• No results found

Het bisdom Brugge werd erg getroffen door de zaak van onze toenmalige bisschop in april 2010.

Een veelheid van gevoelens barstte los: ongeloof, woede, verbolgenheid maar ook angst en versla-genheid.

In dit tumult stroomden de aanmeldingen binnen bij de werkgroep rond Peter Adriaenssens. Gauw zocht deze versterking om de meldingen te kunnen verwerken en vroeg aan Patrick Degrieck, pries-ter van ons Bisdom of hij mee zijn schouders onder deze werking wou zetten.

In 2011 engageerden de Belgische bisschoppen zich in opvolging van de Bijzondere Commissie van de Kamer om Opvangpunten (OP) op te richten. Zo kreeg ik in augustus 2011 een telefoontje van monseigneur De Kesel, die ondertussen bisschop van Brugge was met de vraag om coördinator van het OP Brugge te worden. Men had vlug een naam nodig om door te geven aan de interdiocesane werking. Samen met Patrick Degrieck, een psychiater en een jurist vormden wij het Opvangpunt voor het bisdom Brugge.

Reeds voor de officiële start van de opvangpunten, gingen we met de eerste meldingen aan de slag.

Niemand van ons wist waar dit toe zou leiden, hoeveel werk dit zou inhouden, hoe te werken zelfs.

In de tussentijd had monseigneur De Kesel samen met Patrick Degrieck ook niet stil gezeten en zo-veel mogelijk aandacht gegeven aan mensen met klachten en vragen. Dit was voor hen beiden toch wel heel confronterend. Dat was het immers ook voor ons allen in het Opvangpunt. We kenden de omvang van deze – tot dan toe stil gehouden – problematiek helemaal niet.

Gezien het bisdom het meest in opspraak was gekomen, kwamen ook heel veel meldingen uit andere hoeken onze kant uit, terwijl die bij een ander bisdom of het OP voor de religieuzen thuishoorden.

Samenwerkingsverbanden werden uitgebouwd over de grenzen van het bisdom heen, vaak heel so-lidair en opbouwend, af en toe wat stroever, maar steeds met één doel: het ernstig nemen van het slachtoffer of de melder. Van meet af aan was dit ons oogpunt: elke melding, elke vraag moet gron-dig beluisterd worden en geen enkel slachtoffer/melder mag zich een nummer weten of afgepoeierd naar een andere instantie. De kerk wil resoluut deze bladzijde van al te lang en teveel toegedekt leed omslaan en het was aan ons om die instelling gestalte te geven, een menselijk gezicht.

De meldingen kwamen op allerlei manieren binnen. Soms heel direct via de telefoon, soms via mail of brieven. Altijd werd het slachtoffer/de melder uitgenodigd voor een persoonlijk gesprek met een medewerker van het OP en de persoon van hun voorkeur. Een aantal onder hen wenste onder geen beding nog contact met een priester, maar anderen wilden net aan de bisschop of een priester hun pijn en lijden tonen. Zij werden altijd ontvangen op de wijze die zij wensten, op de plaats die voor hen mogelijk was en al dan niet begeleid door een partner of vertrouwenspersoon.

Sommigen deden hakkelend en verward hun verhaal, anderen kwamen met een woordenvloed of een lijvig dossier. Het was aan ons om zo fijngevoelig mogelijk op het spoor te komen wat de juiste feiten zijn geweest en welke gevolgen deze bij het slachtoffer/de melder hebben teweeggebracht.

Deze verhalen werden dan een voor een en met de nodige aandacht en omzichtigheid in het OP

be-sproken. Als een financiële tegemoetkoming werd gewenst, werd dat geregeld binnen de categorieën bepaald in overleg met de Bijzondere Commissie van de Kamer en die ook door het Centrum voor Arbitrage werden gehanteerd. Dit was niet altijd een makkelijke oefening omdat sommige, zogezeg-de banalere feiten, bij een persoon heel zware gevolgen kunnen hebben gehad.

Belangrijk was dat er steeds tijd werd gegeven om woorden te zoeken en te vinden voor het verdriet, het onbegrip, de schaamte, de pijn…die hen ten deel was gevallen. Daarom kon men bij het op-vangpunt terecht op velerlei manieren: persoonlijke gesprekken, mails, sms’en, telefonisch en dit zo frequent als nodig om het verhaal een plaats te leren geven. Sommigen hadden al een heel therapeu-tisch traject doorlopen, anderen raadden wij dat sterk aan of verwezen we door naar een therapeut.

Opvallend was dat de meerderheid bijna nooit over deze feiten had gesproken. Hun partner was tot voor kort niet op de hoogte, een paar wilden zelfs niet dat hun partner of kinderen deze zaken te weten zouden komen. Het leed werd enkel met medewerkers van het opvangpunt gedeeld en daarna weer toegedekt om de draad van het leven weer op te pikken.

Maar toch verandert een dergelijke melding de betrokkene en zijn omgeving zodanig dat het vaak uiteindelijk aanleiding was tot een openhartig gesprek met de partner. Ook voor de partner werden een aantal zaken plots duidelijk, want er werd een oorzaak gevonden voor hun haperend seksueel leven samen, voor de sarcastische opmerkingen over priesters en de kerk of de afwijzing van licha-melijke nabijheid en zo meer. Een enkel koppel startte op ons advies ook relatietherapie, want ook jaren na datum, is het niet te laat om samen aan een relatie te werken die gebukt ging onder een onuitspreekbaar taboe. Want er was ook kwaadheid en frustratie bij de partner, omwille van de zoveel jaren van zwijgen, omwille van de feiten zelf, de verloren tijd samen, het gemis aan warmte, genegenheid en intimiteit…

Soms was het liefdesleven pijnlijk gekwetst en gebroken ….

Soms was het leven zelf wanhoop of chaos geworden…. We hoorden ook de pijnlijke verhalen van nabestaanden van slachtoffers die gestorven zijn of suïcide hebben gepleegd omdat het misbruik en zijn gevolgen te zwaar om dragen was.

Af en toe waren de kinderen of de partner kwader dan het slachtoffer zelf. Ook zij moesten de kans krijgen om op verhaal te komen en ook dit verdriet kwam aan het licht. Voor anderen viel de puzzel samen, een oorzaak aan het –soms vreemde of afstandelijke – gedrag van vader of moeder, broer…

Pijnlijk was ook de ervaring dat sommige slachtoffers opnieuw meewarig werden bekeken door de eigen omgeving, inclusief de parochie waar ze thuis zijn. Het spreken, na zo lang in stilte gedragen lijden, bracht soms een nieuwe pijn met zich mee.

Gelukkig zagen we ook warme, sterke koppels en families die in woord en daad elkaar nabij blijven in goede en slechte dagen. Dit gaf ook ons moed om dit –soms zware en delicate werk – voort te zetten.

Als leden van het OP waren we soms, als vertegenwoordigers van de Kerk, de kop van Jut. We kre-gen de woede en frustratie van jaren over ons heen en leerden die te incasseren, wetende dat deze gericht was op de vermeende daders en niet meteen op onze persoon. Het was dan ook belangrijk

dat we bij elk van de leden van het OP terecht konden met onze ervaringen, maar ook – binnen de grenzen van het beroepsgeheim – bij een eigen vertrouwenspersoon.

Dit gold ook voor de bisschop zelf. Monseigneur De Kesel en een aantal van zijn medewerkers kreeg het ook hard te verduren. Op bepaalde momenten was ook de pers ongenadig en leek de halve wereld tegen ons gekeerd. De publieke opinie verhardde ook in zijn standpunten naar vermeende daders toe waardoor het steeds moeilijker werd om ook deze mensen waardig te benaderen.

Want ook de vermeende daders die nog in leven waren, werden telkens geconfronteerd met het ver-haal dat het OP ontving. Een aantal ontkende stellig, een groter aantal gaf – soms na wat aandrin-gen - toe dat er feiten gepleegd waren en een evenredig aantal was bijna opgelucht dat deze zaken aan het licht kwamen en waren bereid mee te werken aan een herstelbemiddeling. Af en toe kwam het tot een ontmoeting tussen slachtoffer en dader waarbij deze laatste ook zijn verontschuldigingen persoonlijk aanbood, soms gebeurde dat schriftelijk. Dit laatste was helend voor de beide partijen.

Alle namen van levende daders werden aan justitie aangegeven in het kader van mogelijke recidive of andere slachtoffers die ons niet bekend zijn. De opvangpunten handelen enkel verjaarde feiten alleen af zonder inbreng van de justitie, maar het is aan justitie om de verjaring vast te stellen en soms bijkomend onderzoek te doen. De samenwerking met de parketten verlopen vlot en discreet.

Melders die niet wensten dat hun naam werd genoemd in de aangifte aan justitie, bleven anoniem.

Dit werd in alle gevallen gerespecteerd.

Het werk van een opvangpunt gebeurt ook steeds in overleg met de interdiocesane commissie die in de eerste jaren maandelijks samenkwam. Alle coördinatoren van de opvangpunten wisselden hun ervaringen daar uit en werden bijgestaan door juristen en de beide bisschoppen-referenten en dit onder voorzitterschap van professor Manu Keirse. We konden er terecht met onze concrete werkingsvragen en er werden op onze vraag ook protocollen uitgewerkt opdat elk opvangpunt een gelijkaardige werking zou kennen. De werking op elkaar afstemmen ging soms moeizaam en hing ook wat af van de concrete samenstelling van elk opvangpunt. Maar het was goed dat we elkaar konden ontmoeten en leren van elkaar, want een dergelijke werking was totaal nieuw en ongekend voor de Kerk en ieder van ons.

Dat men gehoord werd en het verhaal, hoe oud het ook was, beluisterd werd en ernstig werd geno-men, was voor de meeste slachtoffers/melders het allerbelangrijkste. Ook dat wij en de bisschop oprecht verontschuldiging aanboden, werd zeer gewaardeerd. Voor de meesten was de financiële tegemoetkoming iets dat er bovenop kwam. Sommigen schonken deze aan een goed doel of hun kinderen die onder de gevolgen van hun eigen lijden hadden geleden.

Het werk in het Opvangpunt was en is delicaat, maar we hebben er de helende kracht ervaren van

’in de W/waarheid gaan staan’. Alleen de Waarheid wordt een Weg ten Leven... ‘