• No results found

Seizoensamenhang: een breed kleurenspectrum in een beweeglijk jaarverloop Referentiebeeld voor de seizoensamenhang op streekniveau

De doelstellingen van dit referentiebeeld betreffen het versterken van het specifieke verloop van de kleuren en vormen in het landschap.

Breed spectrum van kleuren en vormen

De heterogeniteit van de landschapseenheden met hun specifieke abiotische en biotische eigenschappen, komt tot uiting in een breed kleuren- en vormenspectrum in het jaarverloop. De bouwlanden op de essen en de velden worden kleur- en vorm- rijker vanaf het vroege voorjaar en kennen een top in de (na)zomer. Het beekdal met bloemrijke graslanden is een groot deel van het jaar vormrijk en kleurig van voorjaar tot najaar (figuur 7.17). De houtwallen met hun verscheidenheid aan struiken en bomen zijn jaarrond structuurrijk en vooral in het voor- en najaar zeer kleurrijk. De bodem van de broekbosjes is in het

vroege voorjaar gekleurd door voorjaarsflora en de heide kent zijn paarse periode in de nazomer. Alle landschapseenheden dragen bij aan een zeer breed spectrum in kleuren en vormen (kader 7.1).

Dynamiek in het jaarverloop

De dynamiek in het jaarverloop van het esdorpenlandschap wordt gekenmerkt door een cyclische aaneenschakeling van klei- ne veranderingen in het hele landschap (zie kader 7.1). Het Hunzedal verandert sterk van karakter door het visueel verdich- ten van het bebouwingslint door loofbomen in de lente en zomer. Het sprongsgewijze jaarverloop van grote vlakken met enkele akkerbouwgewassen, is vervangen door een jaarverloop van extensief beheerde graslanden en soortenrijke slootkan- ten. Het jaarverloop van de Veenkoloniën is op landschapsniveau minder gradueel dan in het esdorpenlandschap omdat het landgebruik er homogener is. De veranderingen die plaatsvinden in de grootschalige akkerbouw en de populierenplantages zijn relatief abrupt van aard: oogsten, ploegen, bladverlies en houtkap. De dorpen met hun groene elementen en de rietachtige vegetaties langs de wijken kennen daarentegen een verloop met kleinere veranderingen.

Aan de hoge kant van de wegdorpen in Zuidwest-Drenthe en ook in de bovenloop van de beek heeft het jaarverloop behoor- lijk veel dynamiek. Deze wordt vooral bepaald door de houtige beplantingen. Het vele hout op de erven zorgt voor een enorm ruimtelijk verschil tussen winter en zomer. Het graan dat een substantieel deel van het bouwland vult, verrijkt het landschap met zijn kleuren. Bermen, greppels en perceelsranden met een schrale vegetatie zijn kleurrijk in de lente en in de zomer. In het beekdal zijn de monotone groene graslanden vervangen door een schakering van graslanden die in opeenvol- gende perioden kleur hebben. De slootkanten vormen een langdurig kleurrijk en structuurrijk netwerk.

Groot contrast in ruimtelijkheid

De verschillen tussen zomer en winter in dichtheid van het landschap zijn groot. In de zomer gaan dorpen en erven schuil tussen bomen en struiken. De beekdalen in het esdorpenlandschap zijn door de houtwallen opgedeeld in besloten kamer- tjes. In de veldontginningen reikt het zicht verder, maar ook hier is de schaal in de zomer veel kleiner dan in de winter van- wege de hoge vegetatie in de slootkanten en de bermen en vanwege de bomen langs de wegen. In het veenkoloniale land- schap verandert er minder in de schaal. De ruimtes worden daar kleiner door het begroeien van de percelen, de ontwikke- ling van rietachtige vegetaties in de wijken en ook door de populierenplantages die dichte vlakken vormen.

Referentiebeeld voor de seizoensamenhang op bedrijfsniveau

Voorgaande doelstellingen voor het streekniveau zijn vertaald naar zeven parameters op bedrijfsniveau.

Langdurig kleurig bouwland (parameters 24 en 25)

Gewassen zorgen voor variatie aan kleuren en vormen gedurende een groot deel van het jaar. Het akkerland is in de winter- periode kaal en bruin of ingezaaid met een groenbemester. Op tuinbouwpercelen is daarentegen niet altijd een duidelijke winterperiode aanwezig, omdat bepaalde gewassen zoals prei en boerenkool gedurende de winter op het veld blijven staan. Pas in de lente wordt er dan geploegd (figuur 7.18).

Grasland met twee kleurpieken (parameters 26, 27 en 28)

Het grasland laat gedurende de lente en de zomer een aantal niet-groene kleuren zien die het moment in het jaar tot uit- drukking brengen. Afhankelijk van de bodem (beekdal, zand of laagveen) en het beheer (weiland of hooiland), zijn er meer of minder kleuren te verwachten. Tenminste de helft van het oppervlak grasland heeft een kleurbedekking van 5 procent of meer. Door een gevarieerd maai- en weidebeheer zijn er gedurende een lange periode kleurrijke percelen te zien.

Variatie in schaal en activiteiten (parameter 29)

De seizoenen komen behalve in kleur, ook tot uiting in andere aspecten. Houtige elementen en kruidachtige vegetaties zor- gen voor ruimtelijke dynamiek; ze verkleinen de ruimte in de lente en de zomer en maken het opener en weidser in de herfst en de winter. De activiteiten van mensen en dieren variëren gedurende het jaar. In het voorjaar bijvoorbeeld worden de graslanden gemaaid, gaat het melkvee weer naar buiten en wordt de grond van de bouwlanden bewerkt. In de winterperi- ode speelt op melkvee- en akkerbouwbedrijven de meeste activiteit zich op het erf af. Wel is dit de periode voor het onder- houd van houtige elementen, afrasteringen en dergelijke. Op bedrijven met een tuinbouwtak is echter ook in de winter nog activiteit op de velden.

Veel kleur- en vormverloop op het erf (parameter 30)

Op het erf zijn natuur en cultuur relatief sterk met elkaar verweven. Dat komt tot uiting in het type natuurlijke elementen en de soortenkeuze, alsmede in het verloop van kleuren en vormen gedurende het jaar (De Vroome, 1996). In de tuin komen in het vroege voorjaar de heldere kleuren van bolgewassen naar voren. De bloesem van de fruitbomen zorgt voor een kleur-

explosie in april en mei. Deze wordt opgevolgd door de bloei van struiken in de erfbeplanting, zoals de hondsroos en de vlier. Geleidelijk worden ook de bomen groen; de vroege soorten zoals wilgen en populieren vertonen het eerst hun blad. De geschoren hagen van de meidoorn of de haagbeuk worden voller en groener en versterken de ruimtelijke structuur van het erf. Uit de rode knoppen van de leilinden verschijnen lichtgroene bladeren, de paardekastanje bloeit met witte of rode kan- delaars en de eiken beginnen voorzichtig met blad. In juni en juli komt de tuin en de moestuin tot volle ontwikkeling (figuur 7.19). Er is altijd wel wat kleur, en dat blijft tot ver in het najaar zo, wanneer onder andere de dahlia’s het typische herfstkarakter van de tuin bepalen. De erven die verspreid in een veldontginning liggen ontwikkelen zich gedurende de zomer tot groene, vrij besloten oases. De erven die in een dorp liggen worden wel meer besloten maar blijven toch transpa- rant. Het zomerseizoen lijkt zich tot in de herfst uit te rekken omdat de eik, als beeldbepalende boomsoort, zijn blad maar langzaam, en op weinig spectaculaire wijze verliest. Na de herfstverkleuringen in de hagen, de tuin en de moestuin, is het erf pas na de jaarwisseling echt winters. Ook gedurende de winter geven de hagen en de wintergroene struiken zoals buxus en hulst het erf structuur.

Veel kleur- en vormverloop in landschapselementen (parameter 31)

Het hele jaar door is er verloop in kleuren en vormen in de landschapselementen zoals de perceelsranden, houtwallen, sloot- kanten en poelen (zie kader 7.1 en figuur 7.20).

7.2.5 Historische samenhang: een doorlopende rode draad