• No results found

INTERDIOCESANE COMMISSIE VOOR BEHANDELING VAN KLACHTEN

A. Oprichting, samenstelling, zetel

Art.8. De Belgische Bisschoppen en de Hogere Oversten van de Belgische kerkprovincie richten elk voor hun eigen bevoegdheidssfeer een gemeenschappelijke Commissie op voor het onderzoek naar seksueel misbruik in het kader van pastorale relaties, hierna ‘de Commissie’ genoemd.

Art.9. § 1. - De Commissie bestaat uit een Nederlandstalige en een Franstalige kamer, elk be-staande uit 4 tot 8 leden. Zij worden benoemd door de Belgische Bisschoppen in overleg met de Hogere Oversten.

§ 2. Het lidmaatschap van de Commissie is onverenigbaar met een ambt in het bestuur van een bisdom zoals vicaris-generaal, bisschoppelijk vicaris, officiaal of rechter in de ker-kelijke rechtbank, of met een hoger ambt in het bestuur van een religieus instituut.

Art.10. De Commissie heeft haar zetel in het Interdiocesaan Centrum te Brussel.

B. Bevoegdheid

Art.11. De Commissie neemt kennis van gevallen van seksueel misbruik in het kader van pasto-rale relaties waarbij volgende categorieën van personen betrokken zijn:

1° diocesane priesters en diakens;

2° parochie-assistenten, en andere leken-pastorale werkers in de territoriale en in de ca-tegoriale zielzorg;

3° leden van instituten van gewijd leven en van sociëteiten van apostolisch leven.

Art.12. De taal van de persoon tegen wie een klacht is ingediend bepaalt welke taalkamer van de Commissie bevoegd is.

Art.13. Een gerechtelijk onderzoek schorst de procedure in elke stand van het geding. De Commis-sie kan wel overeenkomstig art. 20 voorstellen dringende maatregelen te nemen.

C. Inleiden van een zaak

Art.14. § 1. Een zaak waarin personen betrokken zijn vermeld in art. 11, 1° en 2°, kan bij de Commissie aanhangig gemaakt worden door:

- de diocesane bisschop;

- de persoon die beweert slachtoffer te zijn van seksueel misbruik, hierna genoemd kla-gende partij, of diens vertrouwenspersoon; indien het slachtoffer minderjarig of onbe-kwaam verklaard is, kan ook diens wettelijke vertegenwoordiger optreden.

§ 2. Wanneer een zaak aanhangig wordt gemaakt bij de Commissie door of namens de klagende partij stelt de Commissie de diocesane bisschop onmiddellijk op de hoogte van de aard van de klacht en de identiteit van de persoon tegen wie die wordt geuit.

Art.15. § 1. Een zaak waarin personen betrokken zijn vermeld in art. 11, 3° kan bij de Commissie aanhangig gemaakt worden door:

- de hogere overste van de betrokken religieus;

- de diocesane bisschop, mits uit een voorafgaand overleg met de hogere overste van betrokkene blijkt dat de ten laste gelegde feiten verband houden met een pastorale opdracht die onder de bevoegdheid valt van de diocesane bisschop;

- de persoon die beweert slachtoffer te zijn van seksueel misbruik, hierna genoemd kla-gende partij of diens vertrouwenspersoon; indien het slachtoffer minderjarig of onbe-kwaam verklaard is, kan ook diens wettelijke vertegenwoordiger optreden.

§ 2. Wanneer een zaak aanhangig wordt gemaakt bij de Commissie door of namens de klagende partij stelt de Commissie de hogere overste van de betrokken religieus en de dio-cesane bisschop in wiens bisdom deze religieus pastoraal actief is, onmiddellijk op de hoog-te van de aard van de klacht en de identihoog-teit van de persoon hoog-tegen wie die wordt geuit.

Art.16. Elke zaak wordt ingeleid met een schriftelijk verzoek gericht aan de Voorzitter van de Commissie, Mevrouw G. Halsberghe, Postbus 6, 1140 Brussel.

D. Behandeling van de zaak

Art.17. De Commissie stelt haar intern reglement op.

Art.18. Zodra een zaak bij de Commissie is aanhangig gemaakt, wijst de Commissie minstens twee onder haar leden aan om de zaak te behandelen.

Art.19. § 1. – De leden van de Commissie die de zaak behandelen nemen binnen de kortst moge-lijke termijn kennis van het dossier.

Zij gaan over tot het onderzoek van de feiten aan de hand van verhoren, getuigenissen en documenten. Zij kunnen zich indien nodig ter plaatse begeven.

§ 2. – De klagende partij wordt gehoord. Zij wordt bij de aanvang van het onderzoek gewezen op de mogelijkheid om zich te wenden tot het gerecht.

§ 3. – De persoon tegen wie klacht is ingediend wordt gehoord. Hij wordt gewezen op de verantwoordelijkheid die hij draagt binnen de kerkgemeenschap en op de mogelijkheid om zich, ook in rechte, te verdedigen.

§ 4 – Er wordt een proces-verbaal opgesteld van alle verrichtingen.

Art.20. Indien de ernst van de feiten dit vereist, stellen de behandelende commissieleden zo snel mogelijk aan de diocesane bisschop of de hogere overste dringende maatregelen voor.

Art.21. De leden die het onderzoek hebben geleid, brengen verslag uit aan de Commissie die oor-deelt of het onderzoek als beëindigd kan worden beschouwd. De Commissie kan vragen bijkomende onderzoeksdaden te stellen.

Art.22. De klagende partij en de persoon tegen wie klacht is ingediend, worden schriftelijk op de hoogte gebracht van de elementen van het onderzoek. Hen wordt de mogelijkheid gege-ven het dossier in te zien.

Een eventuele schriftelijke reactie van deze personen wordt bij het dossier gevoegd.

Art.23. Na het afsluiten van het onderzoek, stelt de Commissie een verslag op.

Art.24. De Commissie maakt aan de diocesane bisschop of de hogere overste haar verslag en de eventuele schriftelijke reactie van de betrokken personen over, samen met haar advies over de aard van de te nemen maatregelen.

Art.25. De klagende partij die dat wenst wordt gehoord door de diocesane bisschop of de hogere overste.

De persoon tegen wie een klacht is ingediend, wordt onverkort eventuele andere voor-schriften uit het kerkelijk recht, in elk geval gehoord door de diocesane bisschop of de hogere overste vooraleer een maatregel tegen hem wordt genomen.

Art.26. De diocesane bisschop of de hogere overste delen aan de klagende partij het resultaat mee waartoe het onderzoek heeft geleid, alsook de maatregelen die zij hebben genomen.

Werking van het contactpunt op het nummer 078 15 30 70 dat tweemaal per week be-reikbaar is (woensdag tussen 17 en 19 uur en vrijdag tussen 10 en 12 uur).

Tussen 2001 en 2007 worden de statuten van de commissie aangepast en een reglement van inwendige orde uitgewerkt.

De commissie-Halsberghe vroeg aanvankelijk aan de bisdommen of religieuze congregaties om vergoedingen te betalen. De bisschoppen hebben de methode en de bedragen van meet af aan in vraag gesteld. Zij hadden het moeilijk met de wijze waarop de voorzitter van die commissie dit voorstelde en toen was het helemaal niet gebruikelijk in de samenleving om vergoedingen uit te betalen voor verjaarde feiten. Er waren daar geen juridische gronden voor. Sommigen waren verbaasd over de criteria om die bedragen te bepalen.

In de tijd dat de commissie werkzaam was, werd over die vergoedingen contact opgenomen met de professoren Storme en Lievens, respectievelijk van de Universiteit Gent en de KU Leuven.

Uit argumenten om elke betaling van een schadevergoeding aan de slachtoffers van verjaarde feiten of van feiten waarvoor geen klacht bij het gerecht is ingediend, te betwisten, blijkt dat sommige katholieke overheden geen burgerrechtelijke noch morele aansprakelijkheid aan-vaarden voor de misdrijven die door geïncardineerden zijn gepleegd. Zij geven overigens aan te vrezen dat de schadevergoeding een schuldbekentenis inhoudt, wat zij niet kunnen dulden.

1.6 Begeleiding van daders

Er wordt een duidelijk nood gevoeld om naast de opvang van slachtoffers van seksueel misbruik in een pastorale relatie ook een opvang te voorzien voor de daders. Op de vergadering van de Bisschoppenconferentie van 14 december 2000 wordt het voorstel om de reeds bestaande Dienst voor begeleiding van priesters en religieuzen van het aartsbisdom Mechelen-Brussel uit te breiden naar een dienst voor België, aanvaard. De dienst zal alleen de begeleiding op zich nemen van hen die veroordeeld zijn, de eventuele straf hebben uitgezeten en de begeleiding aanvragen. Iedere bisschop of hogere overste kan een priester of pater naar de dienst sturen voor een onderzoek naar de best geschikte formule van begeleiding.

1.7 Handreiking voor mensen werkzaam in de pastoraal (september 2005)

Zeer snel wordt de nood gevoeld om zich niet alleen tot slachtoffers en daders te richten, maar om informatie te geven voor allen die in de pastoraal werkzaam zijn. Hiertoe wordt door een werkgroep bestaande uit de professoren Matthijs Lamberigts (decaan godgeleerd-heid, voorzitter), Peter Adriaenssens (kinderpsychiater), Raf Verstegen (hoogleraar Ro-meins recht), Kris Depoortere (bisschoppelijk vicaris), Luc De Fleurquin (hoogleraar kerke-lijk recht), Karlijn Demasure (theologe), Frans Brunooghe (psychiater) en Frank Hutsebaut (hoogleraar strafrecht) een uitvoeriger nota opgesteld die digitaal beschikbaar wordt gesteld.

De tekst van de nota wordt hier afgedrukt.

Seksueel misbruik van kinderen – Handreiking voor wie in de pastorale