• No results found

Het principe van de waarheid- en verzoeningscommissie

De commissieleden beslisten vrij snel geen onderzoekscommissie te zijn, maar zich eerder op te stel-len als een ethische Commissie. Voor de ontwikkeling van de werking steunden we op kennis over het principe van de waarheidscommissies. In heel wat interviews hebben we dit toegelicht en het publiek verwezen naar het model van aartsbisschop Desmond Tutu, omdat dit goed gekend is en duidelijker maakt waarover het gaat.

Het concept van waarheidscommissies werd ontwikkeld voor situaties waar er vele slachtoffers wa-ren van criminele feiten, waar het duidelijk was dat vele daders zouden ontsnappen omwille van verjaring, of omdat bewijsvoering moeilijk zou zijn op basis van de individuele verhalen, en/of om-dat het over grote aantallen daders gaat die de capaciteit van Justitie overschrijden wat betekent dat men jarenlange procedures tegemoet gaat zonder dat slachtoffers erkenning noch recht krijgen.

Het wordt ook wel eens de methodiek van het realisme genoemd. Tegenover de theorie dat iedereen gestraft moet worden, staat de waarheid dat de concrete omstandigheden zo zijn dat de meerder-heid kan ontsnappen. Het is niet realistisch te stellen dat alle plegers van seksueel geweld in de Kerk voor de rechtbank moeten komen. Het is wel realistisch zich zo te organiseren dat voor die dossiers waar daders niet meewerken aan de waarheid Justitie zijn inspanningen maximaal concentreert om hier duidelijkheid te brengen. De methodiek van waarheidscommissies sluit geen gerechtelijk optreden uit. Daar waar er volledige tegenspraak is tussen partijen, of waar iemand erkent twee

slachtoffers gemaakt te hebben en niet meer terwijl later blijkt dat er slachtoffer-getuigen opduiken die door de pleger niet vermeld werden, of waar iemand die beschouwd wordt pleger te zijn weigert mee te werken, daar volgt telkens een klassiek strafrechtelijk onderzoek.

Onderzoekers zoals Richard Wilson (The politics of truth and reconciliation in South Africa, Cam-bridge University Press, 2001) en Robert Rodberg (Truth versus justice: the morality of truth com-missions, Robert E. Rodberg, Dennis Thompson, Princeton University Press, 2000) hebben de re-sultaten van waarheidscommissies onderzocht als methode bij criminele feiten van groepen daders tegen burgers. Zij onderzochten of ‘alleen woorden een samenleving kunnen schoonmaken, toekom-stig seksueel misbruik kan uitsluiten en slachtoffers en families kan helpen herstellen’. Zij stellen dat de waarheidscommissie als methodologie om recht te zoeken na criminele feiten een eerlijke, moreel correcte en effectieve manier van herstel is. Maar het gaat niet over een wondermethode.

Onderzoeksliteratuur beschrijft zowel de sterke mogelijkheden ervan alsook falen. Niet in alle lan-den waar het toegepast is, is dit goed gelopen. Maar de positieve eindsom is duidelijk.

Om de deur duidelijk dicht te kunnen gooien waar seksueel misbruik in de Kerk in het verleden mogelijk was, om een toekomst zonder misbruik te garanderen is een beter zicht op het verleden belangrijk. Beter weten en begrijpen wat er in het verleden gebeurde kan aangeven wat vandaag moet veranderen. Dit betekent dat er een omgeving moet zijn waar daders aangemoedigd worden om mee te werken, erkenning te geven, te vertellen hoe ze te werk gingen en wat daarbij meespeelde, wat in ieder geval niet gebeurt als er alleen een vooruitzicht is van bestraffing indien ze toegeven.

De unieke situatie met plegers van seksueel misbruik in de Kerk is dat de medewerking van daders aan een Commissie toelaat dat de bisschop zijn kerkrechtelijke verantwoordelijkheid ten volle kan opnemen. Zij kan de geestelijke uit functie zetten, uit het priesterambt of een andere sanctie opleg-gen. Daardoor stelt het slachtoffer vast dat er een effectieve handeling plaatsgrijpt, dat oversten zich niet verschuilen achter bescherming van eigen medewerkers maar duidelijk kiezen voor het respect voor de ethische en in dit geval ook religieuze norm: seksueel misbruik van jongeren is on-aanvaardbaar. Zo maken oversten duidelijk dat een doofpotpolitiek onbestaande is.

Waarheidscommissies functioneren met participatie van publiek. Wij symboliseerden dit in de Commissie door de vrouwen die de telefonische contactlijn bemanden mee aanwezig te laten zijn bij de gesprekssessies. Dat leek ons belangrijk omdat zij vele verhalen van slachtoffers hoorden, er veel mee in contact stonden, volop de verontwaardiging droegen van wat slachtoffers meemaakten, en die positie binnen de Commissie voluit konden vertolken.

In deze methodiek wordt een koppeling gemaakt tussen het individuele verhaal van het slachtoffer, de maatschappelijke verantwoordelijkheid (door getuigen te laten aanwezig zijn, in ons geval ge-symboliseerd door commissieleden met uiteenlopende achtergronden) en verantwoordelijken (niet alleen de betrokken geestelijke-dader maar ook met zijn overste wordt in gesprek gegaan). We stel-den vast dat het voor de slachtoffers waarmee we reeds in gesprek hadstel-den kunnen gaan betekenis-vol was dat de bisschoppen of oversten het verhaal eveneens beluisterden, en in een gesprek met het slachtoffer zich ethisch verantwoordelijk voelden voor het gebeurde lijden.

Vanuit die visie heeft de Commissie ook mensen gezien die de zus of de partner zijn van personen die zelfmoord gepleegd hebben, en waarbij het seksueel misbruik in de Kerk een bepalende rol ge-speeld heeft. Daar waar deze personen tot nu toe nergens een gesprekspartner vonden omdat het slachtoffer zelf niet meer aanwezig was, vonden wij het belangrijk hen te horen in hun inspanning om alsnog waardigheid te geven aan de moeilijke levensstrijd van hun partner of familielid. Zelfs als de dader overleden is kan het gesprek met bisschop of overste en Commissie het mogelijk maken om over de grenzen van de dood heen waarheid te spreken. Het breekt de macht van de dader, aan-gezien deze zelfs niet door zijn dood beschermd is. Zelfs nadien kan er een einde komen aan zijn re-putatie door het meeleven en de erkenning van zijn hiërarchie dat de getuigenis van het slachtoffer waarachtig is, en dit ons verenigt in een gemeenschappelijk verdriet. Door een rode draad te slaan tussen de getuigenis van het slachtoffer, de houding van de Commissie, het handelen van bisschop of overste en zo mogelijk de erkenning van de dader wordt het geheim volledig doorbroken, de infor-matie is gedeeld, een leven in waarheid kan hernomen worden. Het niet durven praten met de part-ner, de eigen kinderen, de beste vrienden, heeft veel meer te maken met angst opnieuw verworpen te worden met het verhaal, veel meer dan niet in staat te zijn te vertellen. In de ontmoeting met de Commissie wordt het ‘gevaar om te praten’ ontmoet. Het was vaak een zeer stressvol, beangstigend moment voor het slachtoffer. Maar als dit goed loopt, als het slachtoffer voelt dat de commissieleden kunnen steunen zonder een boekhoudkundig verhaal nodig te hebben met alle pijnlijke details van handelingen die gebeurd zijn, wordt het slachtoffer gesterkt om dezelfde ontmoeting ook aan te gaan met anderen.

Na de inbeslagname en na de vele reacties denken wij dat het in deze methodiek beter zou geweest zijn voor de transparantie indien onafhankelijke observatoren aanwezig geweest waren. Men kan zich inbeelden dat iemand vanuit Justitie, vanuit de politieke wereld, vanuit welzijn en/of vanuit een slachtofferbeweging, gesteld dat we die zouden hebben, hier aanwezig zou kunnen zijn, niet om deel te nemen aan de gesprekken tussen Commissie en slachtoffer of dader, maar om als observator op te treden, en mee te kunnen inschatten of in dit gesprek de afspraken die aan de basis liggen van de werking van een Commissie gerespecteerd zijn.

Een moeilijk punt waarmee de Commissie geconfronteerd werd, is de vraag of in zulke methodiek de naam van de dader publiek gemaakt moet worden, zodat anderen die er ook slachtoffer van waren zich ook zouden kunnen melden. Deze vraag was geregeld aanwezig bij enkele slachtoffers die we reeds gezien hebben, die dit een onderdeel vonden van hun herstel. Ze wensten met hun getuige-nis te kunnen bijdragen tot het opsporen van andere slachtoffers die dan hulp zouden aangeboden kunnen krijgen. Sommigen waren bezorgd en hadden een gewetensprobleem bij de gedachte dat de dader misschien nog slachtoffers kon maken, precies door hun zwijgen. Wat is hier het beste stand-punt, dat is niet eenvoudig. Kan de identiteit van een pleger in het publiek gegooid worden op basis van de werking van een Commissie? Is het zeker dat iedereen die slachtoffer geweest is van persoon X ook wenst dat dit publiek wordt? Twee slachtoffers deden zelf zulk een inspanning. Via internet zochten ze de e-mailadressen op van klasgenoten waarvan zij overtuigd waren dat die meer wisten en mogelijks zelf slachtoffer waren van het gedrag van bepaalde geestelijken. Ze vertelden ons dat dit in hoofdzaak geen enkel antwoord opleverde, en van enkele personen een woedende reactie gaf.

Zij vonden dat hun privacy geschonden werd door een dergelijke mail, aangezien ze dit pijnlijke

verleden volledig voor zichzelf gehouden en verwerkt hadden, en nu door deze mail de echtgenote ingelicht was.

De moeilijkheid waarvoor de Commissie stond was: hoe duidelijk maken dat het concept van waar-heidscommissie bedoeld is om recht te doen aan slachtoffers en te vermijden dat ze aan het eind van juridische procedures met lege handen zouden staan. Dat deze Commissie als finaliteit heeft bij te dragen tot een juiste toepassing van mensenrechten binnen de Kerk. Hoe aan slachtoffers en pu-bliek duidelijk maken dat dit de bedoeling was, en zeker niet de oude gang van zaken toe te dekken en de Kerk te helpen aan klassieke rechtspraak te ontsnappen.

De inval, haar afmetingen, de agressieve wijze waarop de verschillende inbeslagnames verliepen, het toont dat het tweede de overhand heeft gekregen. We waren als commissieleden ervan over-tuigd dat de resultaten van onze handelingen zeer kritisch geanalyseerd zouden worden. We hadden gedacht daar de tijd voor te krijgen die we onszelf toegeschreven hadden. Door van meet af aan publiek te maken dat we tegen eind september rond zouden zijn en ook een duidelijk rapport zouden voorleggen, ook over het thema van de verantwoordelijkheden, gaf naar ons gevoel aan slachtof-fers, publieke opinie en Justitie een transparante agenda met een haalbare termijn. We vroegen 4 maanden om te kunnen werken (juni-september) om toch de enorme taak te klaren aan 475 dos-siers een waardig antwoord te geven. Dat Justitie zou evalueren of we aan de afspraken tegemoet gekomen waren, dat op dat ogenblik zou nagegaan worden welk percentage van de totaliteit van dossiers aangemeld was, dat één of meerdere onderzoeksrechters bepaalde dossiers of groepen van dossiers zouden willen inkijken, dat waren de zaken waaraan we ons verwachtten. Het vormde een dagelijkse druk op de Commissie, dat met grote ernst gewerkt moest worden om zonder schaamte slachtoffers onder ogen te kunnen komen eind september.

De aankondiging dat de Commissie een onafhankelijk rapport zou opstellen, inclusief haar mening over het thema verantwoordelijkheid, maakt deel uit van de methodiek van de waarheidscommissie.

Een dergelijke Commissie steunt op ethische principes. Omdat die niet met grote vrijheid zouden kunnen geïnterpreteerd worden, moet de Commissie transparantie geven over de wijze waarop ze deze toegepast heeft, en de besluiten daarvan. Het is in die besluiten dat slachtoffers en ook publiek kunnen nagaan wat de onafhankelijkheid van de Commissie waard is, of ze erin geslaagd is bij te dragen tot een echte verandering van de ethiek, in dit geval in de Kerk. Daarom is het te betreuren dat er wel een duidelijke betrokkenheid was van de Bisschoppenconferentie, van de Belgische over-sten, en een garanderen van de onafhankelijkheid van de huidige Commissie door hen, maar dat op geen enkel moment de hiërarchische Kerk in Rome zich uitgesproken heeft over de plaats van derge-lijke commissies in de verschillende landen, noch publiekelijk hun onafhankelijkheid gegarandeerd heeft, nergens uitdrukkelijk gemeld heeft dat besluiten van commissies in verschillende Europese landen opgevolgd zouden worden, geen initiatief genomen heeft om deze commissies te verbinden waarbij bepaalde kernvragen over seksueel misbruik in de Kerk grensoverschrijdend onderzocht konden worden (zoals welke mechanismen uit de verhalen van slachtoffers naar voor komen die aan de basis lijken te liggen van de ruimte die er binnen de Kerk aanwezig was voor plegers van seksueel misbruik om jarenlang ongestoord te handelen).

De opmerking van slachtoffer Jan Hertogen (die zich publiekelijk bekend maakte) na de inbeslag-name van de dossiers dat het begrip ‘Commissie’ een ongelukkige keuze was, omdat het associatie oproept met onderzoek- of parlementaire commissies is achteraf gezien terecht. Jan Hertogen gaf als eerste aan dat we eerder hadden moeten kiezen voor een naamgeving die onmiddellijk duide-lijk maakt wat de inhoud is waarvoor men op deze Commissie beroep kan doen, zoals bijvoorbeeld centrum voor erkenning, heling en herstel. Dat zou transparanter maken dat de Commissie geen gerechtelijke rol te spelen heeft, en dat wie beroep wil doen op juridisch onderzoek zich dus tot an-deren moet wenden.