• No results found

Soo van de innerlijke als uiterlijke Oorsaken. I

HEt schijnt dat het na den Val Adams met het menschelyke geslagt sodanig geschapen is, dat al het gene, 'twelke te vooren hem onderdanig was, jegenwoordig als met een opgetogen zeil, gelykerhand tegens hem opstaat; en, al is't dat we ons selven, door een gematigde levens wet, nog so seer alle schadelyke ongemakken onttrekken, egter schijnen de saken die buiten ons zyn, met ontelbare lagen, het menschelyke Geslagte van den Aardbodem te willen verdelgen.

II.

Dit quaad dan niet konnende ontvlieden, is de mensche van God geleerd geworden, sig te kleeden en te dekken, om de koude der logt voor te komen: hy heeft moeten werken en besigheden hebben, op dat zijn bloed en sappen die d'onstuimigheden van de vervloekte aarde niet gewoon waren, in een behoorlyke dunte en regelmatigen omloop souden gehouden werden, van welke de Gesondheid ganschelyk afhangt. Maar dewyl egter het lighaam afgeslooft wierd, somtyds heet, en dan weder koud was, en diergelyke, hebben de schadelykheden van de uiterlyke dingen niet selden de Overhand genomen. Waar door de Machine of Werk-tuig van ons lighaam veele reisen meest ontstelt werden; Gelijk een Water-horologie, alle vereisingen tot der zelver beweginge niet wettig gestelt zynde, sal het gansche werk stil staan, of ten minsten leuterende voortgaan. Also is't dan mede in onse sappen en bloed, wanneer die te veel verdikt zyn, of onbehoorlyk gematigt zynde, moet de Gesondheid groote afbreuk lyden. Is't nu sake dat den omloop des bloeds, en andere vogten des lighaams ganschelyk komen stil te staan, zo konnen de pypen en buisen van ons lighaam niet bewogen nog opgespannen werden, en het lighaam sterft: Maar is't dat dese vogten maar ten deele stil staan, of trager loopen als het wel behoort, zo werden wy siek, en

naar mate dat desen omloop min of meer gesteuit of vertraagt is, zyn wy ook meer of min siek.

III.

Dewyl het ons dan onmogelyk is dese ongemakken t'ontgaan, so heeft wederom God daar voor gesorgt, en heeft in de metalen gedierten en kruid-gewassen kragten geleid, die de mensche wederom tot soulaas konnen zijn, want God slaat noit of hy zalft wederom. Salomon dien wysen Koning, welke van sondige menschen zijns gelyken niet gehad heeft, redeneerde van de kragten der boomen en kruiden, ja tot het minste dat uit de muur wies: Doch eerwe ons hier breeder over verklaaren, zullen we eerst sien op wat wyse ons bloed en sappen konnen ontstelt geraken en siekten

voortbrengen.

IV.

Ons lighaam dan bestaat geheelyk uit pypen en vaten, in groote en kleene zeer veel van malkanderen verschelende, want dat d'eene veel enger, en d'andere veel wyder is, dat leert ons genoegsaam het verscheide weefsel van de verscheidenheit der deelen: En dat elk deel uit pypen bestaat blykt genoegsaam uit het spuiten in de deelen; Want wanneer we door de slag-ader in eenig deel spuiten, zullen we altyd bevinden, dat het vogt de fijnste vaatjes door loopt en door de ader, oft water-vaten weder uit het deel uitloopt.

V.

Dit dan zo zynde, is het licht te begrypen, dat wanneer daar eenige verdikkinge in ons bloed is, daar dese of gene soort van fijne pypjes niet en kan door passeren, dat het daar in of verstoppingen moet maken of een vertraagde loop veroorsaken: na de menigte verscheidentheden dan die'er in ons lichaam dit aangaande kan veroorsaken, hebben wy ook een menigte verscheidentheden van Ziektens, oft liever toevallen.

VI.

Dese Verdikkinge nu stel ik gemeenlyk tweederlei, namelyk Eene welke komt uit een menigte koude, waar door veel slym gemaakt werd. En de Tweede, welke ontstaat uit een suur; dit zijn beide, mein ik, de grootste en voornaamste oorsaken, die tot een Verdikkinge des bloeds toestemmen. D'Eerste verdikt door een mindere beweginge alleen te maken, even als een Rad dat niet om zal draeyen, indien het niet omgedraait werd: en het tweede, door dien het iets in het bloed brengt, waar door't geen bewogen werd, stil moet houden, even als een Wiel niet draeyen zal, wanneer ik een stok in't Wiel steek.

VII.

D'Eerste wyse van Verdikkinge gaat dan aldus toe. We weten dat alwaar de koude de

overhand neemt, dat aldaar de beweginge vermindert: en alwaar de beweginge der subtyle materie des logts vermindert, de persinge van de Hemels-bolletjes de overhand nemen: Dit dan waar zijnde, gelyk we elders meer hebben getoont, moeten die sappen, die te voren door de warmte oft beweginge vloeybaar gehouden wierden, nu dan de persinge der Hemels-bolletjes digt aan een geperst werden, soo dat de lange, kromme, hakige, getakte &c. deeltjes nu vaster in malkanderen gedrongen werden, en soo ligt niet konnen bewogen werden, als te voren doe elk deeltjen op zyn selven bewogen wierd. Want neemt dat A. A. A. A. Fig. 1. deeltjes van onse vloeybare sappen zyn, welke door de subtyle materie behoorlyk bewogen werden, so siet men wel dat die deeltjes ruimte genoeg hebben om d'een den ander geen beletsel te zijn. Het tegendeel siet men in B. B. B. B. Fig. 2. alwaar de deeltjes so seer in een gedrongen zyn, dat d'eene de andere gemakkelyk kan vertragen, want zy nu minder ruimten hebben om haare vleugels uit te breiden, als wel de vorige Figuur. En, so die persinge van de heemels-bolletjes noch meerder overhand kreeg, souden de deeltjes noch veel meer aan een gedrukt werden, waar doorse ganschelyk geen of weinig ruimte souden hebben om bewogen te konnen werden: 't Welke dan een stand is, waar in dese sappen niet alleen vertragen, maar zelfs

styven, en onbequaam zyn bewogen te werden, en werden dik en lymagtig, welke lymagtigheid nergens anders van daan komt dan uit gebrek van beweginge.

VIII.

De tweede soort van Verdikkinge hebben we gesegt herkomstig te zijn, van een zuur, of van al dat veel suur in sich heeft en zuirigheit maakt. Want dit zuur het zy dat de Moeders haar Melk daar mede opvullen; of dat het de Kindertjes in haar spys te eten gegeven werd, komt eerst in overvloed in onse maag en darmen, en werd so met een vergoorde gyl tot in het bloed gebragt. Het bloed nu weten we bestaat uit een menigte vlug sout, oft alcali volatile, want dat kan men daar in overvloed uit halen. Ik heb nu elders in myn Institutie getoont dat het alcali lange, styve en gepolyste deeltjes zyn, vol onsigtbare pypjes en gaatjes; welke met de andere waterige en takagtige deeltjes des bloeds bewogen werdende, in haar loop nergens gesteuit werden, even als men in een ruim afloopende Rivier, de balken en planken lynregt sal sien afdryven, hebbende niets dat eenig beletsel sal geven, om die tegen te houden, dewyl de persinge van het water aan alle kanten even sterk is: also zijn dese alcali deeltjes mede in het bloed, welke alle lyn-regt door en met de andere deeltjes van het bloed passeren, sonder dat'er eenig beletsel kan zyn.

IX.

Maar dit suur, de grootste vyand van't bloed (bestaande mede uit styve, gepolyste en langwerpige deeltjes, met onderscheid datse puntig zyn als naalden, en aan beide zyden als degens snydende) in't bloed dit alcali volatile oft vlug sout ontmoetende, moet met de zelve fermenteren: Want het acidum ofte suur, zijnde seer ligt van gedeeltjes, werd gelijk als op de vleugels des logts gedragen; 't selve dan tegens het alcali aangevoert werdende, breken dan of des selfs punten in stukken, gelyk een scherpe naald tegens een glas gestooten zijnde stomp werd, of seg ik des selfs punten geraken in de pypjes en enge gaatjes van het alcali ofte vlugge sout. So dit laatste waar is, gelyk ik sulx in een ander gedrukt Werk genoegsaam en klaar bewesen heb, so is het lichtelyk te bevatten, wat schade het suur in het bloed kan doen. Want het vlugge sout en het suur, beide lang van deeltjes zynde, en in malkanderen stekende, gelyk C. in de derde Figuur een gedeeltjen van het suur is, lang en puntig stekende in een pypjes van het alcali ofte sout D. ymand van verstand sal nu seer ligt en gemakkelyk konnen bevatten dat de beweginge van D. die te voren van E. tot D. lyn-regt geschiede, nu op die wyse niet bewogen werd, maar so E. D. na D. bewogen wierd in eenig water, oft andere vloeybare stoffe, gelyk als bloed sou E. na C. toe draayen, en niet

lyn-regt na D. het welke dan een gansche confusie in het bloed en andere sappen moet veroorsaken.

X.

Dit dan so synde, weten we dat'er verscheide takagtige en slangagtige deeltjes in het bloed zijn: want de takagtige deeltjes maken de vettigheid, gelyk F. in de vierde Figuur te sien is. De slangagtige, gelyk in G. vyfde Figuur getoont werd, maken het Water uit, en konnen sig gemakkelyk om het alcali ofte sout slingeren, siet H. in de sesde Figuur; zo nu het sout, suur, water en olie in malkanderen komen te verwerren, gelyk in de sevende Figuur getoont werd, kan men wel haast denken, so dit het geheele bloed door is, dat het daar door verdikken moet: de reden daar van is klaar, want de deeltjes die nu verwart onder malkanderen leggen, wierden te vooren een voor een op zyn selven bewogen, want de eene was niet sonderlinge aan de andere vast geschakelt, gelijk we in de eerste Figuur sagen, alwaar A. A. A. A. door de Materie fraeytjes vloeybaar konden gehouden werden. Ten anderen bevestigd de samenhang dit noch meer, want als ik my op de schaal laat wegen nugteren, sonder iets genut te hebben, en dat sonder kleeding, zal ik veel minder wegen dan of ik een emmer of twee water gedronken had, en men my een last van kleederen om het lyf hing; is dit

dan waar in't groot, so kan men ligtelyk bevatten, dat het in't klein mede so moet zijn. Ten anderen soo nu alle de alcali oft soute deelen soo van een suur versadigt, en van andere deeltjes omhangen werden, dat het bloed moet dikker en swaarder werden. De subtyle Materie des logts kan een swaar lighaam soo gemakkelyk niet bewegen, als wel een ligt lighaam, darom soo krygt de persinge van de

Hemels-bolletjes de overhand, en de deelen van het bloed werden meer aan een geperst, gelyk uit de tweede Figuur genoegsaam te begrypen is. Dit zy genoeg gesegt van de Verdikkinge des bloeds en andere sappen des lighaams, die daar van meer begeert, lese myn Institutie.

XI.

Laat ons nu eens sien wat voor uiterlyke oorsaken de Kindertjes konnen aankomen, om haar bloed dusdanig te verdikken. Voor eerst dan komt ons de koude logt te voren, voornamelijk in de Winter, wanneer de Kindertjes eerst geboren zijn, en men al te lange sukkelt om het Kind te koesteren en te bakeren: of dat men de kindertjes te lange bloods-hooft laat onder het bakeren en diergelijke. Als men met het Kind ten doope gaat, werd het somwijls van de koude des logts bevangen; of dat men de Kindertjes te vroeg in de koude logt brengt en laat verkouwen: Dat het met ymand in de tocht van een

venster of deur komt te sitten en diergelyke dingen welke de Kinderen konnen verkouwen en haar bloed verdikken.

XII.

Te voren heb ik getoont in het Eerste Deel wat een schade de suiker in de Melk kan doen die de Kinderen nuttigen, namelyk een meenigte slym en taye vogten in hare lighaamtjes voortbrengen, meest wanneer sy die dagelyks nuttigen. Item de pap diese van Water, Wyn, en Suiker maken, alwaar ik getoont heb, dat het kragtigste van de Wijn vervliegt onder het koken, en een groot suur nalaat. Ten anderen, kan dese Wynige Pap met het sog datse van de Moeder ofte Minne suigen geensins accorderen, want dat sog moet door de suurigheid des Wijns komen te schiften: Hoe nu dit schiften geschied sal men over weinig dagen in een Werk van de Fermentatie naakt en klaar sien. Derhalven dan zijn diergelijke bereidsels oorsaak van veel slym en suurigheden, en by gevolg van een verdikt bloed.

XIII.

Het Sog van de Moeders en Minnen is menigmaals mede niet goed, want het sog bederft so ras de Vrouwen sig vergrijpen 't zy in Wijn, Vrugten, Azijn, en al wat suur is, want sodanigen voedsel als wy gebruiken, soodanigen Sog krijgen de Vrouwen, het welke de

jes inzuigende werden daar van na de verscheide bejegeningen des Sogs, ook verscheidentlijk aangedaan. Men zal gemeenlijk aan de Kinderen kennen sien of de Suigster haar elders in hebben misgrepen, want se krijgen terstond eenige siekten of toe-vallen, of se huilen geduirig van ongemakkelijkheid.

XIV.

Dat men de Kindertjes al te vroeg koude Drank geeft en dat in menigte, of datmense Wijn laat drinken, zijn al mede dingen tegens een goede order, want gelijk men exempelen heeft van luiden die in eenige jaaren geen koud bier gedronken hadden, het in een geselschap koud dronken, zijn daar van gestorven; Even kan het mede met dese Kindertjes zijn, welke noit eenige koude drank geproeft hebbende, ligtelijk in siekten konnen vervallen indienmen het haar te schielijk geeft in menigte.

XV.

Als de Kinderen wat ouder geworden zijn, gaanse dikmaals speelen, en loopen, so datse heet werden, en t'huis komende schielijk koud bier drinken, waar doorse in verscheide siekten konnen vervallen. Want dat koude vogt te schielijk in het bloed komende, stolt het selve, waar door des selfs loop niet regelmatig kan zijn.

XVI.

Wanneer de Kinderen te vroeg harde en niet

wel verduw'lijke spijse eten, verrot de selve in de darmen, waar uit geen goede gyl geboren werd, en by gevolg geen goed Voedsel. Als ook wanneer men de Kinderen te schielijk de Pap-pot onttrekt, so konnen hare swakke gesten in de Maag, die hardere spijsen niet wel ten onder brengen en tot een gyl veranderen, zo dat die spijsen dik, taay en lijmig werden, en menigmaals verrotten.

XVII.

Wanneer de Moeders toornig zijn, ligt verschrikken en diergelijke onmatige gemoeds driften, geven de Kinderen geen goed Sog; Want alle pijpen in des Moeders lighaam meerder getrokken werden als te voren, en de drift van de sappen ook grooter werdende, gaan daar meer deeltjes door de klieren van de borst, als daar behoorden door te gaan, welke deeltjes gemeenlijk suur zijn, en de Melk oft Sog in de borsten doet schiften, het welke de kindertjes in haare Maagjes krijgende, dat Sog allenxkens meerder schift en versuurt, waar door de Kindertjes ontstelt geraken.

XVIII.

De Moeders of andere die haare Kinderen suigen, moeten sig uit koud Water houden, en warm houden, dik genoeg kleeden en diergelijke, of haar Melk werd te lymig, 't welk de Kindertjes mede qualijk moet bekomen.

XIX.

Men moet de Kindertjes wel havenen, en niet te lange in natte en bepiste leuren laten leggen, want dit nat werd koud, en maakt de kinderen koud, daarom zijn de Kinderen daar gelukkig aan die een goede Moeder hebben, en van een vreemde niet behoeven af te hangen, gelijk veele daar door moeten kruipen.

XX.

Wanneer de Kinderen al te veel in de Kak-stoel geplant en te veel sitten moeten, daar en boven weinig vermaak werden aangedaan, soo werden het sulke sout-sakken en quel-balgen, daar men noit geen plaisier van heeft. Want se hebben geen oefeninge, waar door hare sappen en vogten vloybaar gehouden werden. Dit zy dan dus verre genoeg gesproken, aangaande de verdikkinge der vogten, die daar van meer begeere, lese mijn andere Werken, voornamelijk mijn Institutie: