• No results found

o Aanleg en herstel van natuurlijk broedbiotoop langs de Vlaamse Westkust, ter compensatie van havenuitbreiding in Oostende

Ook in West-Vlaanderen is de strandplevier een prioritaire soort voor het provinciale natuurbeleid.

3.3.2.15 Huiszwaluw (Delichon urbica)

Net als de boerenzwaluw nestelt de huiszwaluw in kolonieverband, tussen mei en oktober, en overwintert in Afrika. De nesten worden uit modder opgebouwd en vastgekleefd onder uitstekende randen aan de buitenkant van gebouwen. Vaak worden in één broedseizoen meerdere legsels grootgebracht. Huiszwaluwen voeden zich hoog in de lucht met kleine insecten. Enkel bij slecht weer wordt er laag bij de grond gejaagd of boven het water. Los van de grote schommelingen in het jaarlijks aantal broedparen, is de laatste 30 jaar de Vlaamse populatie drastisch afgenomen. Gemeentelijk tellingen tussen 1975 en 1995 wijzen op een daling van 60-85%. In 2002 werd de populatie op 8000-11000 paren geschat. De oorzaken van de achteruitgang zijn onduidelijk, en wellicht gaat het om een combinatie van lokale en bovenlokale factoren. Slechte weersomstandigheden in broed- en

overwinteringsgebieden, complexe sociale interacties, predatie, geringe broedsucces en het toenemend gebrek aan nestgelegenheid behoren allemaal tot de mogelijkheden. Gezien de sterke achteruitgang is de huiszwaluw met recht en reden een symboolsoort voor het stedelijke gebied.

Bij het uitvoeren van dak- en gevelwerken kunnen onder dakoversteken en –goten punten voorzien worden waaraan huiszwaluwen hun nest kunnen bevestigen (bv. kabels, plankjes,

stenen). Of er kunnen kunstnesten geplaatst worden. Ook het aanleggen of onderhouden van (modder)poeltjes in de buurt van broedkolonies vergemakkelijkt de bouw van de nesten. De huiszwaluw is een prioritaire soort voor het natuurbeleid in Vlaams-Brabant.

3.3.2.16 Veldleeuwerik (Alauda arvensis)

De veldleeuwerik is deels een trekvogel. In Vlaanderen blijven vaak grote aantallen

overwinteren. Enkel bij langdurige sneeuwval of koudeperiodes trekken ze weg. Tussen half april en eind juli brengt één broedpaar vaak 3 tot 4 legsels groot. Broeden gebeurt in allerhande open landschappen met (deels) een lage begroeiing, zowel in landbouwgewassen als in halfnatuurlijke biotopen: akkers, weiland, grasland, moerassen, heide, schorren en opgespoten terreinen. Voldoende landschappelijke diversiteit is noodzakelijk om gedurende het ganse broedseizoen over voldoende voedsel te kunnen beschikken (insecten en zaden). De veldleeuwerik wordt vrijwel overal in Vlaanderen aangetroffen, met uitzondering van een centrale band die zich uitstrekt van de zuidelijke en centrale Kempen tot in het oosten van Zandig Vlaanderen. De grootste dichtheden liggen in enkele heidecomplexen in Limburg, in de graslanden van de Kustpolders en de akkergebieden in het zuidoosten van de leemstreek. Maar ook in het Oost-Vlaamse koutergebied en de Vlaamse Ardennen werden in 2000-2002 vaak tot 50 koppels per 25 km² aangetroffen. In diezelfde periode werd de totale Vlaamse populatie op 9000-11000 broedparen geraamd. In de jaren 1960 bedroeg dit aantal nog 180000 paren. Die afname wordt in grote mate toegeschreven aan veranderingen in het agrarisch landschap. Graslanden wordt te vroeg en te vaak gemaaid of begraasd. Ook door de overschakeling van zomer- naar wintergraan is de vegetatie in akkergebieden al vroeg op het seizoen te dicht en te hoog waardoor de vogels moeten uitwijken naar andere biotopen voor het volgende legsel. Maar door schaalvergroting zijn de keuzemogelijkheden aanzienlijk ingeperkt. Daarnaast vermindert ook het voedselaanbod door toenemend pesticidengebruik. Braakland en stoppelvelden als voedselbron in de wintermaanden zijn tegenwoordig ook eerder uitzonderlijk.

Recente monitoringresultaten tonen aan dat de neerwaartse trend van de waargenomen aantallen zich nog steeds onverminderd doorzet (Vermeersch et al. 2013).

Experimenten met een akkerrandbeheer in functie van fauna (trioranden) of het niet inzaaien van vlakjes temidden van graanakkers lijken succesvol, maar vereisen wel een grootschalige toepassing om de dalende trend om te buigen. Ook missen ze hun effect als ze te dicht bij opgaande gewassen of beplantingen aangelegd worden (<200m). Met dezelfde

randbemerkingen kunnen ook een verminderde toepassing van pesticiden, het aanleggen van braakland, speciale wildakkers of akkerreservaten, alsook een doordachte teeltkeuze en -rotatie bijdragen aan een groter broedsucces van de veldleeuwerik in het agrarisch

landschap.

De veldleeuwerik is een prioritaire soort voor het natuurbeleid in de provincies Vlaams-Brabant en Limburg. In West-Vlaanderen is het een symboolsoort.

3.3.2.17 Gierzwaluw (Apus apus)

De gierzwaluw broedt van half mei tot eind juli in vrijwel geheel Europa. Buiten deze periode verblijft de soort in zuidelijk Afrika. Bijna heel hun leven brengen de zwaluwen door hoog in de lucht -op de broedtijd na-, zelfs slapen doen ze al vliegend. Ze leven van allerlei vliegende ongewervelden. Als oorspronkelijke rotsbewoner, broedt de gierzwaluw in Vlaanderen vooral in spleten en holten van hoge, oude gebouwen.

De verspreiding dekt bijna geheel Vlaanderen, met als kerngebieden de oude centra van steden. Gierzwaluwen zijn moeilijk te inventariseren omdat ze vaak ver van de

broedplaatsen naar voedsel zoeken. Een waarneming betekent dus nog niet noodzakelijk een broedgeval. Het voederen van de jongen gebeurt ook in alle stilte. Betrouwbare trends in Vlaanderen zijn dan ook moeilijk te bepalen, maar vermoed wordt dat de aantallen

afgenomen zijn, met als belangrijkste reden de afname van geschikte broedplaatsen. Recent zou er terug sprake zijn van een toename op basis van monitoringresultaten (Vermeersch et al. 2013).

Bij de renovatie van oude gebouwen sneuvelen vaak (potentiële) broedplaatsen. Ter compensatie kunnen speciale neststenen, bakken en –pannen aangebracht worden aan gevels van gerenoveerde, maar ook van nieuwe gebouwen.

De gierzwaluw is een symboolsoort bij het West-Vlaamse natuurbeleid. 3.3.2.18 Porseleinhoen (Porzana porzana)

De porseleinhoen stelt hoge eisen aan haar leefgebied en de ecologische niche is smal. De aantallen liggen overal in Vlaanderen laag. In normale jaren komt het Vlaamse broedbestand zelden boven de 10 broedparen uit. Broeden gebeurt in eutrofe laagveenmoerassen met ondiep water (<20 cm) en een slibrijke bodem. Zo behoren ondergelopen wei- en hooilanden, rietlanden, zeggen- en biezenvelden en natte ruigten tot de geschikte

broedbiotopen. De soort broedt van april tot juli, maar sommige dieren beginnen pas half juli te broeden. De aantallen in Vlaanderen kunnen zeer sterk schommelen van jaar tot jaar. Tijdelijk en lokaal kunnen gunstige broedomstandigheden het aantal territoria de hoogte in stuwen. Ook als elders in Europa droogte optreedt, liggen de aantallen hier vaak hoger. Over het broedsucces is evenwel zeer weinig geweten.

Tijdens de altlasperiode (2000-2002) schommelde de Vlaamse broedpopulatie tussen de 10 en 40 paren. De jaren 2000 en 2001 waren evenwel uitzonderlijk vanwege de uiterst gunstige broedomstandigheden (35 en 29 broedparen). Zo werden in 2001 niet minder dan 21 broedparen geteld in de Melselepolder in Beveren. In 2000 3 broedparen in de

Durmevallei ter hoogte van het Molsbroek (Lokeren). De overige waarnemingen betreffen onzekere broedgevallen. De verspreidingskaart toont de situatie voor de atlasperiode, maar het kaartbeeld kan jaarlijks sterk veranderen. Na 2002 schommelt de Vlaamse populatie tussen 10 en 20 broedparen per jaar, met slechts sporadisch één tot enkele territoria op de linkeroever van de Schelde (Spanoghe & Gyselings 2013), een gebied waar voordien anders wel jaarlijks broedgevallen opgemerkt werden. In Oost-Vlaanderen worden bijna jaarlijks 1 à 2 paren waargenomen in de Durmevallei (Molsbroek, Donkmeer).

De porseleinhoen stelt hoge eisen aan de moerasgebieden waarin ze broedt. Essentieel is een adequaat peilbeheer. Tijdens het broeden mogen de biotopen niet droogvallen. Klassieke beheersvormen in functie van weidevogels of botanische waarden zijn zelden toereikend voor porseleinhoen. Voor een structurele toename van het aantal broedparen zullen daarom soortgerichte beheer en natuurontwikkelingsmaatregelen noodzakelijk zijn.

Instandhoudingsdoelstellingen

Actuele staat van instandhouding in Vlaanderen: zeer ongunstig

Prioritaire Vogelrichtlijngebieden in Oost-Vlaanderen:

o Essentieel: Schorren en polders van Beneden-Schelde (BE2301336)