• No results found

Onderzoekers, planners en beleidsmakers vertalen de vraag naar ruimte en ruimtelijke kwaliteit in ideeën over een multifunctioneel platteland en bijpassende vormen van multifunctionele landbouw Tegelijkertijd

is er een bottom-up beweging van vernieuwende boeren die de productie van gebruikelijke agrarische

producten combineren met nieuwe activiteiten, zoals agrarisch natuurbeheer, zorglandbouw of

streekproductie.

Wij zoomen in op drie ‘andere’ kanten van een landbouwbedrijf, op drie aspecten van multifunctionaliteit:

de belevingswaarde, de vernieuwingsactiviteiten en de natuurkwaliteit.

3.1 De keuze voor drie thema’s

Met de thema’s beleving, vernieuwing en agrarische natuur belichten we de drie facetten van een landbouwbedrijf en zijn omgeving: de culturele omgeving, sociaal-economische omgeving en (a)biotische omgeving. Tevens zijn deze thema’s verbonden met de drie wetenschapsdomeinen geestes-, maatschappij- en natuurwetenschappen.

Uit het hele scala aan thema’s dat verbonden is met de multifunctionaliteit van het platteland of landbouwbedrijf hebben wij, zoals uit onderzoeksvraag 3 blijkt, drie thema’s gekozen. Deze keuze is niet toevallig; de thema’s zijn namelijk verbon- den met de drie wetenschapsdomeinen (figuur 3.1). Beleving is een thema dat in de geesteswetenschappen (α−wetenschap- pen) wordt onderzocht, vernieuwing van de landbouw wordt onderzocht in de maatschappijwetenschappen (γ-wetenschap- pen) en agrarische natuur is een thema uit de natuurwetenschappen (β-wetenschappen. Met deze drie thema’s belichten we tevens de drie facetten van een landbouwbedrijf en zijn omgeving zoals die in paragraaf 2.2 en figuur 2.3 zijn onderschei- den. Zo is agrarische natuur te zien als een aspect van de (a)biotische omgeving van een landbouwbedrijf, vernieuwing als een aspect van de sociaal-economische omgeving en beleving van de culturele omgeving. Deze drie thema’s zijn zowel afzon- derlijk (A), als in hun relatie tot landschapskwaliteit onderzocht (B). Daartoe is de onderzoeksvraag verder gedetailleerd tot de volgende deelvragen:

• (A) Hoe beleven bewoners het landschap van West-Friesland en de afzonderlijke landbouwbedrijven daarin? (B) Is er over- eenkomst tussen de kenmerken en criteria waarmee bewoners het landschap waarderen en de kenmerken en criteria die wij in het onderzoek naar landschapskwaliteit gebruiken?

• (A) Welke bijdrage leveren gangbare en biologische landbouwbedrijven aan de vernieuwing van de landbouw in Waterland? (B) Is er een relatie tussen landschapskwaliteit en vernieuwing en hoe is die te duiden?

• (A) Wat is de natuurkwaliteit van gangbare en biologische landbouwbedrijven in Drenthe? (B) Hoe verhoudt de natuurkwa- liteit zicht tot de landschapskwaliteit?

3.2 Multifunctioneel platteland en multifunctionele landbouw

Om de toenemende ruimtebehoefte van de maatschappij het hoofd te bieden denken onderzoekers, planners en beleidsma- kers na over multifunctionele landbouw als een manier om een multifunctioneel platteland te realiseren. Tegelijkertijd is er de bottom-up beweging van vernieuwende agrariërs, die zich in eerste instantie is richten op het voortbestaan van hun bedrijf. Beide vormen van landbouw dragen bij aan een multifunctioneel platteland, wanneer ze passen in een breed gedra- gen gebiedsvisie.

3.2.1 Multifunctionaliteit

De laatste decennia zijn in de planning en het beleid afwisselend de strategieën van scheiden en verweven toegepast. Recent wordt onder de term meervoudig of mulitfuntioneel ruimtegebruik weer gezocht naar manieren om functies te combine- ren (Van der Valk, 2002). Men wil door multifunctionaliteit enerzijds het nijpende ruimtegebrek oplossen en anderzijds de ruimtelijke kwaliteit verbeteren (RMNO & Habiforum, 2000). Op vier manieren kunnen functies gecombineerd worden: ver- weven van functies in een ruimte (bijvoorbeeld werken en wonen in de wijk), stapelen van functies in de ruimte (bijvoor- beeld een parkeergarage onder een winkelcentrum), spreiden van functies in een ruimte (bijvoorbeeld het gebruik van een kerk voor concerten) en intensiveren van gebruik (door intensiveren op de ene plek, ontstaat ruimte op een andere plek). Ook in het landelijk gebied speelt het thema multifunctionaliteit. De ruilverkavelingen na de oorlog waren nog gericht op een monofunctioneel gebruik ten behoeve van de voedselvoorziening. De landinrichtingen die daar in de jaren zeventig op volgden waren al meer gericht op verschillende functies (zie De Visser, 1997). Het platteland moest meer bieden aan bewo- ners, bewerkers en bezoekers. In die tijd zijn bijvoorbeeld de grote recreatiegebieden aangelegd, zoals het Lingebos in de Betuwe en het Streekbos in het Grootslag. Uitgangspunt was een menging van functies op streekniveau en een scheiding van functies op de lagere schaalniveaus. Landbouwbedrijven werden dus nog steeds hoofdzakelijk ten behoeve van de voedselpro- ductie ingericht.

Tegenwoordig is er ook aandacht voor menging van functies op bedrijfsniveau: de multifunctionele landbouw. Dit is het combineren van de productie van voedsel en grondstoffen met andere functies, zoals het beheren van milieu, natuur en landschap en de zorg voor gezondheid en welzijn van mens en dier (Korevaar et al.,1999). De productie van voedsel bij gelijk- tijdig beheer van een cultuurhistorisch waardevol ontginningspatroon en een mini-camping is een voorbeeld van verweving van functies in de ruimte. Spiertz en Korevaar (1999) stellen in dit verband dat met de toegenomen aandacht voor multifunc- tionaliteit ook de definities van duurzame landbouw aan het verschuiven zijn. Was duurzame landbouw eerst alleen nega- tief ingevuld met criteria zoals vermindering van de stikstofuitspoeling en het biocidegebruik, nu zijn er ook criteria die positieve aspecten van een landbouwbedrijf onder de aandacht brengen en meetbaar maken, zoals biologische diversiteit, belevingswaarde van het landschap en ecosysteemgezondheid.

3.2.2 Multifunctionele landbouw = vernieuwende landbouw?

Het denken over multifunctionaliteit lijkt met name een top-down aangelegenheid van onderzoek, planning en beleid ten behoeve van de ruimtelijke ordening. Men vertaalt de maatschappelijk vraag naar ruimte en ruimtelijke kwaliteit naar idee- ën over een multifunctioneel platteland. Daarbij worden passende vormen van multifunctionele landbouw ontworpen. Tegelijkertijd bestaat er in de landbouw, zoals in paragraaf 1.2 is beschreven, een bottom-up vernieuwingsbeweging waarbij boeren de productie van gebruikelijke agrarische producten gaan combineren met andere functies. We hebben dus te maken met twee bewegingen rond een zelfde thematiek (figuur 3.2).

Vernieuwende landbouwbedrijven kunnen een bijdrage leveren aan een multifunctioneel platteland, maar doen dat niet per definitie. Ze zijn namelijk in eerste instantie gericht op het voortbestaan van het bedrijf en niet op de multifunctionaliteit van de streek. Bepaalde functies voldoen gemakkelijk aan beide eisen. Door een activiteit als bijvoorbeeld agrarische natuur- beheer, draagt een landbouwbedrijf bij aan de natuurwaarde van de streek. Gaat de helft van de bedrijven in een streek ech- ter een agro-recreatieve functie ontwikkelen, dan is het zeer de vraag in hoeverre de streek daar mee is gediend. Van der Ploeg (2002) verwoordt deze relatie tussen bedrijf en streek als volgt: “In termen van ruimtelijke ordening zijn multifunctio- nele ondernemingen aan de ene kant aantrekkelijk door de synergie die ze bewerkstelligen: uiteenlopende functies worden op vaak naadloze en bijzonder efficiënte wijze gecombineerd. Er is ook reden voor zorg: door het vooralsnog autonome, decentrale, licht anarchistische karakter van de vele lokale ontwikkelingen in de richting van multifunctionele ondernemin- gen kan een chaotische versnippering het resultaat zijn”. Om bij te dragen aan multifunctionaliteit op streekniveau, waar immers ook het kwaliteitsaspect meespeelt, moeten functiecombinaties op bedrijfsniveau passen in een breed gedragen gebiedsvisie en een duurzame basis zijn voor werkgelegenheid en inkomen op bedrijfs- en gebiedsniveau (Korevaar et al., 1999; Raad voor het Landelijk Gebied, 1999).

3.3

Beleving van het landschap

Mensen beleven het landschap in een cyclisch proces van waarnemen en waarderen. De criteria die de waarnemer daarbij gebruikt komen voort uit zijn persoonlijke achtergrond. Belevingsonderzoekers kunnen deze criteria boven tafel krijgen. De benadering die is gekozen voor het belevingsonderzoek in West-Friesland, haakt aan op het sociaal-culturele deel van de persoonlijke achtergrond. Op dit niveau is de aansluiting tussen de belevingswaarde en de

3.3.1 Waarnemen en waarderen van het landschap

Het zien van delen en gehelen is eigen aan de waarneming; inzoomen en uitzoomen wisselen elkaar veelal vanzelf af (Vroom, 1977; Coeterier, 1987). Soms blijft de waarnemer steken in het geheel, de details worden dan niet of niet goed opge- nomen. Anderen verdiepen zich juist vooral in de details. Ook daarin kunnen zij blijven steken, de context doet er dan niet zoveel toe. Zo kijken wetenschappers vaak met een disciplinair gemotiveerde onderzoeksvraag naar het landschap, waarmee ze een (beperkt) deel of facet waarnemen. Maar ook bewoners of recreanten kunnen vanuit een ‘beroepsinteresse’ naar het landschap kijken en daarmee vooral geïnteresseerd zijn in een bepaald facet. Zo bekijkt een boer het landschap vaak functio- neel, vanuit de vraag “kan ik hier uit de voeten”, of “ligt het land er netjes bij”. Een toerist is soms alleen geïnteresseerd in attracties en hoogtepunten in het landschap. Winston Spirn (1998) typeert dit gegeven: “Zoals de blinden die een olifant ieder op een andere manier beschrijven doordat ieder slechts een deel betast, de slurf, de slagtand of de staart, zo ook leest en vertaalt iedere belangengroep het landschap door zijn eigen verkokerde bril, via zijn eigen waardenstelsel, en zijn eigen middelen die leiden tot handelen”.

Het in- en uitzoomen, waarbij men om en om een verdieping (analyse) en een verbreding (synthese) ten aanzien van het beeld bewerkstelligt, is voor de meeste mensen een bezigheid die onbewust plaatsvindt. In interactie met het waarnemings- proces vindt, vaak even onbewust, een waarderingsproces plaats. Zowel landschapsonderzoekers als bewoners en bezoekers gebruiken een referentiebeeld met criteria om hun waarnemingen en waarderingen te sturen. Het verschil tussen beide groe- pen is dat landschapsonderzoekers hun referentiebeeld zelf (dienen te) expliciteren alvorens een waardering uit te spreken, terwijl het referentiebeeld van bewoners en bezoekers vaak alleen door belevingsonderzoek expliciet gemaakt kan worden.

3.3.2 Beleving in de wetenschap