• No results found

Een volgende stap in het beleid

5 EEN VoLGENDE stAP IN hEt BELEID

5.6 Commissie Deetman in Nederland

Ondertussen heeft de katholieke Kerk in Nederland de protestantse jurist, oud-voorzitter van de Tweede Kamer en oud-burgemeester van Den Haag, Wim Deetman, opgedragen de pe-dofiliezaken binnen de Nederlandse clerus te onderzoeken. Er werd in mei 2010 een commis-sie Deetman opgericht met als doel wetenschappelijk en historisch onderzoek te doen naar de binnen de Nederlandse rooms-katholieke Kerk gepleegde gevallen van seksueel misbruik.

Ook in Nederland was er een ware toevloed van aangiften van seksueel misbruik die binnen de samenleving tot grote beroering heeft geleid. Na die vloedgolf verzoeken de bisschoppen een aantal prominenten hen van advies te dienen over de oprichting van een commissie. Die adviezen werden eind februari 2010 voorgelegd aan de Bisschoppenconferentie en aan alle congregaties.

Het door de heer Deetman uitgebrachte advies werd door de Bisschoppenconferentie en de religieuze autoriteiten eenparig goedgekeurd. Daarop werd hij uitgenodigd de op basis van dat advies ingestelde commissie voor te zitten. Die zal klaarheid moeten brengen over de seksuele misdrijven, over de omvang daarvan, over de reden waarom de slachtoffers zo lang het stilzwijgen hebben bewaard en over wie bestuurlijk verantwoordelijk was voor die doof-pot. Zij zal tevens een andere onafhankelijke commissie adviseren over de manier waarop de hulpverlening aan en de schadevergoeding van de slachtoffers kan worden geregeld. Tot slot zal zij aanbevelingen doen met betrekking tot betere preventieve maatregelen.

In Nederland zijn er 1795 meldingen binnengekomen en het aantal niet-gesignaleerde feiten wordt belangrijk genoemd. De commissie-Deetman werkt op diverse fronten: er wordt een vragenlijst opgestuurd naar mensen die gemeld hebben het slachtoffer van seksueel mis-bruik te zijn geweest, zodat zij een set vragen kunnen beantwoorden aan de hand waarvan statistieken kunnen worden opgemaakt. Voorts bestuderen onderzoekers de archieven on-der het beheer van alle ordes en bisdommen in Neon-derland. Tot slot wordt er een vergelij-king gemaakt tussen de analyse van al die dossiers en de analyses van andere sectoren om uit te maken of er specifieke kenmerken bestaan. Met alle rooms-katholieke overheden in Nederland is een overeenkomst aangegaan dat zij hun archief toegankelijk maken voor de onderzoekers en niet de conciliair vastgestelde regel toepassen dat het archief om de tien jaar moeten worden vernietigd. De onderzoekers mogen de commissie alleen de voor haar dienstige elementen meedelen.

In de studie worden de sociologische, historische en filosofische aspecten van het probleem worden bekeken. Seksueel misbruik wordt in zijn historische context geplaatst. Ook de hulp-verlening aan de slachtoffers en de behandeling van de op het ogenblik van de feiten bekende misbruikers worden geanalyseerd, net als de wetenschappelijke ontwikkelingen en de per-ceptie van het verschijnsel.

Zodra de onafhankelijke commissie aan de slag is gegaan, lopen spontaan meldingen bin-nen Er hoefde niet eens een oproep te worden gedaan. Er wordt een multidisciplinair team samengesteld. Die commissie hoort ook de slachtoffers die het wensen, om die mensen een eerste klankbord te bieden en ook om een rapport uit te brengen dat niet louter technisch is.

Die commissie brengt eind 2011 een openbaar verslag uit en wordt ontbonden.

Enkele conclusies zijn o.a.:

• Er is geen betekenisvol verschil op vlak van ongewenste seksuele benadering van kinderen tus-sen rooms-katholieke en niet-rooms-katholieke instellingen.

• Van de Nederlanders van veertig jaar en ouder heeft één op de honderd (0,9 procent) tot één op de driehonderd (0,3 procent) ervaring met ongewenste seksuele benadering voor het achttiende jaar door een pleger die werkzaam was binnen de Rooms-Katholieke Kerk.

• Van de 800 gemelde plegers zijn er minstens nog 105 in leven. Hoeveel van deze personen nog in functie zijn is onbekend.

• Het beeld dat in de media is ontstaan, dat seksueel misbruik van minderjarigen duidelijk een zaak is geweest van de katholieke Kerk, moet duidelijk worden bijgesteld. Seksueel misbruik van minderjarigen komt breed voor in de Nederlandse samenleving.

• Gezagsdragers binnen de Kerk wisten van het probleem, ook al ontging sommigen misschien de precieze ernst van het probleem.

• Ook al heeft volgens de onderzochte documenten het probleem relatief veel aandacht gekregen, van enige hulp of nazorg aan slachtoffers heeft de Onderzoekscommissie in de kerkelijke archie-ven weinig gevonden.

• Bij de bestuurlijke aanpak was de individuele pleger het uitgangspunt. Omdat de problematiek van seksueel misbruik werd gedefinieerd als een individueel probleem was er van een structurele of meer beleidsmatige aanpak van het probleem was geen sprake.

• Dat het celibaat dé verklarende factor zou zijn voor de mate waarin binnen de Rooms-Katholie-ke Kerk seksueel misbruik voorkomt – een gedachte die zowel in de media als in Rooms-Katholie-kerRooms-Katholie-kelijRooms-Katholie-ke kring geuit is – is een stelling waarvoor geen wetenschappelijke onderbouwing bestaat.

• Aandacht voor slachtoffers is pas vanaf de jaren negentig langzaamaan op gang gekomen. Mel-dingen van seksueel misbruik hebben de laatste jaren regelmatig geleid tot contact tussen het slachtoffer en de pleger. In de meeste gevallen is door de pleger of de verantwoordelijke bestuur-der spijt getuigd. Excuses en schadevergoedingen dateren over het algemeen van na 2000.

• De omvang van seksueel misbruik van minderjarigen in de Rooms-Katholieke Kerk is in procen-ten betrekkelijk gering maar in absolute aantallen gaat het om een serieus probleem. Enige tien-duizenden minderjarigen hebben te maken gehad met lichte, ernstige of zeer ernstige vormen van grensoverschrijdend seksueel gedrag.

• Het is volgens de Onderzoekscommissie onmogelijk om stellige uitspraken te doen over de rela-tie tussen seksueel misbruik en psychische symptomen of klachten. Dit komt omdat psychische klachten vaak door een complex geheel van vele factoren wordt beïnvloed. Onderzoek naar de samenhang tussen seksueel misbruik en psychische symptomen of klachten is uiterst moeilijk.

Het rapport Deetman eindigt met negen aanbevelingen die hier kort worden samengevat:

1. Het belang van eendrachtig handelen binnen de Kerk om bij te dragen aan erkenning en herstel van de aangedane leed van de slachtoffers. Dat vraagt een open, onderlinge com-municatie tussen de bisschoppen de oversten onderling en een gezamenlijke jaarlijkse openbare rapportering.

2. De toelating, opleiding en begeleiding van priesters en geestelijken kritisch bekijken en het personeelsbeleid verbeteren door professionalisering, meer onderlinge samenwer-king of zelfs centralisatie.

3. Voorzieningen oprichten die op de eerste plaats een meldpunt betreffen, die slachtoffers beluisteren en begeleiden.

4. Nader onderzoek doen naar de criteria waaraan hulpverleners en behandelaars voor slachtoffers van seksueel misbruik moeten voldoen.

5. Voorzieningen treffen dat het bewijsmateriaal dat via dit onderzoek werd verzameld als steunbewijs kan worden aangewend en tevens de privacy van de melders en de vertrou-welijkheid van de informatie kan worden gewaarborgd.

6. Voorzien dat naast formele klachtenprocedures ook gebruik kan worden gemaakt van andere minder formele procedures zoals bijvoorbeeld bemiddeling.

7. Financiële compensatie die onlosmakelijk verbonden is met het herstel van de slachtof-fers is naast hulpverlening onontbeerlijk.

8. Een duidelijk aanspreekpunt creëren dat voor de gehele Rooms-katholieke Kerk kan fun-geren, ook als sommige religieuze instituten wegens hun beperkte omvang nauwelijks nog als aanspreekpunt kunnen fungeren.

9. Aandringen op een geïntegreerde aanpak in de samenleving van seksueel geweld jegens minderjarigen.