• No results found

ge m id d eld o p p erv lak teaa n d ee l (% ) van n at u u rge b ie d en in O o st -Vlaa m se ve rs p re id in gs h o kk en (U TM 1x1 k m )

3.5.2 Soortbesprekingen

3.5.2.1 Zaagsprinkhaan (Barbitistes serricauda)

De zaagsprinkhaan is een forse sabelsprinkhaan die in Vlaanderen buiten het natuurlijke verspreidingsgebied voorkomt. Dat strekt zich uit van Oost-Frankrijk tot in de Balkan. De meest noordelijke populatie in België zit in Wallonië (Viroin). In het natuurlijke

verspreidingsgebied is de soort vooral aan te treffen in rijk gestructureerde bosranden, maar ook op steile en zuidelijk georiënteerde hellingen met struikformaties of graslanden. De dieren voeden zich met allerlei plantaardig materiaal, vooral bladeren van loofbomen, en houden er hoog in struiken en bomen een verborgen levenswijze op na. Inventarisatie gebeurt met de bat-detector.

De enige gekende populatie van de zaagsprinkhaan in Oost-Vlaanderen is gelegen in een woonwijk nabij de Damvallei in de gemeente Destelbergen. De soort werd er voor het eerst waargenomen in 2011, hoe ze er terecht kwam of hoelang ze al aanwezig is, is onbekend. De enige andere Vlaamse vindplaats is gelegen in het Meerdaalwoud in Vlaams-Brabant.

Het behoud van de huidige populatie en habitat staan centraal. Uitbreidingsmogelijkheden zijn onvoldoende gekend, temeer omdat de soort hier boven de noordgrens van het natuurlijke verspreidingsareaal aanwezig is.

3.5.2.2 Greppelsprinkhaan (Metrioptera roeselii)

De greppelsprinkhaan is een middelgrote sabelsprinkhaan die leeft in vrij vochtige tot droge, voedselrijke, halfhoge, dichte vegetaties. Typische biotopen zijn brede bermen, ruig

begroeide dijken, halfnatuurlijke graslanden en rivieroevers. Vaak op plaatsen die niet elk jaar gemaaid worden. De adulten worden vooral waargenomen in de periode midden juli tot begin september. Het vrouwtje legt haar eitjes in levende en dode stengels van allerlei kruiden. Die komen na twee of drie overwinteringen uit. De soort is herbivoor, met een voorkeur voor grassen.

De verspreiding in het noorden van West- en Oost-Vlaanderen sluit aan bij de populaties in Nederland. In West-vlaanderen is de soort ook vrijwel overal aanwezig in de duinen en de kustpolders. In het noordoosten van Oost-Vlaanderen is de grootste concentratie te vinden in wegbermen in de Prosper-, Arenberg en Doelpolder. In het Meetjesland is de soort vooral terug te vinden op de bermen van de grensdijken. Ook in het Heidebos (Moerbeke,

Wachtebeke), Drongengoedbos (Maldegem, Knesselare), de omgeving van de Bourgoyen en langs de Moervaart (Gent), in de Viestermeersen (Lebbeke) en langs de bermen van de E40 in Aalst werden greppelsprinkhanen teruggevonden. In Vlaams-Brabant vormen de vallei van de Molenbeek (Kortenberg, Herent) en de Winge (Rotselaar) en de Diestiaanheuvels rond Aarschot een bolwerk rond Leuven. Elders in Vlaanderen is de soort heel geïsoleerd aanwezig.

Als typische bewoner van ruigere graslanden en grasstroken langs wegen, dijken en grachten heeft de greppelsprinkhaan vooral baat bij de jaarrond aanwezigheid van hoge grassen en kruiden. De eitjes worden immers afgezet in holle stengels en overwinteren daarin meermaals. Een jaarlijks en integraal maaibeheer is dus nefast voor de voortplanting en dus voor het voortbestaan van populaties. Een gefaseerd maaibeheer of een wisselende begrazing is daarom de aangewezen manier om de greppelsprinkhaan volop kansen te geven. Wanneer een dergelijk beheer ook wordt aangehouden op plaatsen waar de soort nog niet aanwezig is, krijgen individuen meteen ook voldoende kansen om te migreren naar nabijgelegen populaties of de bestaande populaties uit te breiden. In onze streken zijn de dieren immers veelal kortvleugelig en dus weinig mobiel. Nieuwe gebieden dienen vooral lopend en springend bereikt te worden (Wissmann 2009). Ook met het actief aanplanten en

beheren van kleine landschapselementen wordt het landschap meer toegankelijk gemaakt voor de soort.

De greppelsprinkhaan is een symboolsoort voor het provinciale natuurbeleid in West-Vlaanderen.

3.5.2.3 Veenmol (Gryllotalpa gryllotalpa)

De veenmol is een buitenbeentje onder de sprinkhanen. De dieren leven onder de grond. Ze graven gangen in bij voorkeur vochtige en humusrijke bodems. De eitjes en nymfen worden door de moeder verzorgd. Het is een omnivore soort met een duidelijke voorkeur voor dierlijk voedsel (zachte ongewervelden). Maar ze eten ook veel plantaardig voedsel. En dat kan leiden tot gewasschade in tuinbouwgebieden en moestuinen. De cyclus is tweejarig wat betekent dat zowel nymfen als adulten overwinteren.

Het zwaartepunt van de verspreiding ligt in de Vlaamse Vallei op de grens van de provincie Antwerpen en Vlaams-Brabant, met uitlopers in de vallei van de Durme (Steenbakkerij in Tielrode, Sombeekse meersen in Waasmunster, Molsbroek en Moervaartdepressie in Lokeren) en Schelde (Steendorp). Andere gekende vindplaatsen in Oost-Vlaanderen komen uit Stekene (visvijvers van Bekaf) en de Gentse stadskern (moestuin).

De verspreiding van de soort is ook moeilijk in kaart te brengen met klassieke

inventarisatiemethodes. Oproepen via communicatiekanalen voor moestuiniers kunnen soelaas bieden. Buiten het behoud van de gekende populaties is het zeer moeilijk om duidelijke beheerrichtlijnen te formuleren voor deze cultuurvolger, vooral omdat de dieren vaak in agrarisch en stedelijk gebied aanwezig zijn. Om te vermijden dat dieren gedood worden omdat ze schade aanrichten in moestuinen en tuinbouwgebieden is sensibilisering noodzakelijk.

De veenmol is een prioritaire soort voor het Antwerpse natuurbeleid. In West-Vlaanderen is het een symboolsoort.

3.5.2.4 Moerassprinkhaan (Stethophyma grossum)

Natte hooilanden, open zeggenmoeras en licht begraasde, natte graslanden (vaak met pitrusruigte) vormen het favoriete biotoop van de moerassprinkhaan. In de zomer kunnen sommige van deze graslanden er eerder droog uitzien, maar in het winterhalfjaar zijn ze kletsnat. Soms wordt de soort ook in natte heiden aangetroffen. Adulten zijn aanwezig tussen juni en oktober. De eitjes worden afgezet op de bodem of aan de basis van grassen. De moerassprinkhaan heeft een eenjarige cyclus en is herbivoor.

In Vlaanderen is de verspreiding hoofdzakelijk beperkt tot de Kempische beekvalleien. In Oost-Vlaanderen is de soort aan te treffen in de Bourgoyen in Gent, in de Kalkense meersen (Laarne, Wichelen en Berlare), in Lokeren (Erkend natuurreservaat Builaars, Daknamse meersen), langs de Moervaart in Sint-Niklaas en in het Paddenbroek in Kluisbergen.

Beschermingsmaatregelen zijn van belang voor het behoud van de huidige populaties van de moerassprinkhaan. Eerst en vooral moet de grondwaterstand op peil gehouden worden, zowel in de zomer als in de winter. Anders bestaat de kans dat de eitjes afsterven of te laat uitkomen. De eieren worden in pakketten net boven de bodem afgezet, bij voorkeur op plekken met een korte vegetatie. Ze ontwikkelen zich alleen bij een luchtvochtigheid van 100% en indien ze in direct contact met water staan. Dit is met name belangrijk vóórdat de eieren in diapauze gaan, dus vóór de winter. Na de winter zijn ze beter bestand tegen droogte en vanaf maart lijkt direct contact met water juist ongunstig te zijn voor de

ontwikkeling (Decleer 1990). Terreinen dienen in het najaar en de winter dus vochtig te zijn, maar vanaf maart niet meer onder water te staan. Verder is een afwisseling in

vegetatiestructuur cruciaal zodat alle levensstadia op elk moment van de meest gunstige levensomstandigheden kunnen genieten. Gefaseerd maaien (een rommelig maaibeheer waarbij tot 20% van de oppervlakte ongemaaid blijft) of extensief begrazen zijn twee mogelijke beheersvormen. Aangezien in juni en juli nimfen aanwezig zijn dient zo laat mogelijk (augustus of begin september) gemaaid te worden. Daarnaast raken de specifieke biotopen van moerassprinkhaan steeds verder geïsoleerd. Het voorzien van stapstenen tussen nabijgelegen vindplaatsen verhoogt de overlevingskans van populaties.

De moerassprinkhaan is een prioritaire soort voor zowel het Antwerpse als het Limburgse natuurbeleid. In de andere provincies is het een symboolsoort.

3.5.2.5 Snortikker (Chorthippus mollis)

De snortikker is een kleine veldsprinkhaan van droge heideterreinen, heischrale graslanden, stuifzandgebieden, maar ook van bermen en dijken. Het is een soort die voornamelijk grassen eet. Adulten zijn vooral aanwezig tussen midden juli en eind september. De eitjes worden in de bodem afgezet en komen het volgende voorjaar uit (éénjarige cyclus).

Het hoofdaandeel van de Vlaamse verspreiding is te vinden in de Kempen. Daarbuiten komt de soort voor in heiderelicten, landduinen en bermen op zandige bodem. Zo ook in Oost-Vlaanderen. De soort is er aanwezig in de Lembeekse bossen (Kaprijke), Heifort en Hazenkouter in Evergem, het Kloosterbos (Wachtebeke), het Heidebos (Wachtebeke en Moerbeke), in Klein Sinaai (Stekene) en het Stropersbos (Stekene en Sint-Gillis-Waas), Molsbroek en Daknamse meersen in Lokeren en langs de bermen van de E17 in

Waasmunster. De overige waarnemingen situeren zich ter hoogte van rivierduinen in de Leie- en Scheldevallei: langs de Zouwbeek in Zulte, op het golfterrein van Sint-Martens-Latem, nabij Zandberg in Destelbergen, in het provinciaal domein Blakken-Warandeduinen (Wetteren) en verschillende duinrelicten in Berlare.

Het behoud van de snortikker vereist de aanwezigheid van droge graslanden en/of heiden. Deze biotopen moeten dus in stand gehouden worden. Naast het behoud en correct beheer van de huidige belangrijke populatiekernen (zoals de Warandeduinen), kan voor deze soort wellicht nog winst geboekt worden via een aangepast beheer in wegbermen, overhoekjes, braakliggende terreinen en andere “marginale” biotopen. Voldoende variatie in

vegetatiestructuur is cruciaal zodat alle levensstadia op elk moment van de meest gunstige levensomstandigheden kunnen genieten. Gefaseerd maaien of extensief begrazen zijn twee mogelijke beheersvormen. Daarnaast raken de specifieke biotopen van de snortikker steeds verder geïsoleerd. Het voorzien van stapstenen tussen nabijgelegen vindplaatsen verhoogt de overlevingskans van populaties. Die kunnen gecreëerd worden door in potentiële biotopen (zandige land- en rivierduinen, oeverwallen, donken) een aangepast beheer te voeren voor de soort.

De snortikker is een prioritaire soort voor het Limburgse natuurbeleid.

3.6 Lieveheersbeestjes

3.6.1 Algemeen

Vlaanderen telt 37 soorten lieveheersbeestjes in de periode 1999-2011. 34 hiervan zijn aanwezig in Oost-Vlaanderen. Van die 34 staan er 3 op de officieuze Vlaamse Rode Lijst én zijn beduidend meer aanwezig in Oost-Vlaanderen dan in de rest van Vlaanderen. Zij zijn als priortair te beschouwen voor het natuurbeleid in de provincie. De andere soorten van de Rode Lijst zijn dermate zeldzaam in de provincie dat ze weinig relevant zijn voor het provinciale natuurbehoud. Ook van de overige soorten werden er geen als symboolsoort aangeduid.

Tabel 19. Lijst van prioritaire lieveheersbeestjes voor de provincie Oost-Vlaanderen, gerangschikt volgens afnemend aandeel van de provincie in de Vlaamse verspreiding (%OVL) en met vermelding van de Rode Lijststatus (RL; CR: ernstig bedreigd; EN: bedreigd; VU: kwetsbaar; NT: bijna in gevaar, i.e. achteruitgaand en zeldzaam; LC: momenteel niet in gevaar; NE: niet geëvalueerd), het aantal UTM 1x1 km hokken in de provincie (S_OVL) en in heel Vlaanderen (O_VL) en of een soort significant meer voorkomt in de provincie dan in de rest van Vlaanderen (p-waarde Chi²-test; * 0.01<p≤0.05; ** 0.001<p≤0.01; *** p≤0.001). Onder HR staat vermeld of een soort al dan niet opgenomen is op annex II of IV van de Europese Habitatrichtlijn.

Naam RL S_VL S_OVL %OVL p HR

Onbestippeld lieveheersbeestje EN 29 25 86.2 *** 0 Dertienstippelig lieveheersbeestje VU 92 28 30.4 * 0 Tweestippelig lieveheersbeestje VU 983 262 26.7 *** 0

Figuur 12. Gemiddelde oppervlakteaandeel (%) van natuurgebied in de verspreidingshokken voor de verschillende symboolsoorten lieveheersbeestjes in Oost-Vlaanderen. De foutbalken geven de standaarddeviatie. De cijfers achter de naamlabels geven het aantal hokken zonder enige oppervlakte natuurgebied, gevolgd door het totaal aantal hokken waarin de soort aanwezig is in de provincie Oost-Vlaanderen.

32.0 17.3 6.9 0 20 40 60 80 100

Dertienstippelig