• No results found

Kenmerken van de steekproef

2.3 Sociaaleconomische kenmerken .1 Opleidingsniveau

Deze gegevens komen in grote lijnen overeen met cijfers die bekend zijn uit andere

studies. Martens, Belier, Roelendt, en Veenman (1994) vonden dat 70% van de volwassen Turken in Nederland in 1990 gehuwd was, 22% ongehuwd, 5% weduwe/weduwenaar en 3% gescheiden. In een ander onderzoek werd gevonden dat 61.5% van de Turken in Nederland in 2002 gehuwd was (Van Praag, 2003). Dijkstra (2004) vond in een psychiatrische polikliniek dat 75% van de Turkse respondenten gehuwd was. Ander onderzoek (Kamperman, Kamproe, & De Jong, 2003) beschrijft een Turkse onderzoekspopulati e die voor 71% uit gehuwden bestond.

Verder had 83% van de totale groep respondenten kinderen. Van de mannen had 77% kinderen, van de vrouwen 87%. Wat betreft het hebben van kinderen bleek er geen sprake te zijn van signifi cante verschillen tussen de drie groepen, GGZ-a, GGZ-b en AP, (χ2= 5.185, df= 2, p= 0.075). Van de respondenten met kinderen, had 42% één zoon en 22% twee zonen. Het percentage dochters lag iets lager: 38% had één dochter en 13.5% had twee dochters. Deze cijfers komen overeen met de algemene tendens binnen de Turkse gemeenschap, namelijk dat Turkse mensen in Nederland gemiddeld steeds minder kinderen krijgen. Volgens een landelijk onderzoek was dit cijfer in 2003, 3.5 kind per Turkse vrouw tegen 6 kinderen per Marokkaanse vrouw (Centraal Bureau voor de Stati sti ek, 2003). Het vergelijkbare cijfer was 2.11 in 2006 (Garssen & Wageveld, 2007).

2.3 Sociaaleconomische kenmerken

2.3.1 Opleidingsniveau

Van de totale steekproef had 30% alleen de basisschool afgerond; 53% had middelbaar onderwijs achter de rug, inclusief voortgezet middelbaar onderwijs. Deze groep respondenten bestond voor 40% uit mannen en voor 60% uit vrouwen. Van de 12% (n=53) die een HBO/ WO- opleiding had genoten, ging het in 60% van de gevallen om mannen en in 40% om vrouwen. Opvallend was verder dat 2% analfabeet was, 1% kon lezen en schrijven zonder dat een diploma behaald was, en dat 12% onderwijs op HBO- of WO-niveau had gevolgd. Wat betreft opleidingsniveau was er een signifi cant verschil tussen de drie groepen (χ2=21.97, df= 2, p< 0 .001). Tabel 2.4 bevat een overzicht.

Als we deze constateringen vergelijken met de gegevens uit de literatuur, dan valt het op dat de respondenten in het huidige onderzoek iets beter opgeleid waren dan gemiddeld bij Turken in Nederland wordt aangetroff en. Dagevos, Gijsberts, Kappelhof, en Vervoort (2007a) vonden dat 46% van de Turken (leeft ijd 15-64 jaar) alleen het basisonderwijs had afgerond en 24% het middelbaar onderwijs. Volgens dit onderzoek bedroeg het percentage Turkse mensen met HBO-niveau of WO-niveau, landelijk gezien, 6.4%. Tevens kwam naar voren dat Turkse vrouwen lager opgeleid waren dan de deelnemende Turkse mannen. Ook in ander onderzoek (Kamperman et al., 2003) werden percentages gerapporteerd die goed overeenkomen met onze constateringen.

Hoofdstuk 2

54

Tabel 2.4 Aantallen en Percentages betreffende het Opleidingsniveau

Opleidingsniveau GGZ-a

(n=204) (n=25)GGZ-b (n=200)AP (N=429)Totaal

Analfabeet 7 (3%) - 1 (0.5%) 8 (2%)

Zonder diploma

(kan lezen en schrijven) 5 (2.5%) - 1 (0.5%) 6 (1%)

Basisschool 66 (32%) 12 (48%) 51 (25.5%) 129 (31%)

Middelbaar niveau 114 (56%) 11 (44%) 102 (51%) 227 (53%)

Hogeschool / WO 12 (6%) 2 (8%) 39 (19.5%) 53 (12%)

Overige - - 6 (3%) 6 (1%)

2.3.2 Woonplaats in Turkije vóór de migratie

Het is opvallend dat de meeste respondenten (48%) woonachtig waren in een grote stad voordat zij naar Nederland emigreerden. Vierentwintig procent van de respondenten woonde in een dorp en 21% in een kleine stad. Zes procent van de respondenten was in Nederland geboren.

Het feit dat de meerderheid oorspronkelijk uit een stad afkomstig was, sluit niet aan bij het algemene (voor)oordeel dat Turkse migranten meestal van het platteland afkomstig zijn. Ook Kamperman et al. (2003) vonden dat hun Turkse doelgroep voor 70% uit de stad afkomstig was. Echter, afkomstig zijn uit een stad wil nog niet per se zeggen dat personen ook daadwerkelijk verstedelijkt zijn! De regio’s waaruit de meeste Turken vandaan komen, ook al worden ze aangeduid als ‘stad’, zijn vaak nog steeds achter wat betreft de sociale en economische ontwikkeling, in vergelijking met andere gebieden in Turkije (Den Exter, 1992).

2.3.3 Binnenlandse migratie

Van het totale aantal respondenten had 71% geen migratie/ verhuizing meegemaakt binnen Turkije en 28% wel. Eén procent van de respondenten had niet gereageerd op deze vraag. Van de mensen die geen binnenlandse migratie-ervaring hadden meegemaakt in Turkije woonde 45% in een grote stad, voordat men naar Nederland ging, woonde 25.5% in een dorp en 20% in een kleine stad. In de praktijk wordt vaak gezegd, zonder dat daar wetenschappelijk bewijs voor is, dat migranten die al ervaring hebben met binnenlandse migratie in het land van herkomst, beter integreren in het huidige gastland. Als dit waar zou zijn, zou slechts een minderheid van onze respondenten daarvan kunnen profiteren.

2.3.4 Verblijfsduur in Nederland

Er is veel variatie voor wat betreft de verblijfsduur in Nederland. In Tabel 2.5 komt de categorie 21-25 jaar het vaakst voor (22%).

Kenmerken van de steekproef

55

2

Tabel 2.5 Aantallen en Percentages met betrekking tot de Verblijfsduur in Nederland

Aantallen en Percentages Aantal jaren

in Nederland (n=204)GGZ-a GGZ-b(n=25) (n=200)AP Totaal % (N=429)

1-5 jaar 21 (10) 2 (8.0) 36 (18) 59 (14) 6-10 jaar 23 (11) 2 (8.0) 17 (8.5) 42 (10) 11-15 jaar 29 (14) 6 (24) 37 (18.5) 72 (17) 16-20 jaar 42 (21) 3 (12) 36 (18) 81 (19) 21-25 jaar 50 (24.5) 9 (36) 36 (18) 95 (22) 26-30 jaar 32 (16) 2 (8) 29 (14.5) 63 (15) 31-35 jaar 7 (3) - 8 (4) 15 (3.5) 36-40 jaar - 1 (4) - ->41 jaar - - 1 (0.5)

-Als de verschillende groepen met elkaar worden vergeleken, dan valt op dat 18% van de respondenten in de AP-groep tussen de 1 tot 5 jaar in Nederland woonde. Dit percentage is twee keer zo hoog dan in de andere groepen werd gevonden. Respondenten die in behandeling waren, hadden vooral een verblijfsduur tussen 21-25 jaar (36%) of 11-15 jaar (24%). Stati sti sch gezien zijn deze verschillen niet signifi cant (χ2= 2.64, df= 2, p=0.267).

Deze constateringen komen redelijk overeen met bevindingen uit de literatuur. In een ander onderzoek (Martens & Verweij, 1997) met een algemene Turkse populati e woonde 15% 1 tot 5 jaar in Nederland, 16% tussen 10 tot 15 jaar, 19% tussen 20 tot 25 jaar en 4% meer dan 25 jaar in Nederland.

2.3.5 Redenen van migrati e naar Nederland

Aan alle respondenten werd gevraagd waarom zij naar Nederland zijn gekomen. Vijf redenen werden genoemd. Wat betreft de totale steekproef bleek gezinshereniging met gemiddeld 70% de belangrijkste reden te zijn. Dit gold voor 57% van de mannen en voor 85% van de vrouwen; geen signifi cant verschil (U= 20939.500, N1=168, N2=261, p= 0.33). Dit sluit aan bij gegevens uit een ander onderzoek (Centraal Bureau voor de Stati sti ek- Statline, 2007). De overige redenen voor migrati e waren werk (9%), toerisme (2%), en studie (2%).

2.3.6 Niveau van beheersing van de Nederlandse taal

Wat betreft het niveau van beheersing van de Nederlandse taal, gaf bijna 37% aan dat men het Nederlands op gemiddeld niveau beheerst. Bijna 12% gaf een ‘heel goed’ niveau aan en 20% een ‘goed’ niveau. Verder rapporteerde 27% ‘slecht’ Nederlands te spreken. Vijf procent gaf tenslott e aan ‘geen’ Nederlands te spreken. Deze constateringen komen grotendeels overeen

Hoofdstuk 2

56

met resultaten uit ander onderzoek (Dagevos et al., 2007a), waarin werd geconstateerd dat 39% van de Turken in Nederland een ‘goede’ beheersing van de Nederlandse taal had, 33% een ‘matige’ beheersing, terwijl 28% aangaf dat er sprake was van een ‘slechte’ of ‘geen enkele’ beheersing. In een ander onderzoek is geconstateerd dat een hoog percentage, namelijk 73% van de Turken uit de eerste generatie, aangeeft wel eens problemen te hebben met de Nederlandse taal tijdens het voeren van een gesprek (Zorlu & Traag, 2005). Bij de tweede generatie is dit maar 14%.

Wat betreft het niveau van beheersing van het Nederlands in de verschillende onderzoeksgroepen is er sprake van opvallende verschillen. Wat betreft het ‘gemiddelde’ niveau van beheersing van het Nederlands, had de groep AP het hoogste percentage: 41.5% (zie Tabel 2.6). Verder valt op dat de groep GGZ-b vaker aangaf ‘slecht’ Nederlands te spreken dan de andere groepen, namelijk 40%. Deze verschillen zijn echter niet significant (χ2= 5.64, df= 2, p=0.06).

Tabel 2.6 Aantallen en Percentages voor het Niveau van Beheersing van het Nederlands

Aantallen en Percentages Niveau taalbeheersing

(Nederlands) (n=204)GGZ-a (n=25)GGZ-b (n=200)AP (N=429)Totaal

Heel goed 24 (12%) 1 (4%) 25 (12.5%) 50 (12%)

Goed 37 (18) 5 (20) 42 (21) 84 (20)

Gemiddeld 67 (33) 8 (32) 83 (41.5) 158 (37)

Slecht 63 (31) 10 (40) 43 (21.5) 116 (27)

Geen 13 (6) 1 (4) 7 (3.5) 21 (5)

2.3.7 Niveau van beheersing van de Turkse taal

Van de respondenten gaf 23% aan dat men de Turkse taal op een ‘heel goed’ niveau beheerst. Verder gaf 52% aan het Turks op ‘goed’ niveau te spreken en 23% op ‘gemiddeld’ niveau. Twee procent rapporteerde daarentegen een ‘slechte’ beheersing van de Turkse taal. In de literatuur is terug te vinden dat 88% van de Turken in Nederland nooit moeite heeft met hun moedertaal, als het gaat om het verstaan en het spreken. Negenenzeventig procent heeft, naar eigen zeggen, geen moeite met lezen en 74% geen moeite met schrijven (Turkenburg & Gijsberts, 2007). Deze gegevens komen goed overeen met de bevindingen in het huidige onderzoek.

Van de respondenten die ‘heel goed’ Turks zeggen te spreken, had het grootste deel (31%) een verblijfsduur in Nederland van tussen de 1 tot 5 jaar. Wat betreft het opleidings-niveau van deze mensen valt op dat 50% een opleiding op middelbaar opleidings-niveau heeft, 14% alleen de basisschool heeft afgerond en 31% hoger onderwijs heeft gevolgd.

Kenmerken van de steekproef

57