• No results found

Hoofdstuk 3 – Maria van Bourgondië

3.4 Self-fashioning in Maria van Bourgondië

Met het schrijven van Bourgondië was Van Merken een van de vele auteurs die in de periode 1770-1795 vaderlandse stof op het toneel bracht. In deze periode werden maar liefst 51 vaderlandse toneelstukken gepubliceerd, waaronder drie door Van Merken (Jensen en Van Deinsen 2012: 194). Volgens Lotte Jensen en Lieke van Deinsen kan de populariteit van dit soort toneel in verband gebracht worden met de politieke onrust in de Republiek in het laatste kwart van de achttiende eeuw. In onrustige tijden ‘grepen auteurs vaak terug op het vaderlandse verleden als oriëntatiemiddel en ijkpunt’ (Jensen en Van Deinsen 2012: 195). Populair waren stukken over de ‘lange zeventiende eeuw’ en de middeleeuwen. Beide periodes lenen zich goed om het vrijheids- en eendrachtsideaal te propageren (2012: 208).

Bourgondië is Van Merkens enige toneelstuk dat is gebaseerd op de middeleeuwse periode, toen de Zuidelijke en Noordelijke Nederlandsen nog één gebied vormden. Voor de achttiende-eeuwse toeschouwer gold dit als een gedeeld verleden en de stof bood volgens Jensen en Van Deinsen aanwijsbare analogieën om de achttiende-eeuwse landspolitiek te beschouwen:

In Opkomst en bloei der vereenigden Nederlanden, dat eveneens in 1774 verscheen, schetst Simon Styl hoe een voortdurende strijd tegen heerszuchtige graven gevoerd moest worden, voordat de stichting van de Republiek der Nederlanden plaats kon vinden (Klein 1995, 30). Styl beschouwde het Groot Privilege van Maria van Bourgondië als de grondslag van de eigen vrijheid: in dit in 1477 opgestelde edict aan de Staten-Generaal van de Nederlanden werd de macht van het centrale bestuur ingeperkt en kregen de individuele gewesten meer zeggenschap (Styl 1774, 437). Op deze manier werd de geschiedenis van Maria van Bourgondië onderdeel gemaakt van het Nederlandse (republikeinse) vrijheidsideaal (Jensen en Van Deinsen 2012: 208- 209).

Van Merken sluit met de tragedie over Maria en daarnaast twee aan de opstand gerelateerde treurspelen aan bij de heersende ‘vaderlandscultus’ en laat zien dat ze thuis is in verschillende perioden.

3.4.1 Self-fashioning in paratekst

Van Merkens voorwoord is een goed startpunt voor de analyse van self-fashioning omdat ze hier de lezers direct aanspreekt over haar intenties, bijvoorbeeld de lessen die zij uit het stuk moeten halen. Het treurspel toont waar heerszucht en geweld toe leiden en ze hoopt dat Maria’s geschiedenis het beste in haar landgenoten naar boven zal brengen:

Dat de beſpiegeling van dit ſtuk myne waardige landgenooten bevestige in de edelmoedige gevoelens, die zy altoos ten behoeve der ongelukkigen betoond hebben; hen langs hoe meer doe yveren ten nutte van weduwen en weezen, en ter beſcherming van verdrukten en verdrevenen, opdat zy dus den zegen moogen verwerven der Albeſtierende Oppermagt, die het voor zichzelven niet onwaardig keurt zich te noemen, de Beſchermer der weduwen, de Vader der weezen, en de Redder der verdrukte onſchuld! (447)

Van Merken spreekt hier direct haar landgenoten aan die anderen helpen, bijvoorbeeld de mensen uit het koopliedenmilieu waar zij zelf ook onderdeel van uitmaakt. Ze toont daarnaast dat ze over naastenliefde beschikt. Dit hangt samen met haar liefde en vertrouwen in God. Tot slot bespreekt Van Merken in haar voorwoord ook kort haar persoonlijke positie als auteur ten opzichte van de tekst en het onderwerp. Ze schrijft:

De gewigtigheid en troostrykheid deezer beſpiegelingen deed my reeds in myne jeugd beſluiten dit onderwerp te verhandelen. Ik beproefde zulks, doch in laater jaaren beſpeurde ik dat er wezenlyke misſlagen in myn ontwerp waren ingeſlopen. - Myn Echtgenoot raadde my onlangs dezelven te verbeteren, dewyl het ſtuk, naar zyne gedachten, dien arbeid waardig was, en naauwlyks is een derde gedeelte overgebleven van het geene ik voor ruim twintig jaaren geſchreven had. (447)

Maria hield de auteur dus al lange tijd bezig. Ruim twintig jaar geleden schreef ze dit treurspel, maar ze merkte gaandeweg dat ze fouten in de compositiestructuur had gemaakt. Van Merken presenteert zich als een perfectionist én specialist: ze kon de geschiedenis (nu wel) in een adequate structuur gieten waardoor maar liefst tweederde van haar oorspronkelijke tekst gesneuveld is. Daarnaast blijkt een ander element van haar auteurschap: de gedachtewisseling met andere auteurs, in dit geval haar echtgenoot. Dankzij zijn toedoen maakt het treurspel onderdeel uit van de bundel. Hij vond haar eerste versie de moeite waard om te bewerken en moedigde haar aan.

Behalve in het voorwoord is er ook in de lijst der vertooners sprake van self- fashioning op paratekstueel niveau. Maria en Margareta worden hier als eerste genoemd. De kans dat deze lijst in willekeurige volgorde staat is klein. Vaak werd er door achttiende-

eeuwse auteurs een hiërarchische volgorde gehanteerd: ‘hetzij naar maatschappelijke status, hetzij naar ‘rang’, dat wil zeggen naar het belang van hun rol in het treurspel’ (De Haas 1997: 149). Bij Van Merken staan de personages in ieder geval niet in de volgorde van opkomst. Zodoende maakt Van Merken direct duidelijk dat Maria én Margareta een belangrijke rol in het treurspel zullen spelen.

3.4.2 Self-fashioning in hoofdtekst

Ook in de speeltekst van het treurspel is self-fashioning van Van Merken aanwijsbaar. Een kernpunt is Van Merkens afkeuring van heerszucht en geweld. Deze elementen komen vaak in de tekst voor, voornamelijk bij Maria en Adolf. Ze zijn elkaars tegenpool: Maria vindt vrede het beste voor het land, Adolf heeft daarentegen een voorkeur voor strijd en geweld. Wanneer Maria’s brief aan Lodewijk, met het aanbod om zijn negenjarige zoon te trouwen, wordt onderschept, verwijst ze ook naar haar vredeswens:

Gy toont alleen dat ik, om welgegronde reden,

Beſloot myn oogmerk niet aan al den Raad te ontleeden, En met myn Vrienden tot 's Lands welzyn dienſtig vond Den kryg te ſtuiten door een heilryk vreêverbond. Wat ſchuld bewyst die brief (476: II,3)

Dit is dus geen landverraad, zoals Adolf beweert, maar haar onzelfzuchtige beslissing om het land te redden. Dat Maria zo uit is op vrede, is gezien de politieke koers van haar vader opmerkelijk. Net als Adolf was hij een heerszuchtige vechtersbaas, de reden voor zijn vroege dood. Van Merken toont via Maria het inzicht dat het land beter gedijt bij vrede. De wens voor vrede kan gekoppeld worden aan Van Merken zelf: als vrouw uit het koopmansmilieu weet ze dat vrede beter is voor de handel dan de politieke onrust die in de tweede helft van de achttiende eeuw heerst. Bovendien toont ze met het treurspel dat geweld niet altijd tot het gewenste resultaat leidt.

Een tweede kernpunt in Van Merkens self-fashioning is te zien in de manier waarop de deugdzame personages telkens streven naar en een beroep doen op rechtvaardigheid. Saint Paul weigert bijvoorbeeld om Hugonet en Himbercourt zonder bewijs te veroordelen:

‘k Zal om zyn rechtsgeding, met reên door u misprezen, Het Staatsgevangen Paar geenszins ten vyand weezen,

Dit rechtvaardigheidsstreven blijkt ook uit het frequente gebruik van de tegenstelling wettig/wetteloos. Wettig wordt vaak gerelateerd aan Maria: Margareta noemt haar bijvoorbeeld ‘’s lands wettig vorstin’ (518: IV,4). Daarnaast zegt Maria zelf over haar positie: ‘'k Ben, naar myn wettig recht, tot Landvorstin gehuldigd,’ (519: IV,4). Een aanval op haar is daarom onrechtvaardig.

Het etiket wetteloos kan daartegenover vaak in verband gebracht worden met Adolf. Zo spreekt Ravestein hem aan op zijn gedrag wanneer Adolf hem ongegrond verdacht probeert te maken van landverraad:

Denk wie en waar gy zyt. Een wetteloos gezag

Geeft u noch recht noch magt tot zulk een woest gedrag

't Is niet genoeg zo ſtout myn achtbaarheid te hoonen. (475: II,3)

Met wetteloos bedoelt Ravestein hier het gezag dat Adolf heeft afgedwongen met geweld, maar dat hij eigenlijk niet verdient. Rechtvaardigheid is een thema dat vaker bij Van Merken voorkomt. In het voorwoord van haar eerste treurspel Artemines spreekt zij zich duidelijk uit over rechtvaardigheid bij de troonsopvolgingen:

Volgens die geschiedenis geeft Darius, op het aenhouden van zyne Gemaelinne, het erfrecht aan zynen jongsten zoon; doch ik doe hem Artemines tot zyner opvolger verkiezen: die vervolgens het kroonrecht zynen broeder afstaat, de redenen die my hiertoe bewogen hebben zyn dezen: Darius, die in ’t algemeen bekendt is, voor een rechtvaerdig Vorst, kost onmooglyk den naem van rechtvaerdig behouden, na het pleegen van zoo groot een onrechtvaerdigheid, als het ontrukken van het kroonrecht aen zynen wettigen erfgenaem. (Van Merken 1745: 3)

Hier blijkt dat Van Merken zich, ook in haar gebruik van de tegenstelling wettig/wetteloos als een schrijfster presenteert die pleit vóór rechtvaardigheid.

Een ander kenmerkend element van Van Merkens self-fashioning op tekstueel niveau, dat ook duidelijk naar voren kwam in het voorwoord, is haar vroomheid en vertrouwen in God. Dit uit zich op verschillende manieren. Allereerst zijn er de deugdzame personages die soms letterlijk een beroep op Gods hulp doen, bijvoorbeeld Maria:

ô Goede Hemel, die myn onvermogen kent!

Maria’s vertrouwen wordt beloond en even later kan zij tegen Adolf zeggen: ‘Zie nu hoe 's Hemels hulp de onnoozelheid verweert’ (538: V,3). Daarnaast zijn er ook personages die de almachtigheid en alom aanwezigheid van God benadrukken. Een voorbeeld hiervan is Saint Paul die met de volgende uitspraak het treurspel beëindigt:

Schoon de Allerhoogſte magt een wyl het onrecht duld,

Zy loont in 't eind de deugd, en ſtraft der boozen ſchuld. (549: V,8)

In deze uitspraak schuilt een les die Van Merken de lezer nog eens op het hart wil drukken. Ze spreekt dus tot de lezer via Saint Paul. Er zijn meer situaties waarin dit zich voordoet. Saint Paul vat bijvoorbeeld het gedrag van Adolfs volgelingen in een algemene wijsheid samen:

Veel meer dan hy die zich zyn rang onwaardig toont,

En, door zyn drift vervoerd, een vrouw baldadig hoont. (479: II,3)

Van Merken presenteert zich hier indirect kritisch over mannen die in hun drift de adellijke erecode negeren en neerbuigend doen tegen vrouwen. De uitspraak is opvallend omdat Saint Paul relatief op zichzelf staat: hij nam nog geen deel aan het gesprek en niemand reageert op zijn opmerking. Daarnaast sluit zijn standpunt goed aan bij de manier waarop Maria in het begin van het treurspel praat over haar onderdrukte positie:

Ach! kan ik tot een echt in deezen ſtaat beſluiten; Beroofd van onderſtand, en in myn Hof bezet, Daar elk myn treden telt en op myn daaden let?

Ik zwyg dat ik hem nooit aanſchouwde, wy, Vorstinnen, Zyn, daar 't het ſtaatsheil geld, ſlechts prachtige ſlavinnen,

Wier keur men aan 't belang opöffert, hoe 't haar rouw'. (467: I,7)

Maria noemt hier vorstinnen letterlijk slavinnen. Zij kunnen enkel doen wat hun opgedragen wordt door mannen en moeten zichzelf daarbij volledig wegcijferen. Later wordt duidelijk dat Van Merken met Maria en Margareta helemaal geen volgzame slavinnen opvoert, maar juist twee vrouwen die standvastig denken en handelen. Dat zij bereid zijn om zichzelf – voor het landsbelang – op te offeren, siert hen alleen maar in hun vorstelijke deugdzaamheid. Van Merken presenteert twee sterke vrouwen op een manier die niet aan de omschrijving van een slavin voldoet. Deze keuze maakt het voor haar gemakkelijk om aan te tonen dat vrouwen naast deugdzaam ook dapper, actief en bedachtzaam kunnen zijn.