongeren die niet deelnemen aan Groepswerk maar in hun vrije tijd wel deelnemen aan groepsactiviteiten zoals bij een sportvereniging. De vergelijking met de controlegroep wordt gemaakt om met grotere waarschijnlijkheid te kunnen vaststellen in hoeverre ontwikkelingen het gevolg zijn van de inzet van Groepswerk. Uit de statistieken blijkt dat de jongeren die gebruik maken van Groepswerk binnen het jongerenwerk vergelijkbaar zijn met de jongeren die niet deelnemen op het gebied van sekse en dagbesteding. Er zijn wel een aantal verschillen tussen de groepen in leeftijden, culturele achtergrond, en opleidingsniveau. Onder de niet-deelnemers zijn meer jongeren tussen de 16 en 20 jaar, terwijl onder de deelnemers relatief meer jongeren tussen de 10 en 15 jaar zijn. Daarnaast hebben de

deelnemende jongeren tien verschillende culturele achtergronden terwijl de niet-deelnemende jongeren zes verschillende achtergronden hebben. Ten slotte volgen veel niet-deelnemende jongeren MBO onderwijs op niveau 3 en 4, terwijl de deelnemende jongeren meer verspreid zijn over de verschillende onderwijsniveaus. De verschillen tussen de deelnemende en

niet-deelnemende jongeren moeten dus met enige voorzichtigheid worden geïnterpreteerd. De resultaten van Groepswerk volgens de opdrachtnemer zijn, voor zover beschikbaar, gebaseerd op registratiegegevens. De resultaten van Groepswerk volgens de opdrachtgever zijn, voor zover beschikbaar, gebaseerd op interviews met beleidsmedewerkers Jeugd van de

betrokken stadsdelen. Van de interviews met de beleidsmedewerkers is verslag gemaakt dat door de beleidsmedewerkers is geaccordeerd.

De eigenlijke doelgroep (hoofdstuk 5) van Groepswerk wordt beschreven door de beoogde doelgroep van Groepswerk te vergelijken met de deelnemers aan Groepswerk. De doelgroep van Groepswerk wordt geformuleerd op basis van de informatie uit formele structuren en documenten (beleidsplannen en handboeken) van de jongerenwerkorganisaties. De deelnemers en niet-deelnemers worden beschreven op basis van de vragenlijsten die zijn afgenomen onder jongeren die deelnemen aan Groepswerk en jongeren die deelnemen aan andere Groepswerk activiteiten, aangevuld met observaties van studenten in de

uitvoeringspraktijk van de onderzochte praktijken voor Groepswerk.

De pedagogische opdracht (hoofdstuk 6) van Groepswerk in het jongerenwerk beschrijven wij door allereerst op een rij te zetten wat er in beleidsplannen, werkplannen en handboeken staat vermeld over de pedagogische opdracht en welke rol Groepswerk voor zichzelf ziet weggelegd, in relatie tot de andere pedagogische instituties zoals ouders en school. Op basis van de diepte-interviews met jongerenwerkers over hun handelen in contact met de jongere, is achterhaald waaruit het pedagogisch concept van Groepswerk bestaat en welke bijdrage de pedagogische relatie daaraan levert.

Hoe Groepswerk in de praktijk (in het handelen van de jongerenwerkers in interactie met jongeren en hun omgeving) vorm krijgt (hoofdstuk 7) kan alleen in beeld worden gebracht door mee te lopen met de jongerenwerkers en te observeren wat er gebeurt (Bryman, 2008). Tijdens dit onderzoek hebben daarom alle 20 studenten per persoon twee dagdelen meegelopen met de jongerenwerkers van in totaal zes praktijken van Groepswerk. Voordat de studenten het veld ingingen, hebben zij een training observeren gevolgd. Conform de richtlijnen hebben studenten van hun waarnemingen observatieverslagen gemaakt. Op basis van hun gezamenlijke

observaties, hebben de studenten per praktijk een portret gemaakt van de uitvoering. De beschrijving van de uitvoering van Groepswerk is gebaseerd op de portretten die studenten hebben gemaakt op basis van hun observaties van de zes onderzochte praktijken aangevuld met informatie uit beleidsplannen, werkplannen, handboeken, focusgroepen, en gesprekken met teamleiders en jongerenwerkers. Op basis van het model van Groepswerk als methodiek dat de belangrijkste actoren en interacties visualiseert, zijn acht aspecten van Groepswerk in de praktijk geselecteerd. Vervolgens is per aspect alle relevantie informatie van elke organisatie onder elkaar gezet om een beeld te krijgen van de uitvoering van Groepswerk. Daar waar informatie ontbreekt, is de beschrijving aangevuld met informatie uit interviews en uit de documentanalyse. Ten slotte is per aspect beschreven hoe Groepswerk in praktijk vorm krijgt. Hierbij is rekening gehouden met overeenkomsten, verschillen en tegenstrijdigheden.

Kenmerkend voor het methodisch handelen van de jongerenwerkers is dat het (net als het handelen van andere sociale professionals) impliciet is, zie ook paragraaf 3.1. Door te

reflecteren op het eigen handelen en op de strategieën, theorieën en onderliggende normen die in dat handelen besloten liggen, is het mogelijk om de impliciete kennis te articuleren in

methodische uitgangspunten (hoofdstuk 8). Het expliciet maken van deze tacit knowledge van de jongerenwerkers, gebeurt in dit onderzoek door de betrokken jongerenwerkers te interviewen over hun handelen in contact met jongeren. Door voor de interviews een vorm te kiezen waarin wordt doorgevraagd op de onderbouwing van wat de jongerenwerkers zelf vertellen over hun werkwijzen, wordt de beoogde reflectie gerealiseerd.

In totaal zijn 14 jongerenwerkers geïnterviewd. Allen zijn betaalde krachten. Van de jongerenwerkers is van één iemand het opleidingsniveau onbekend, de rest heeft een

afgeronde opleiding: mbo (5), hbo (6) en wo (2). Eén betaalde kracht volgt een hbo opleiding. De meeste mbo’ers hebben de opleiding Sociaal Cultureel Werk gevolgd (4), één mbo’er was eerder opgeleid tot hoofdagent bij de politie. Alle hbo’ers hebben een sociaal agogische

opleidingsachtergrond: CMV (3), Pedagogiek (2), PABO (1). De opleiding die de wo-geschoolde jongerenwerkers hebben gevolgd is Antropologie.

De interviews zijn verzameld door studenten die alleen of in duo’s jongerenwerkers hebben geïnterviewd over wat zij doen in contact met jongeren. De interviews zijn opgenomen met een

voicerecorder en woordelijk uitgewerkt. Vervolgens zijn de interviews geanalyseerd volgens de grounded theory benadering die in de jaren 60 is ontwikkeld door Glaser en Strauss (1967). De grounded theory is een onderzoeksbenadering om op basis van zorgvuldige beschouwing van empirische data te komen tot gefundeerde theorieën. Hiervoor wordt de empirische data

zorgvuldig gecodeerd, dat wil zeggen beredeneerd samengevat, om ze enerzijds meer

weloverwogen te kunnen hanteren en anderzijds beter leerbaar te maken. De werkwijze is als volgt:

1. Allereerst zijn alle uitgewerkte interviews uitvoerig doorgelezen en is er gezocht naar thema’s door stukken tekst te voorzien van een code. Deze gecodeerde onderdelen (van het materiaal) worden beschouwd als indicatoren voor het desbetreffende begrip. Voorbeelden van codes die bijvoorbeeld zijn toegekend zijn onder andere: contact leggen, betekenisrelatie, maatwerk, signaleren en motiveren.

2. Vervolgens zijn de relevante codes systematisch met elkaar vergeleken en is geteld hoeveel keer iets is genoemd door verschillende respondenten. Indien nodig zijn codes verbeterd, aangepast, geëxpliciteerd of gespecificeerd. Deze systematische werkwijze staat bekend als the constant comparative method. Hiermee is doorgegaan totdat de begrippen waren ‘verzadigd’.

3. De analyse is voortgezet in het met elkaar verbinden van begrippen en het organiseren van de gesystematiseerde inzichten, dat wil zeggen de ‘theorie-in-wording’ rond enkele kernbegrippen.

4. Tot slot is voor de analyse de gesystematiseerde interpretatie van de

onderzoeksgegevens in het licht gehouden van reeds bestaande kennis uit het literatuuronderzoek naar Groepswerk (Sonneveld & Metz, 2015).

Met de randvoorwaarden van Groepswerk (hoofdstuk 9) bedoelen wij de voorwaarden in de organisatie, aansturing en middelen die bijdragen aan het uitvoeren van de werkwijze. Inzicht in de randvoorwaarden van Groepswerk is verkregen door in voorgaande analyses te zoeken naar de omstandigheden die hebben bijgedragen aan het welslagen dan wel mislukken van

Groepswerk. Hiervoor is gebruik gemaakt van de volgende bronnen: formele documenten van organisaties, interviews met jongerenwerkers en teamleiders, observaties van de

uitvoeringspraktijk door studenten en praktijkbeschrijvingen van studenten. De uitkomsten zijn tot slot gekoppeld aan (vak)literatuur.