• No results found

Hoofdstuk 4 – Jacob Simonszoon de Rijk

4.5 Self-fashioning Jacob Simonszoon de Rijk in context

Voor Van Merkens Rijk geldt hetzelfde vroegmoderne moment als voor Bourgondië. Beide stukken zijn gepubliceerd in een jaar dat Nederland wordt beheerst door politieke onrust en er binnen de theaterwereld sprake is van een ware ‘vaderlandscultus’ (Van Deinsen en Jensen 2012: 195). Deze twee elementen zijn bepalend in de tweeledigheid van Van Merkens self- fashioningsproces: ze maken onderdeel uit van het gedeelte van zelfrepresentatie waar ‘the self is fashioned’ (Pieter 2009: 51). De lijn tussen bewuste image building en onderdeel zijn van een bepaalde tijdgeest is in dit geval dun. Enerzijds wist Van Merken dat er veel vraag was naar vaderlands toneel (122), anderzijds hebben de historische omstandigheden haar status als vaderlandslievende auteur versterkt.

Eenzelfde spanning in Van Merkens self-fashioning doet zich voor in de manier waarop haar vroomheid spreekt uit Rijk. In Bourgondië is het godsvertrouwen een algemene norm; in Rijk is het sterk verbonden met het vaderlandsliefde en (vanuit de Reformatie en de hervormingsgezinde achtergrond van de Opstand) protestants geconnoteerd. Het geloof is wat De Rijk als geus in de godsdienststrijd aan het vaderland verbindt. Zelfs Requesens spreekt positief over De Rijks relatie tot God en de invloed die hij heeft op zijn geloofsgenoten, ondanks dat dit in zijn eigen nadeel is (153: II,3). Er is echter in het treurspel geen sprake van fel calvinise, maar van een gematigder variant die goed bij Van Merken als remonstrantse paste (Van Wanrooij en Jensen 2019: 30).

Van Merkens onderwerpskeuze neigt naar image building (Blom 2013: 55). Deze stof maakt het mogelijk om, zonder de historische werkelijkheid veel onrecht aan te doen, standvastige vrouwen op te voeren. Van Merken heeft bij Hooft gelezen over het dappere optreden van Elvire en het huilen van Margareta – hoewel hij de vrouwen enkel terloops noemt – en gebruikt haar dichterlijke vrijheid om de vrouwenrollen een positieve lading te geven. Bovendien treedt De Rijk, ondanks dat hij het titelpersonage is en voortdurend vaderlandsliefde uitdraagt, nauwelijks op de voorgrond. De vrouwen hebben sleutelrollen en

geven het stuk emotionele diepgang (Van Wanrooij en Jensen 2019: 12). Ook Requesens heeft een bepalende rol in het verhaal: daar ga in hoofdstuk 5 uitgebreider op in.

Een ander hoofdkenmerk van Van Merkens self-fashioning is de manier waarop zij zich, nadrukkelijker dan in Bourgondië, presenteert als een poeta docta. Deze geleerdheid doet zich in de eerste plaats voor in haar gebruik van intertekstualiteit. Net als Van der Veer laat ze met nauwkeurige bronvermelding zien dat ze haar klassiekers goed heeft bestudeerd (Van Deinsen 2010: 80). Uiteraard geldt dit voor haar gebruik van Nederlandse historiën, waarmee ze duidelijk maakt dat ze de werkelijke vaderlandse geschiedenis goed kent, maar ook voor de Romeinse literatuur. Daarnaast maakt ze net als Vos gebruik van algemene uitspraken om haar publiek iets bij te brengen (Geerdink 2007: 2-3).

Naast Hoofts geschiedschrijving is ook Vondel, in het bijzonder zijn Gysbreght van Aemstel, van belang geweest voor Van Merkens self-fashioning in dit treurspel. Ze geeft aan bekende regels van Vondel een eigen draai en laat haar stuk ook inhoudelijk op dat van Vondel lijken: het betreft een Amsterdams getint verhaal waarin echtgenotes hun leven voor hun edelmoedige man over hebben en exemplarisch zijn in huwelijkse trouw (Van Wanrooij en Jensen 2019: 29). Het voornaamste verschil tussen de twee treurspelen is de vorm: Van Merken volgde de regels van het Frans-classicisme terwijl Vondel een Senecaans- Scalegeriaans treurspel schreef (Van Wanrooij en Jensen 2019: 30).14 De gelijkenissen zijn echter overheersender en zodoende is Van Merken op een eigentijdse manier in Vondels voetsporen getreden. Een ideale bijkomstigheid was dat Van Merkens Rijk, net als Vondels Gysbreght, gespeeld werd bij de opening van de Schouwburg. 1774 wordt een 1638 revisited. Van Merkens algehele stijl lijkt sterk op die van Vondel. Hoe moeilijk het kon zijn om diens stilistiek na te volgen bewijst dichteres Katharina Lescailje (1649-1711), die een aanzienlijke reputatie genoot – ook omdat zij een succesvolle uitgeefster was. Ook Lescailje was een groot bewonderaarster van Vondel, maar zij was minder vindingrijk en voor haar was het imiteren van zijn stijl en gedichten te hoog gegrepen (Geerdink 2004: 57-58).15

14 Een duidelijk verschil is bijvoorbeeld de toepassing van vraisemblance, de eis van

waarschijnlijkheid, waar Van Merken zich strikt aan houdt (Van Wanrooij en Jensen 2019: 30). Zij zou nooit gebruik maken van een deus ex machina, zoals engel Rafaël in Vondels Gysbreght. Een concreet voorbeeld van vraisemblace in Rijk is de brief die De Rijk heeft ontvangen van Oranje; omwille van de eisen die hierin staan laat hij zich weer vrijwillig opsluiten (Van Wanrooij en Jensen 2019: 26).

15 Eerder schreef Lia van Gemert al over Lescailje als Vondeladept:

“De vrouwenzucht van Katharina Lescailje”. Klinkend boeket. Studies over renaissancesonnetten voor

In Rijk wordt Vondel opzichtiger nagevolgd dan in Bourgondië. Desalniettemin kon ook over dat treurspel worden opgemerkt dat Van Merken aansloot bij de manier waarop Vondel zijn dichterschap uitdraagt: ze verenigt zich met het ideaal van de dichter als volksopvoeder (Schenkeveld-van der Dussen 2002: 175). Net als in Bourgondië dicht ze in Rijk over het algemeen geldige. De overeenkomst tussen de treurspelen is in dat opzicht groot: beide gaan over de onwenselijkheid van tirannie en pleiten voor vrijheid en eenheid.

Hoofdstuk 5 – Opbouw van de drama’s: Van Merken als

technisch schrijfster

De analyses uit de voorgaande hoofdstukken bieden veel inzichten in het schrijfsterschap van Van Merken. Voor een vollediger beeld van haar schrijverschap is ook een analyse van haar omgang met het genre van de tragedie noodzakelijk. Van Merkens treurspelen zijn gebaseerd op een Aristotelisch schema dat de basis vormt voor het strenge Frans-classicisme. Belangrijke onderdelen van deze poëtica waren in de oudheid al de eenheden van tijd, plaats en handeling. Daarnaast is de karakterontleding belangijker dan spektakel op het toneel (Konst 2002: 24). In het Frans-classicisme was onnodig spektakel zelfs uit den boze en werd gestreefd naar welvoegelijkheid: ‘beschaafd én dus beschavend’ (Smits-Veldt 1991: 119).

De strikte regelgeving van het Frans-classicisme richtte zich behalve op het beschavingsideaal op de nauwe samenhang van de verhaalgebeurtenissen. Drie kernbegrippen voor het spelverloop zijn hamartia (de fout van de tragische persoon die het verhaal in gang zet en zal bepalen) en daarnaast peripeteia (de verandering) en agnitio (het inzicht). Met peripeteia wordt een – vaak door eigen toedoen – nadelige omslag in de situatie van het hoofdpersonage aangeduid. De agnitio (het inzicht)vindt plaats op het moment dat de ongelukkige het juiste, morele inzicht in zijn of haar situatie verwerft (Konst 2002: 26).

Van Merken is goed thuis in deze poëtica. Zo houdt ze zich bijvoorbeeld strikt aan de eenheid van handeling. Hiervoor maakt Van Merken gebruik van het procedé liaison des scènes (aaneenschakeling van tonelen): de samenhang van het spelverloop wordt versterkt doordat steeds minstens één van de personages ‘meeverhuist’ naar de volgende scène (Konst 2002: 26). De manier waarop Van Merken de peripeteia en agnitio uitwerkt in Rijk en Bourgondië wijkt echter af van Aristoteles’ voorschriften. Bij haar zijn het niet de titel- of hoofdpersonages die deze ondergaan. Van Merken heeft een soortgelijke uitwerking van de plot kunnen zien in Joseph in Dotan (1640) van haar grote voorbeeld Vondel.

In Bourgondië ondergaat Adolf de peripeteia en agnitio en in Rijk Requesens. Hoewel Adolf nog enigszins als (mede-)hoofdpersonage kan worden gekenmerkt, hij is bijvoorbeeld vaak aan het woord of op het toneel, geldt dit niet voor Requesens. Maar wanneer het verhaal van De Rijk wordt uitgezoomd, is Requesens invloed groot: hij bepaalt het lot van De Rijk, het titelpersonage dat het belang van de gebeurtenissen voor het vaderland vertegenwoordigt. Requesens en Adolf maken allebei een misstap (de hamartia). Daarnaast zijn ze beiden gewelddadig en willen hun macht met harde hand bevestigen. Aan het einde van het treurspel zien ze echter in dat dit soort gedrag nergens toe leidt.

Met het verleggen van de peripeteia en agnitio van de titelfiguur naar een ander (hoofd)personage, laat Van Merken zien dat ze technisch begaafde schrijfster is: ze kiest een verhaal met twee geliefde vaderlandse helden wier geschiedenis bekend is en laat hen het gehele treurspel schitteren in hun magnanimitas. De twee titelpersonages beschikken vanaf het begin over het juiste morele inzicht, wat overigens ook geldt voor alle vrouwelijke personages. Alle deugdzame personages zijn, samen met Requesens en Adolf, essentieel voor de zedelijke, beschavende strekking van de treurspelen: de goeden worden beloond en de slechten gestraft.16

Afbeelding 10: Portret van ongeveer 60-jarige Joost van den Vondel (1587-1679) door Jan Lievens.

16 Mieke Smits-Veldt schrijft in Het Nederlandse-renaissance toneel (1991) dat binnen het Frans- classisme poëticale gerechtigheid het beste paste bij een blij einde: idealiter vond stichting plaats door het belonen van deugdzaam handelen en niet door het straffen van schurken (120). Van Merken past dit principe in zowel Rijk als Bourgondië toe.

Conclusie

De achterliggende tweeledige hoofdvraag in de voorgaande analyses was: welke visie spreekt er uit Lucretia van Merkens Maria van Bourgondië en Jacob Simonszoon de Rijk (beide 1774) ten opzichte van achttiende-eeuwse genderverhoudingen en op welke manier past zij als schrijfster in deze treurspelen self-fashioning toe? De analyses leiden tot een overkoepelende conclusie voor beide treurspelen.

In zowel Bourgondië als Rijk toont Van Merken het genaturaliseerde karakter van gender zoals betoogd door Scott en Butler. Dit komt het duidelijkst naar voren in de verschillen tussen Maria en Adolf: daar is sprake van een kruisbestuiving waar zij veel positieve, vaak aan mannen voorbehouden, eigenschappen bezit en hij veel negatieve, automatisch aan vrouwen gekoppelde, kenmerken heeft. Ook in Rijk toont Van Merken dat er geen directe koppeling is tussen gender en gedrag. Hoewel de vrouwen hier veel huilen, storten ook verschillende mannen tranen om de ellendige situatie van de vrouwen. Bovendien blijkt dat standvastigheid, bereidheid tot zelfopoffering en moed niet per definitie aan een mannelijke lichaam verbonden zijn.

Uit de treurspelen spreekt ook de visie dat sociale verhoudingen of machtsrelaties gebaseerd zijn op genaturaliseerde opvattingen over gender (Scott 1986: 1067). Het politieke domein wordt beheerst door mannen, maar zowel Elvire, Maria en de twee Margareta’s eisen op enig moment een prominente (machts)positie. In Rijk lijken de vrouwen op het eerste gezicht machteloos, maar Van Merken zoekt de ruimte om hen een invloedrijke rol te geven: bepalend voor het treurspel is het moment dat Margareta en Elvire tijdelijk de positie van hun (afwezige) echtgenoot innemen. Met Margareta’s komst en pleidooi ter verdediging van De Rijk wordt het drama in gang gezet en Elvire krijgt een machtspositie wanneer ze om Mondragon te beschermen een opstand veroorzaakt. Ook met Margareta van York toont Van Merken de maakbaarheid van sociale verhoudingen: hier ondermijnt ze de veronderstelling dat mannen degenen zijn die vrouwen van advies moeten voorzien.

Van Merkens vormgeving van haar vrouwelijke personages, en de rol die zij hen geeft, kan tevens als een vorm van self-fashioning worden gezien. De auteur toont zich wederom een technisch begaafd schrijfster door overtuigend een gevarieerd aantal vrouwelijke personages op te voeren, van echtgenote tot vorstin. Van Merken hanteert hier Vondels stijl en plaatst zichzelf, net als hij, in de rol van dichter als volksopvoeder. De vormgeving van de personages dient zo een zedelijk doel. Van Merkens self-fashioning wordt verder gekenmerkt

door haar vrijheids- en vaderlandsliefde, vroomheid, geleerdheid, nauwkeurigheid en (schrijf)stijl.

Voornamelijk in de vaderlandsliefde en vroomheid heeft de self-fashioning een tweeledig karakter. Enerzijds is Van Merken zelf gevormd door haar contemporaine omstandigheden, anderzijds kiest Van Merken ervoor om deze eigenschappen in haar werk nadrukkelijk uit te dragen. Zo heeft haar vertrouwen in God haar gevormd, en geeft ze dit in beide treurspelen een belangrijke rol. Datzelfde geldt voor haar vaderlandsliefde. Van Merken is onderdeel van een grotere vaderlandscultus waarbinnen schrijvers teruggrijpen op het gedeelde verleden om het hoofd te bieden aan de erbarmelijke politieke en sociale omstandigheden in de tweede helft van de achttiende eeuw. Van Merken neemt de rol van vaderlandse auteur met liefde en toewijding op zich en werkt met stof die bij het publiek in goede aarde zal vallen.

Van Merken presenteert zich daarbij als een belezen auteur. Dit blijkt het sterkst uit haar uiteenlopende brongebruik en is vooral dominant in de paratekst van Rijk. Van Merken is zeker voor een vrouw ontwikkeld en toont met de keuze voor uiteenlopende periodes dat ze een grote belangstelling heeft voor de vaderlandse geschiedenis. Ze lijkt soms in de paratekst enige tekenen van bescheidenheid te vertonen – zoals van vrouwen verwacht werd in de zeventiende en achttiende eeuw – maar met deze vorm van nederigheid bevestigt zij in zowel Rijk als Bourgondië dat zij perfectionistisch is en nauwkeurig werkt. Hierdoor weet de lezer dat het eindproduct goed moet zijn.

Hoewel Van Merken een uitzonderlijke positie had als vrouw binnen het masculiene literaire veld, lijkt zij zich niet als vrouw te willen profileren. Ze zinspeelt nooit direct op haar vrouw-zijn en in haar werk laat ze zien dat ook vrouwen in staat zijn om zich technisch moeilijkere genres, die vaak aan mannen voorbehouden zijn, eigen te maken. Van Merken toont zich een zelfverzekerde vrouw die binnen de regels van het Frans-classicistische treurspel overtuigend het genaturaliseerde karakter van gender uiteenzet. Daarbij zijn het steeds de vrouwen die het morele overwicht hebben. Zij hebben gedurende het spelverloop het juiste inzicht en handelen daarnaar. Pas wanneer de mannen, Adolf en Requesens, hun fout erkennen spelen de vrouwen een minder grote rol. De vrouwen zijn de overwinnaars die altijd rechtvaardig handelen. Ze hoeven daarbij niet op hun sekse beoordeeld te worden en dat ziet Van Merken ook graag als het om haarzelf gaat: ze is een zelfbewuste auteur die boven genderopvattingen uitstijgt.

Bibliografie

Bal, M. 1988. Death & Dyssymetetry. The Politics of Coherence in the Book of Judges. Chicago, The University of Chicago Press.

Blom, F.R.E. 2007. “Solliciteren met poëzie: zelfpresentatie in Constantijn Huygens’ debuutbundel Otia (1625)”. Zeventiende eeuw, vol. 23, no. 2, p. 230-244.

Blom, F.R.E. 2013. “Building Stones and Words: Strategies of Self Presentation in Huygens’ Volumes of Collected Poetry”. Return to sender: Constantijn Huygens as a man of letters, eds. L. Gosseye, F. Blom en A. Leerintveld, Gent, Academia Press, p. 3-22. Blom, F.R.E. Chief ed. ONSTAGE: Online Datasystem of Theatre in Amsterdam from the

Golden Age to Today, http://www.vondel.humanities.uva.nl/onstage/. Laatst bezocht op 10 april 2019.

Butler, J. 1988. Performative Acts and Gender Constitution: an Essay in Phenomenology and Feminist Theory. Theatre Journal, vol. 40, no. 4, p. 519-531.

Butler, J. 1999. “Subjects of Sex/Gender/Desire”. Gender Trouble, New York, Routledge, p. 19-34. Ebook.

Butler, J. 2004. “Gender Regulations”. Undoing Gender. Routledge, New York, 2004, p. 40- 56.

Deinsen, L. van. 2010. “Ridders van Kousenband: zelfrepresentatie in de gedichten van Catharina Questiers en Cornelia van der Veer in de bundel Lauwer-strydt (1665)”. Vooys 28, p. 73-84.

Deinsen, L. van. 2018. “Vrij van faamziekte: over de oprichting van het gedenkteken van Lucretia Wilhelmina van Merken (1721-1789) in de Oude Kerk te Amsterdam in 1828”. Spiegel der letteren, vol. 60, no. 3-4, p. 245-265.

Denissen, D. 2010. “Strijdbare vrouwen zijn nooit saai”. Vooys 28, p. 60-62.

Dijk, S. van. 1988. “Madame Dacier, of de vrouwelijke plicht van bescheidenheid”. Geleerde vrouwen: negende jaarboek voor vrouwengeschiedenis. Nijmegen, Sun, p. 65-85. Elk, M. van. 2017. Early Modern Women’s Writing: Domesticity, Privacy, and the Public

Sphere in Englang and the Dutch Republic. Cham, Palgrave Macmillan.

Everard, M. 1994. Ziel en zinnen: over liefde en lust tussen vrouwen in de tweede helft van de achttiende eeuw. Groningen, Historische uitgeverij.

Geerdink, N. 2004. “’Het hart der dichters’: Persoonlijke thema’s in de gelegenheidspoëzie van Katharina Lescailje”. Vooys 22, p. 50-66.

Geerdink, N. 2007. “‘Self-fashioning’ of zelfrepresentatie? Een analyse van de gelegenheidspoëzie van Jan Vos”. Neerlandistiek.nl,

http://www.Neerlandistiek.nl/07.06a/. Laatst bezocht op 1 november 2018. Geerdink, N. en C. Font Paz. 2018. “Introduction: Women, Professionalisation, and

Patronage”. Economic Imperatives for Women’s Writing in Early Modern Europe, eds. N. Geerdink en C. Font Paz, Leiden, Brill, p. 1-15.

Gelderblom, A.J. 1991. “Wolff en Deken als liedjesfabriek”. Mannen en maagden in

Hollands tuin. Interpretatieve studies van Nederlandse letterkunde 1575-1781, p. 137- 160.

Gemert, L. van. 1994a. “’Maak vaerzen, leez en schrijf’: dichtende vrouwen uit de 17e en 18e eeuw”. Vooys, vol. 12, no. 2, p. 66-74.

Gemert, L. van 1994b. “‘Hoe dreef ick in myn sweet’: de rol van Louise de Coligny in de Oranje-drama’s. De zeventiende eeuw, vol. 10, p. 169-178.

Gemert, L. van. 1994c. “De vrouwenzucht van Katharina Lescailje”. Klinkend boeket. Studies over renaissancesonnetten voor Marijke Spies, red. H. Duits et al. Hilversum,

Gemert, L. van. 1995. “‘Onwederstanelyken drang’: het vrouwelijk schrijverschap in achttiende-eeuws Nederland”. De achttiende eeuw, vol. 27, nr. 1, p. 127-139. Gemert, L. 1996a. van. Norse negers: oudere letterkunde in 1996. Nijmegen, Katholieke

Universiteit Nijmegen.

Gemert, L. van. 1996b. “Vrouwen voor de vrijheid: krachtmetingen in Vondels Batavische gebroeders”. Kort tijd-verdrijf: opstellen over Nederlands toneel (vanaf ca. 1150) aangeboden aan Mieke. B. Smits-Veldt, eds. W. Abrahamse et al., Amsterdam, AD&L Uitgevers, 281-286.

Gemert, L. van. 2001. “The weight of a laurel-crown: the future of Dutch early modern women writers”. Writing the history of women’s writing: toward an international approach, eds. S. van Dijk et al., Amsterdam, KNAW, p. 227-238.

Gemert, L. van. 2004. “Een rotsvast vertrouwen: Lucretia van Merken over de natuur”. Literatuur, vol. 21, p. 35-37.

Gemert, L. van. 2012. “The politics of visuality in Dutch Renaissance tragedy”. Die sichtbare Welt: Visualität in der niederländischen Literatur und Kunst des 17. Jahrhunderts, ed. M-T. Leuker, Niederlande-Studien; Vol. 52, Münster, Waxmann, p. 203-219.

Greenblatt, S. 1980. Renaissance Self-fashioning: From More to Shakespeare. Chicago en Londen, Chicago University Press.

Grootes, E., F. van Gestel en A. van Leuvensteijn. Eds. 2019. P.C. Hoofts Nederlandse Historien: De boeken 1-20 naar de editie van 1703 in kopie met hertaling en toelichting. Huygens ING,

http://resources.huygens.knaw.nl/Nederlandse_Historien_van_P.C._Hooft. Laatst bezocht op 12 juni 2019.

Haas, A. de. 1998. De wetten van het treurspel: over ernstig toneel in Nederland van 1700- 1772. Dissertatie, Hilversum, Verloren.

Hageman, M. 1998. “De tranen van de keizer: Emotioneel vertoon als vorstelijk ritueel in de negende en tiende eeuw”. Madoc, p. 137-144.

Jensen, L. en L. van Deinsen. 2012.“Het theater van de herinnering. Vaderlands-historisch toneel in de achttiende eeuw”. Spiegel der letteren, vol. 54, no. 2, p. 193-225. Konst, J. 2002. “De Aristotelische poëtica”. Medea, p. 24-33.

https://www.dbnl.org/tekst/six_001mede01_01/six_001mede01_01_0004.php

Lannoy, J.C. de. 1766. Aan mynen geest. Breda, Willem Oudkoop.

Leemans, I. en G.J. Johannes. 2013. Worm en donder: geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1700-1800: de Republiek. Amsterdam, Bert Bakker.

Logchem, E. van. 2014. “Merken, Lucretia Wilhelmina van (1721-1789)”. DVN, 2014,

http://resources.huygens.knaw.nl/bwn1780-1830/DVN/lemmata/data/merken. Laatst

bezocht op 21 juni 2019.

Marion, O. van. 2004. “Aan pathos geen gebrek: zijn Lucretia’s heldinnenbrieven goede poëzie?” Literatuur, vol. 21, no. 7, p. 29-34.

Marion, O. van. 2005. Heldinnenbrieven: Ovidius’ “Heroides” in Nederland. Dissertatie, Universiteit Leiden.

Meijer, M. 1996. In tekst gevat. Inleiding tot een kritiek van representatie. Amsterdam, Amsterdam University Press.

Meijer Drees, M. 2004. “Gevierd, bespot, vergeten: de teloorgang van een reputatie”. Literatuur, vol. 21, p. 20-24.

Merken, L.W. van. en N.S. van Winter. 1774a. Tooneelpoëzy. Amsterdam, Pieter Meijer. Merken, L.W. van. 1774b. Jacob Simonszoon de Rijk. Amsterdam, Pieter Meijer.

Merken, L.W. van. 1774c. Maria van Bourgondië. Gravinne van Holland. Amsterdam, Pieter Meijer.

Oostrum, W.R.D. van. 1999. Juliana Cornelia de Lannoy (1738-1782): ambitieus, vrijmoedig en gevat. Dissertatie, Universiteit Utrecht.

Oostrum, W.R.D. van. 2004.“‘Voorwaarts, en niet vergeten’. De kleine genderstappen vooruit”. Spiegel der Letteren, vol. 46, no. 3-4, p. 355-365.

Oostrum, W.R.D. van. 2006. “Veroordeeld tot voorbeeld? Vrouwelijke idolen in het achttiende-eeuwse literaire circuit”. De achttiende eeuw 38, p. 39-54.

Pieters, J. en J. Rogiest. 2009. “Self-fashioning in de vroegmoderne literatuur- en

cultuurgeschiedenis: genese en ontwikkeling van een concept”. Frame, vol. 22, no. 1, p. 43-59.

Pieters, J. 2011. “Stephen Greenblatt over vroegmoderne zelfvorming en de energie van grote kunst”. Historische letterkunde vandaag en morgen. Amsterdam, Amsterdam

University Press, p. 145-170.