• No results found

wat slachtoffer als kind de mond snoert Angst wegens nabijheid van de dader

De slachtoffers die zich bij de Commissie kenbaar gemaakt hebben, werden vooral misbruikt in een onderwijs- en opvoedingscontext (vooral internaten, en verder nog school- of parochie gebonden jeugd- en sportactiviteiten, ‘bijles’ op de kamer van de priesterleraar…) al dan niet vermengd met een privécontext (priester als vriend des huizes, misdienaar). In een onderwijssituatie verblijft het kind voltijds in de omgeving van de dader. De dader heeft bovendien vat op de relatie tussen het kind en diens ouders. De priesterleraar had de mogelijkheid om de ouders in te lichten over onwillig

studiegedrag van hun zoon, adviseerde hen noodzakelijke bijlessen die privé zouden moeten gege-ven worden, kon toestemming bekomen van de ouders om gepast sanctionerend op te treden naar hun zoon. Vele slachtoffers melden dat zij er zich als kind bewust van waren dat het voor hun ouders erg belangrijk was dat zij toegelaten waren door de priesters of paters tot dit bepaald college. Voor de ouders stond het college garant voor kwaliteit. Het was een statuselement dat hun kind daar toe-gelaten was. Weggezonden worden van dat college zou misschien een hulp zijn voor het kind maar een blaam voor de familie. Heel wat getuigen wisten als kind dat ze ernstig gestraft zouden worden door hun ouders indien ze weggezonden zouden worden van de school of ervan weg zouden lopen.

Anderen verwezen naar het belang dat hun ouders hechtten aan de geestelijke die vriend aan huis was, die geregeld kwam eten.

Angst om niet geloofd te worden

Een van de meest confronterende bevindingen voor de commissieleden was het hoge percentage van slachtoffers die vertelden dat ze hun ouders ingelicht hadden over de feiten. Dat was bij twee derde van de slachtoffers die persoonlijk gezien werden het geval. Bijna niemand van de slachtoffers die we gezien hebben werd daarbij gesteund of geloofd door de ouders. De gevolgen waren in het beste geval het negeren van het verhaal, er was alleen ongeloof, het kon ook gaan om terechtwijzing (zulke vuile praat vertel je niet) maar bij de meesten mondde het uit in sanctie: ze werden geslagen omwille van hun perverse fantasieën, vuile woorden die ze gebruikt hadden om uit te leggen wat er gebeurde. Vele getuigen bij de Commissie verwezen naar het overlijden van hun ouders als een noodzakelijke fase om zich vrij te kunnen voelen te spreken over “hun” vertrouwde geestelijke. Een zeldzame getuige werd wel geloofd, de ouders gingen aangifte doen bij politie waar een PV opgesteld werd waar nooit meer iets van vernomen werd.

De idee dat seksueel misbruik in de Kerk alleen verzwegen werd door de Kerk is een te eenvoudige voorstelling van de feiten. Voor de slachtoffers die zich vandaag tot de Commissie gewend hebben, is het voor de meerderheid, we schatten ruim 3 op 4, de eerste keer dat ze dit laten weten aan de Kerk of aan Justitie. Maar ze hebben in meerderheid als minderjarige reeds een poging gedaan om anderen te waarschuwen of in te lichten, vaak hun moeder. Sommigen hebben als kind een andere priester ingelicht waar ze dachten op te kunnen rekenen, die hen daarop zelf misbruikt heeft. Als meerderjarige hebben ze meestal hun partner ingelicht of een vertrouwenspersoon, uitzonderlijker hun kinderen.

In de Commissie groeide het beeld dat kinderen die misbruikt werden binnen de Kerk omringd wa-ren door volwassenen die als ze geïnformeerd werden over wat er gaande was zich gedroegen zoals de niet beschermende ouder in een incestueus gezin. Daar komen we op terug.

Angst voor negatieve gevolgen voor zichzelf

Wegzending van de school was een drama dat veel van deze kinderen absoluut moesten vermijden.

Ook omdat ze dan eveneens het goede kwijt waren: hun vrienden in het internaat of in de klas. Vele internaatslachtoffers vertelden hoe ze zich losgeweekt voelden van broers en zussen door de lange

verblijfsperiodes. Het gaat namelijk om slachtoffers in de tijd dat men hooguit om de 3 weken op weekend mocht gaan. Een deel van de slachtoffers kende nog de tijd dat het slechts om de 6 weken was. Als 12-jarige werden zij op deze school gezet. Plots zagen zij hun gezin bijna niet meer. Voor ze met het lokale vervoer thuis geraakten was het zaterdagmiddag, en zondag einde namiddag moest de terugreis al aangevat worden. Van ouder- en kind verbondenheid was er vaak heel weinig nog sprake, tenzij voor de praktische hulp. Voor velen waren de priester-opvoeders en de andere jongens in het internaat snel de familie. Het verdriet in de aanpassingsperiode om het verlies van de fami-liecontacten, maakte hen meer kwetsbaar voor daders.

Ook hier dient een vraag gesteld te worden naar de maatschappelijke verantwoordelijkheid. Scho-len functioneerden op basis van pedagogische modelScho-len die ruim toegepast en ondersteund werden.

Zowat alle internaten leken het systeem toe te passen met beperkte weekends voor de kinderen. Het onderwijsmodel dat hier toegepast werd, droeg duidelijk bij tot het versterken van de risicofactoren voor de kinderen. Het beperkte de mogelijkheden voor ouders om supervisie uit te oefenen. Het roept voor de Commissie de vraag op in welke mate onderwijs en opvoedingsmodellen bijgedragen hebben om deze slachtoffers van jongs af te laten opgroeien met de overtuiging dat de samenleving hen niet zou geloven noch steunen.

Negatieve gevolgen voor het gezin

Bepaalde jongens werden op jonge leeftijd aangewezen als talentvol en dat het goed zou zijn dat zij kans zouden krijgen op goed onderwijs. Ouders die het niet konden betalen kregen steun. Er zijn slachtoffers die bij de Commissie getuigden hoe geestelijken niet alleen de studies betaalden en ook de volledige kost van het internaat van de zoon op zich namen maar tevens financiële steun gaven aan het gezin. In die afhankelijkheidsrelatie was er geen ruimte voor kritiek, voor een verhaal van seksueel misbruik door een pater. Sommige slachtoffers hebben aanwijzingen dat hun moeder niets deed met hun verhaal, omdat ze zelf ook een relatie had met een geestelijke. Het overlevingsgedrag van een slachtoffer was de situatie dan zelf uit te buiten, en allerlei cadeautjes te vragen aan de pater-dader waarmee hij zich een status kon verwerven tussen de leeftijdsgenoten. Een slachtoffer kreeg op zijn 18de verjaardag van de dader zijn eerste wagen.

Angst voor gevolgen voor de dader

Dit mechanisme van dubbele binding is goed gekend. Liefde en haat. Aan de ene kant is de dader bij een deel van de slachtoffers ook vertrouwenspersoon geweest. Het was een goede leerkracht, iemand die talent zag in het kind en het kind positief benaderde, of iemand die ervoor zorgde dat het kind veel betere punten kreeg dan waar hij recht op had waardoor vader thuis ineens meer aandacht had voor zijn goed studerende zoon. Het dilemma van iemand graag zien en die haten om wat hij heimelijk deed kwam niet tot oplossing, het kind was bang wat er zou gebeuren als de dader gestraft zou worden. Misschien kende die dan nog geniepiger wegen om nog ergere dingen te doen.

Dan liever zelf slachtoffer blijven in stilte.