• No results found

Spreiding van de inhoud over het curriculum

In document Acceptatie (pagina 71-74)

basisvaardigheden uitgebreid

C. De sociaal-communicatieve dimensie

2. Goed en kwaad

3.2. Spreiding van de inhoud over het curriculum

De vraag naar de spreiding van de inhoud kan op twee manieren worden benaderd: - als spreiding binnen de levensthema’s;

- als spreiding binnen jaarklassen, respectievelijk bouwen binnen de basisschool.

Binnen de levensthema’s kan de vraag worden gesteld welke godsdiensten en levensbe schouwingen aan bod moeten komen. Drie criteria zijn bij de keuze van belang. We geven uitdrukkelijk aan dat de invulling van deze criteria dient te geschieden op basis van de feitelijke samenstelling van de school. Een katholieke basisschool met een hoog percentage kinderen uit andere godsdiensten en levensbeschouwingen zal hieraan een andere invulling geven dan een katholieke basisschool met weinig of geen kinderen uit andere godsdiensten of levensbeschouwingen..

De drie criteria zijn:

1. Per levensthema wordt inhoudelijk altijd aandacht besteed aan het christendom met het accent op de katholieke geloofsgemeenschap.

2. Naast het christendom kan afhankelijk van de beginsituatie per levensthema aan dacht zijn voor een andere godsdienst of levensbeschouwing.

3. Binnen een bepaald levensthema gaat de meeste aandacht naar het christendom. Voor de keuze van deze criteria kunnen verschillende redenen worden gegeven:

- De eerste reden is institutioneel van aard. Een katholieke basisschool heeft een bijzondere culturele opdracht vanuit de voortgang van de christelijke traditie in onze samenleving.

- De tweede reden is historisch van aard en betreft de betekenis van bepaalde godsdiensten voor onze cultuur en onze samenleving. Zo heeft het christendom in de geschiedenis van de westerse samenleving een belangrijke rol gespeeld. - Vanuit demografisch gezichtspunt kan worden vastgesteld dat niet alle godsdiensten in dezelfde omvang binnen onze samenleving aanwezig zijn. Een leerling heeft de meeste kans om in aanraking te komen met iemand uit de christelijke traditie. Naast het christendom zijn de islam en het hindoeïsme het sterkst aanwezig in onze samenleving. Daarentegen heeft het kind nauwelijks een kans om in aanraking te komen met een boeddhist.

- Tenslotte moet een geografische reden worden genoemd. Daarmee bedoelen we een nabijheid van plaatsen waar een bepaalde godsdienst in de levenscontext van het kind aanwezig is. Zo hebben leerlingen in de vier grote steden de meeste kans om in aanraking te komen met moslims.

Het jodendom zou op grond van bovenstaande redenen buiten het curriculum vallen. Het heeft echter een bijzondere betekenis voor het ontstaan van het christendom. Zonder deze joodse wortels is het christendom niet goed te begrijpen. Zo mogen wij niet vergeten dat Jezus van Nazareth een zoon is van het joodse volk, geworteld in de traditie van Mozes en de profeten. Door de ontmoeting met het Jodendom gaan we Jezus beter begrijpen. Niet alleen door de Schriften maar ook door onze theologie en liturgie blijven wij vitaal verbonden met de joodse godsdienst. Zo delen christenen met het Jodendom de opdracht om de aarde bewoonbaar te maken op basis van een Messiaanse hoop op een nieuwe toekomst. De heiligheid van het leven — vanaf het prille ontstaan tot de laatste momenten — is voor joden en christenen een gezamenlijke zorg. Vanuit het profetisch appèl tot gerechtigheid en rechtvaardigheid wijzen het Jodendom en het Christendom op de inzet voor degenen die niet deel kunnen nemen aan het sociale leven (zoals de vele vluchtelingen). De joodse liturgische traditie vormt de bakermat voor de christelijke liturgie. Daarbij kan men denken aan de joodse achtergronden van de christelijke feestdagen als Pasen en Pinksteren, maar ook aan de heiliging van de tijd door een dag per week ‘op adem te komen’.

Op grond van deze verbondenheid via de Schriften, theologie en liturgie kan men dan ook zeggen dat Joden en christenen leven uit één en dezelfde wortel.

De spreiding van de inhoud geschiedt over de verschillende leerjaren in de basisschool. In de verschillende bouwen komen voor een deel dezelfde leerstofinhouden terug. Bijvoorbeeld in de onder- en bovenbouw lezen de kinderen het scheppingsverhaal uit Genesis 1 in verband met het levensthema ‘natuur’. Ook de relatie tussen de verschil lende inhoudsdimensies (basisideeën, verhalen, riten/feesten/symbolen, normen/gebrui ken) is dezelfde. Het verschil tussen de bouwen is gelegen in de wijze van behandeling van deze leerstofinhoud. Dit is ook ‘de motor’ van de religieuze ontwikkeling. Deze wijze van behandeling wordt uitgewerkt in de tussendoelen die per bouw zijn onder scheiden (zie paragraaf 2.4). Zo maken kinderen in de onderbouw kennis met het scheppingsverhaal (de verhaalopbouw, de beelden, symbolen). In de middenbouw komt het scheppingsverhaal terug binnen de context van christelijke feestdagen (Pasen) en riten (doop), zodat kinderen zien hoe deze verhalen een rol spelen in het godsdienstige leven (riten/feesten) van christenen. In de bovenbouw vormen kinderen zich een idee van God als schepper. Aldus wordt kinderen de gelegenheid geboden om hun godsdienstige en levensbeschouwelijke identiteit verder te ontwikkelen. Door de ver schillende bouwen heen is niet zozeer sprake van herhaling (‘weer hetzelfde verhaal’) maar van verdieping met het oog op de religieuze ontwikkeling van het kind. Hetzelfde (een godsdienstig verhaal) wordt op een dieper niveau (in relatie tot een basisidee) hernomen.

We hanteren de volgende criteria voor de spreiding van de inhoud van het vak godsdienst/levensbeschouwing over de verschillende bouwen.

1. Alle communicatievormen komen in alle bouwen aan de orde. De wijze waarop ze aan de orde komen hangt samen met het verschil in doelen voor de verschillende bouwen (zie paragraaf 2.3).

2. Alle levensthema’s komen per bouw ter sprake. De wijze waarop deze levensthema’s worden uitgewerkt verschilt overeenkomstig de verbreding van de leefwereld van her kind:

- in de onderbouw ligt de nadruk op micro-situaties: het gezin waarin het kind opgroeit, de directe omgeving van het huis, de buurt, de familie en vrienden;

- in de middenbouw wordt dit verder verbreed naar meso-situaties: de school, de vereniging waar kinderen op kunnen zitten, de plaats waar men woont, de streek;

3. Binnen elk levensthema komen levensvragen aan bod:

- in de onderbouw wordt een keuze gemaakt voor één levensvraag per levensthema; in de middenbouw komen zoveel mogelijk levensvragen aan bod;

- in de bovenbouw komen alle Ievensvragen aan bod. 4. De basisideeën komen in relatie tot de levensvragen aan bod.

- in de onderbouw komen nog geen basisideeën aan bod;

- in de middenbouw zal afhankelijk van de keuze van de levensvragen een selectie uit de basisideeën aan bod komen;

- in de bovenbouw komen alle basisideeën aan bod.

Op deze wijze komen in het geheel van de basisschoolperiode alle essentiële thema’s voor het godsdienstonderwijs aan bod. In de onder- en middenbouw vindt een selectie plaats afhankelijk van de gekozen levensvragen. In de bovenbouw komen alle thema’s aan bod.

© Nederlandse Katholieke Schoolraad, Den Haag (NKSR), oktober 1999

Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze opgave mag worden vermenigvuldigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopie of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de NKSR.

Vormgeving en DTP: Ontwerpwerk, Den Haag. Druk: Dombosch, Raamsdonksveer CIP KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK, DEN HAAG

Raamleerplan voor Godsdienst/Levensbeschouwing op Katholieke Basisscholen Den Haag: Nederlandse Katholieke Schoolraad (NKSR)

Bijlage 3:

9

Krantenartikelen over verschillen in de maatschappij

In document Acceptatie (pagina 71-74)