• No results found

Behalve naar de bijdrage van gangbare en biologische landbouwbedrijven aan de landschapskwaliteit van West-Friesland, kijken wij in deze casus naar de belevingswaarde van de bedrijven en de streek.

5.1 Landschap en tuinbouwbedrijven

De drie onderzochte West-Friese deelgebieden – het Geestmerambacht, de Slootwaardpolder en het Grootslag – zijn in de jaren vijftig-zeventig ingrijpend veranderd door de omvorming van vaarpolders in rijpolders. De kenmerken van het oude landschap zijn hierbij voor een groot deel verdwenen. Acht tuinbouwbedrijven zijn onderzocht, waarvan vier met biologische en vier met milieubewuste teelt. De meeste bedrijven zijn na de ruilverkavelingen vanuit de nieuwe situatie ontwikkeld.1

5.1.1

Ontwaterd landschap

West-Friesland ligt in de provincie Noord-Holland, binnen de Westfriese Omringdijk. Acht tuinbouwbedrijven zijn er onder- zocht in drie enigszins verschillende deelgebieden: het Geestmerambacht, de Slootwaardpolder en het Grootslag. Het zijn de tuinbouwcentra van West-Friesland (figuur 5.1).

In het midden van de twintigste eeuw werd het in de vaarpolders steeds problematischer om een rendabel tuinbouwbedrijf te voeren (figuur 5.2). Als reactie daarop zijn eind jaren vijftig de ruilverkavelingen begonnen en enige tijd later, in de hoog- tijdagen van het rationeel landbouwkundig denken, zijn grote delen van West-Friesland aangepakt (Andela, 2000). Sloten en vaarten werden gedempt met opgegraven wadzand, drains gelegd, overgebleven sloten rechtgetrokken en uitgediept en het waterpeil ging omlaag. Zo veranderde de lappendeken van eilanden in een rationeel en grootschalig poldergebied. Terwijl het water uit het landschap verdween kwamen huizen, wegen en beplanting daarvoor in de plaats (figuur 5.3). Tuinders die voorheen in het lintdorp woonden verhuisden naar een nieuw bedrijf met een aaneengesloten kavel. Het vervoer ging niet langer over het water maar over de weg.

In het Geestmerambacht gebeurde dit zonder enige aansluiting op de landschapsgenese. Het gebied is nu vrij open en behal- ve de dorpsgezichten is de duinenrij in het westen essentieel voor de oriëntatie. Er is een regelmatige kavelstructuur met grote tot zeer grote blokvormige kavels van 10 tot 25 hectare (figuur 5.4). De hoofdwegen en de oude kernen van

Warmenhuizen en Tuitjenhorn liggen hoger in het landschap, op voormalige kreekruggen. De oude poldertjes zijn onher- kenbaar geworden doordat ze zijn samengevoegd en de oude, bochtige wegen zijn door nieuwe, rechte wegen met elkaar ver- bonden. Op een enkele plaats staat een sluisje in de sloot en is ook een klein hoogteverschil in het maaiveld te zien. Dit is een van de weinige tekens die duiden op een voormalige grens tussen twee poldertjes. Het water dat ooit zo prominent aan- wezig was in het landschap, is nu nauwelijks zichtbaar, omdat de sloten smal zijn, het waterpeil laag en een oevervegetatie ontbreekt.

De Slootwaardpolder, waar al in de jaren vijftig een ruilverkaveling plaatsvond, is eveneens in vrij grove blokken verkaveld maar heeft een fijnmaziger en onregelmatiger slotenpatroon dan de twee andere deelgebieden (figuur 5.5). De Ringsloot om het gebied steekt door het hoogteverschil met het maaiveld en zijn bochtige verloop af bij de rechte lijnen van de polder. Het is een belangrijk structurerend element in het landschap. Dat het buitengebied reeds langere tijd bewoond is, uit zich in de variatie in erfbeplantingen en bouwstijlen, waaronder stolpboerderijen.

gen hadden zich in de tussentijd duidelijk gewijzigd (De Visser, 1994). Het gebied heeft een duidelijke ruimtelijke hoofd- structuur, waarin een deel van het cultuurhistorisch landschapspatroon is behouden (figuur 5.6). Vanaf het bebouwingslint Enkhuizen-Hoorn steken wegen loodrecht de polder in. Met de dwarswegen vormen deze wegen een raster in het landschap. Voorheen was hier een fijnmazig slotenpatroon van smalle sloten en bredere vaarten. Een groot deel van de sloten is gedempt, terwijl de vaarten de huidige ontwatering verzorgen. In de eerste blokken van de verkaveling zijn deze vaarten rechtgetrokken; in latere blokken zijn bochten, verbredingen of versmallingen intact gelaten. Bovendien is een nieuwe groe- ne structuur toegevoegd: het Streekbos. Dit oost-westgerichte natuur- en recreatiegebied bestaat uit brede tochten, grasland- jes en bos. Het water staat hier op het oude polderpeil, van voor de ruilverkaveling. Deze peilverschillen zijn ten behoeve van de natuur en de recreatievaart opgelost door de aanleg van aquaducten. De ruimtelijke opbouw van het Grootslag wordt nu in hoge mate bepaald door het contrast tussen de open tuinbouwgebieden, het besloten Streekbos en de lintbebouwing. Vrijwel alle bebouwing is langs de oost-westgerichte wegen gesitueerd. Er is geen oude bebouwing in het buitengebied. Alle bebouwing is van na de ruilverkaveling en ziet er vrij eenvormig uit.

5.1.2

Bedrijfssystemen

De ruilverkavelingen hebben indertijd gezorgd voor een opleving van de vollegrondstuinbouw. Inmiddels staat de concurren- tiepositie van de sector opnieuw onder druk door een toenemende buitenlandse aanvoer en door de akkerbouwmatige teelt van tuinbouwgewassen in grote polders als de Wieringermeer en de Flevopolders. De tuinders kiezen verschillende richtin- gen om hun positie te verbeteren. De vier gangbare tuinbouwbedrijven in het onderzoek (fg1 t/m fg4) doen aan milieube- wuste teelt (MBT). Dit houdt in dat de tuinders een extra inspanning leveren om hun producten zo milieuvriendelijk moge- lijk te telen. Registratie van biologische en chemische gewasbeschermingsmiddelen is een vast onderdeel van de richtlijnen en heeft tevens als doel een bewustwordingsproces op gang te brengen (CBT, 1995). De telers streven naar een vermindering of minimalisering van het gebruik van kunstmest en bestrijdingsmiddelen door er intelligent mee om te gaan. In plaats van het preventief kalenderspuiten wordt bijvoorbeeld pas gespoten als de schadedrempel in het gewas wordt overschreden. MBT-tuinders proberen op deze manier tijd, geld en het milieu te sparen. In West-Friesland zijn er grofweg twee strategieën binnen de MBT-tuinbouw te onderscheiden. In de eerste strategie kiezen tuinders voor grootschaligheid. Op een groot opper- vlak verbouwen ze een zeer beperkt aantal arbeidsextensieve gewassen. Het plantschema wordt zo opgezet dat gedurende een lange periode geoogst kan worden. Dit geeft een gelijkmatige arbeidsfilm en de producten kunnen bijna jaarrond wor- den afgezet. Hierbij maken ze gebruik van grote schuren en koelhuizen. Voorbeelden van deze strategie zijn de bedrijven fg3 met sluitkool als hoofdgewas en fg4 met bloemkool als hoofdgewas (tabel 5.1). Bij de tweede strategie hebben tuinders een kleiner areaal en om daarvan te leven bezetten ze een arbeidsintensieve niche. Zij hebben vaak net iets meer gewassen, waar- van er één of twee belangrijk zijn voor de inkomsten en de andere voor de vruchtwisseling en de arbeidsspreiding. Omdat dit soort bedrijven geen bulk produceert hebben ze ook geen grote schuren. Voorbeelden zijn de bedrijven fg1 met groene asperge en venkel als hoofdgewas en fg2 met knoflook.

De vier biologische tuinders (fb1 t/m fb4) streven naar een afstemming van productieomstandigheden en productiemogelijk- heden zonder gebruik te maken van chemische middelen. Een optimaal productieniveau met gezonde gewassen ontstaat door de juiste afstemming van bodem, planten, dieren en klimaat- en seizoeninvloeden. Een gezonde bodem met een goed ontwikkeld bodemleven en een hoog percentage organische stof is de spil van het bedrijfssysteem. Met geprepareerde stal- mest, compost en ander organisch materiaal en door de teelt van groenbemesters wordt de bodemvruchtbaarheid op peil gehouden en de biologische activiteit in de bodem gestimuleerd. In de vruchtwisseling zoeken de tuinders een evenwicht tussen bodemopbouwende en bodemafbrekende gewassen. Voor een goede vruchtwisseling telen ze zeven of meer gewassen. Daarnaast vindt diversificatie plaats door groenteteelt in een koude kas, bloementeelt, witloftrek of een winkel aan huis. Eén bedrijf heeft zich volledig gespecialiseerd in de sierteelt; er wordt een groot assortiment aan vaste planten en heesters gekweekt. De drie tuinbouwbedrijven werken biologisch-dynamisch.

5.2 Referentiebeelden voor het West-Friese landbouwlandschap

Omdat het verleden in het landschap grotendeels is uitgewist en de huidige kwaliteit van het landschap niet hoog is, staat in het referentiebeeld de ontwikkeling van landschapskwaliteit centraal. Hierbij is het wel mogelijk een verbinding met het verleden te zoeken. Enkele belangrijke doelen zijn: het benadrukken en terugbrengen van water in het

landschap, een subtiel gelede open ruimte, toenemende kleuren en vormen in het landschap met een hoogtepunt in de herfst en het oppakken van de rode draad die door de ruilverkaveling is doorgeknipt.

In figuur 5.7 staan de referentiebeelden voor het streek- en bedrijfsniveau samengevat en is tevens de relatie tussen beide aangegeven.

5.2.1 Maatschappelijke fundering

Waar kan een referentiebeeld voor een landschap dat zo ingrijpend op de schop is gegaan op worden gebaseerd? De verbin- ding met het landschap uit het verleden is tijdens de ruilverkaveling grotendeels verloren gegaan. De bestaande situatie kan beschouwd worden als een duidelijke afspiegeling van een bepaalde tijdsperiode met een bijbehorend gedachtegoed, name- lijk een periode waarin het functioneel agrarisch gebruik voorop stond en andere functies niet of nauwelijks een rol speel- den. Vanuit deze optiek zou het bestaande beeld waardevol kunnen zijn. De middelen die destijds bij de inrichting zijn gebruikt zijn echter weinig streekeigen. Het type bebouwing, beplanting en de structuur van wegen en waterlopen komen in tal van andere Nederlandse gebieden voor. Bovendien spelen inmiddels ook andere dan landbouwkundige aspecten een rol bij de inrichting van het landelijk gebied.

In het referentiebeeld gaan we niet uit van het conserveren van de bestaande situatie. Ook een referentiebeeld gebaseerd op de historische situatie is niet mogelijk. Terug naar de vaarpolders kan niet meer en bovendien is dit ook niet wat de bewo- ners wensen. Aan de ene kant is er tevredenheid over de functionele mogelijkheden die het gebied vooral voor de tuinbouw te bieden heeft. Aan de andere kant is er een gemis aan datgene dat zo karakteristiek was voor het landschap van voor de ruilverkaveling, namelijk het water. Een van de tuinders typeerde dit met de uitspraak: “De geest van de ruilverkaveling waart nog rond”. Deze bevinding speelt een belangrijke rol in het referentiebeeld. Niet terug naar de vaarpolder, maar wel zoeken naar verbinding met het verleden.

Een aantal ontwikkelingen die ten tijde van het onderzoek in West-Friesland speelden hebben mede richting gegeven aan het referentiebeeld:

• De stedelijke druk van de HAL-gemeenten (Heerhugowaard, Alkmaar en Langedijk) op het buitengebied groeit. De komen- de jaren komen er nog meer huizen en in combinatie daarmee worden in het beleid zogenaamde 'groene lopers' door het buitengebied voorgesteld die een ecologische en recreatieve betekenis hebben. Hierbij kan de vraag worden gesteld of tuin- bouwbedrijven een rol kunnen spelen in deze groene gebieden en welke kwaliteiten daartoe ontwikkeld moeten worden. • Op provinciaal niveau ligt er een doelstelling om de zware recreatieve en toeristische druk op de duinen gedeeltelijk op te

vangen in het Geestmerambacht. Hiertoe zijn reeds bungalowparken en campings in het gebied gekomen. Het landschaps- beeld heeft echter een weinig aantrekkelijk karakter voor recreanten, nog afgezien van de zeer beperkte mogelijkheden die er zijn om te recreëren. Recreatieve routes en agrotoerisme, zoals huisverkoop van agrarische producten of kamperen op een landschappelijk aantrekkelijk landbouwbedrijf, ontbreken.

5.2.2 Verticale samenhang: de expressie van water

en klei