• No results found

In dit hoofdstuk wordt een samenvatting gegeven van het betoog uit de voorgaande

hoofdstukken en wordt een antwoord gegeven op de probleemstelling. De probleemstelling in deze afstudeerscriptie luidt als volgt:

Kan de Hoge Raad bij de beantwoording van de openstaande vragen met betrekking tot het fiscale leerstuk van samenhangende waardering aansluiten bij de commerciële verwerking van hedge-accounting, zonder dat dit in strijd komt met goed koopmansgebruik?

De belangrijkste financiële risico’s die ondernemingen kunnen lopen zijn marktrisico’s. De belangrijkste marktrisico’s zijn renterisico, valutarisico, prijsrisico en aandelenkoersrisico. Een onderneming kan derivaten gebruiken om deze marktrisico’s te beheersen. Dit wordt hedging genoemd. De derivaten die voor hedging gebruikt kunnen worden zijn forwards, futures, opties en swaps.

Indien derivaten worden aangehouden voor hedgingdoeleinden kunnen er op basis van IFRS en Dutch GAAP accounting mismatches ontstaan als de waarderingsgrondslagen van de afgedekte positie en het derivaat niet gelijk zijn. Om deze accounting mismatches te

voorkomen, kan een onderneming ervoor kiezen om hedge-accounting toe te passen. IFRS en Dutch GAAP kennen de volgende hedge-accountingmodellen: kasstroomhedge-accounting, reëlewaardehedge-accounting en hedging van een netto investering in een buitenlandse deelneming. Daarnaast kent Dutch GAAP nog een vierde hedge-accountingmodel, namelijk kostprijshedge-accounting. Het toepassen van hedge-accounting is zowel op basis van IFRS en Dutch GAAP facultatief.

Daar waar hedge-accounting in de commerciële jaarrekening facultatief is, dient vanuit fiscaal perspectief in bepaalde gevallen hedge-accounting of samenhangende waardering verplicht te worden toegepast. De Hoge Raad heeft hiertoe voorschriften gegeven in het Valutahedge-arrest, het Optiehedge-Valutahedge-arrest, het CacaobonenValutahedge-arrest, het Marketmakerarrest en het

Kunstmestarrest. Uit deze arresten wordt duidelijk dat in een fair value hedge-relatie een verlies ten aanzien van een van de posities niet in aanmerking mag worden genomen, voor zover tegenover dit verlies een ongerealiseerde winst op de andere positie staat. In het Cacaobonen-arrest heeft de Hoge Raad aangegeven dat er sprake moet zijn van een hoogstwaarschijnlijk zeer effectieve hedge. Dit betekent dat er een correlatie tussen beide posities moet bestaan van 80 tot 125 percent. Dit criteria lijkt de Hoge Raad te hebben afgeleid van IAS 39. In het Marketmaker-arrest maakt de Hoge Raad een uitzondering voor posities die betrekking hebben op aandelen van hetzelfde fonds. Deze posities dienen volgens de Hoge Raad altijd in samenhang te worden gewaardeerd.

Tot op heden heeft de Hoge Raad nog geen oordeel gegeven of samenhangende waardering verplicht is voor een cash flow hedge. Ook in de literatuur is hier geen overeenstemming over te vinden. Naar mijn mening dient de Hoge Raad het leerstuk van samenhangende waardering ook toe te passen op cash flow hedges. Naar mijn mening dient de Hoge Raad hierbij niet de voorwaarde te stellen dat moet worden voldaan aan het bandbreedte-criterium uit het

Cacaobonen-arrest. Tevens dient de Hoge Raad naar mijn mening ook voor fair value hedges terug te komen op het criterium dat een hedge-relatie hoogstwaarschijnlijk zeer effectief is. Met de invoering van IFRS 9 komt deze voorwaarde ook niet meer voor in de commerciële regels ten aanzien van hedge-accounting. Door af te stappen van het bandbreedte-criterium

komen de fiscale en commerciële hedge-accounting regels meer in één lijn te liggen en wordt naar mijn mening ook meer recht gedaan aan het realiteitsbeginsel van goed

koopmansgebruik. Voor zover een hedge effectief is (maar de effectiviteit wellicht buiten het bandbreedte-criterium valt) kunnen in dat geval geen verliezen in aanmerking worden

genomen, omdat dit verlies wordt gecompenseerd door een even grote winst en de belastingplichtige economisch bezien geen verlies leidt. Dit voorkomt ook dat het kan voorkomen dat een belastingplichtige in het ene jaar samenhangende waardering verplicht moet toepassen, omdat de hedge zeer effectief is, terwijl het volgende jaar geen

samenhangende waardering meer is voorgeschreven als de hedge in dat jaar niet meer zeer effectief is, maar nog steeds een bepaalde effectiviteit heeft.

Bij een eventuele vroegtijdige afwikkeling van het hedge-instrument bij een cash flow hedge, zou de Hoge Raad naar mijn mening de voorwaarde moeten stellen dat de belastingplichtige een eventueel te betalen of te ontvangen afkoopsom dient te activeren of te passiveren. Vervolgens dient de afkoopsom gedurende de resterende oorspronkelijke looptijd van het hedge-instrument lineair in het fiscale resultaat te worden verwerkt. Dit sluit naar mijn mening ook beter aan bij de commerciële verwerking van beëindiging van cash flow hedge-accounting. In de literatuur zijn er echter ook auteurs te vinden, die van mening zijn dat een dergelijke afkoopsom direct het resultaat beïnvloed.

De Hoge Raad heeft zich tot op heden ook nog niet uitgelaten over hedging van een netto-investering in een buitenlandse deelneming. Ten aanzien van het hedgen van het valutarisico met betrekking tot een netto-investering in een buitenlandse deelneming met een schuld in vreemde valuta of een derivaat, ben ik van mening dat de Hoge Raad samenhangende

waardering moet voorschrijven. Vanuit fiscaal perspectief kan niet worden aangesloten bij de commerciële verwerking, aangezien waarde mutaties in de netto-investering in de

buitenlandse positie en het hedge-instrument rechtstreeks in het eigen vermogen worden verwerkt en niet via de winst- en verliesrekening. Naar mijn mening dient de

belastingplichtige voor een dergelijke hedge te kiezen tussen waardering van beide posities op kostprijs of reële waarde. In dat laatste geval zal de deelnemingsvrijstelling een rol gaan spelen. De waarde mutaties van de deelneming zullen zijn vrijgesteld op grond van de deelnemingsvrijstelling, maar de waarde mutaties van het hedge-instrument bevinden zich in de belaste sfeer. Op die manier kan het valutarisico toch invloed hebben op het belastbare resultaat van de belastingplichtige.

Bronvermelding

Literatuurlijst

Asma, J.H. en L.H. Storm van ‘s Gravesande, ‘De Interest Rate Swap in drie fiscale sferen’, WFR 2015/15.

Asma, J.H. en L.H. Storm van ’s Gravesande, ‘Naschrift’, WFR 2015/368.

Backhuijs, J.B., C. Camfferman en L.E. Oudshoorn, ‘Other comprehensive income: betekenis en presentatie in jaarrekeningen van Nederlandse beursfondsen’, MAB 2017, afl. 91 (11/12). Berkhout, T.M. en J.M. van der Heijden, ‘Fiscale padafhankelijkheid en hiërarchie tussen beginselen van goedkoopmansgebruik’, FED 2003/242.

Berkhout, T.M., ‘Hoe aanmerkelijk en duurzaam zijn ‘aanmerkelijk en tevens duurzaam’?’, WFR 2016/198.

Brouwer, A.J. en H.P.A.J. Langendijk, ‘Kostprijshedge-accounting en informatieverschaffing over derivaten onder NL GAAP’, MAB 2013, afl. 87(12).

Bruijsten, C., ‘Valutaresultaten in de winstsfeer’, TFO 2016/145.1.

Bruijsten, C., ‘Herwaardering van bedrijfsmiddelen om verliesverdamping te voorkomen’, WFR 2017/184.

Bruins Slot, W., ‘Naar een gezamenlijke waardering voor het realiteitsbeginsel’, WFR 2008/213.

Bruins Slot, W., ‘Cacaobonenarrest: stellig onbedoelde gevolgen’, NTFR-B 2009/27. Bruins Slot, W., ‘Gezamenlijk waarderen na het jongste Marketmakerarrest’, WFR 2014/1528.

Bruins Slot, W. en E.D.M. Gerrits, ‘Een andere behandeling van de interest rate swaps in de winstsfeer’, WFR 2015/359.

Bruins Slot, W., ‘Het in samenhang waarderen: vragen blijven’, NTFR-B 2019/16.

Cornelisse, R.P.C. en A.O. Lubbers, ‘De ontwikkeling van goed koopmansgebruik door de Hoge Raad’, WFR 2004/1214.

Cornelisse, R.P.C., ‘Reactie op het artikel “De Interest Rate Swap in drie fiscale sferen”’, WFR 2015/366.

Dieleman, A., ‘Kostprijshedge-accounting met renteswaps’, Accountant 2013, afl. januari/februari.

Doornebal, J., ‘Invulling van goed koopmansgebruik’, NTFR 2003/469.

Doornebal, J., ‘Goed koopmansgebruik niet normatief voor waardering van vrijgestelde deelnemingen’, WFR 2012/961.

Doornebal, J., ‘‘…. goed koopmansgebruik, naar de eisen des tijds uitgelegd ….’’, NTFR-B 2014/21.

Essers, P.H.J., Cursus Belastingrecht Inkomstenbelasting, Deventer: Kluwer 2019.

Geld, J.A.G. van der, ‘Goed koopmansgebruik en risicobeheersinstrumenten’, TFO 2003/151. Gottesman, A., Derivatives Essentials: An Introduction to Forwards, Futures, Options and Swaps, New Jersey: John Wiley & Sons 2016.

Hogendoorn, J., ‘De IAS/IFRS en de fiscale winstbepaling’, WFR 2005/107.

Horcher, K.A., Essentials of financial risk management, New Jersey: John Wiley & Sons 2005.

Kok, Q.W.J.C.H., ‘Vreemde valuta en de deelnemingsvrijstelling’, WFR 2009/115. Krens, F., ‘Het begrip reële waarde’, MAB 2003, afl. 77(9).

Lutz, L.A. en W.J.W. Vosse, ‘Het Cacaobonenarrest: nadere regels met betrekking tot (verplichte) samenhangende waardering’, MBB 2010/02-04.

Meussen, G.T.K., ‘Ontwikkelingen rondom goed koopmansgebruik in de jurisprudentie vanaf 1990’, TFO 2003/139.

Meussen, G.T.K. en D.G. Schraa, ‘Het verschil tussen een verplichte en een vrijwillige afwaardering van een bedrijfsmiddel naar lagere bedrijfswaarde’, WFR 2017/45. Niekel, S.F.M., ‘Fiscale hedge accounting in het IFRS-tijdperk’, TFO 2005/115.

Niekel, S.F.M., ‘Een multidisciplinaire analyse naar aanleiding van het cacaobonenarrest’, WFR 2010/576.

Ramirez, J., Accounting for derivatives, Advanced Hedging under IFRS 9, Chisester: John Wiley & Sons 2015.

Roozen, C.M. en B. Kamp, ‘Derivaten in Nederlandse jaarrekeningen’, MAB 2016, afl. 90(12).

Roozen, C.M. en M. Pronk, ‘Toelichting verwachte impact van IFRS 9 en IFRS 15’, MAB 2018, afl. 92(11/12).

Schot, C.H., ‘Financiering en derivaten’, O&F 2009-2. Smeets, C.E.M., ‘Van ruilen komt huilen’, O&F 2013-9.

Sonderen, J.C.M. van, Fiscale aspecten van opties, Deventer: Kluwer 1993.

Sonderen, J.C.M. van, ‘Hedge accounting bij aandelen en aandelenopties’, WFR 2008/225. Stewart, J.E., ‘The challenges of hedge accounting’, Journal of Accountancy 1989, vol. 168 no. 5.

Strien, J. van, ‘Valutaresultaten bij direct opeisbare vorderingen; een prelude op een koerswijziging van de Hoge Raad?’, WFR 2017/30.

Sweeting, P., Financial Enterprise Risk Management, New York: Cambridge University Press 2011.

Velthaak, M., L. van der Wielen, in samenwerking met J.C.M. van Sonderen, Handboek Derivaten voor accountants, fiscalisten en controllers, Castricum: Financial Markets Books 2013.

Vereniging voor Belastingwetenschap, Geschrift No. 254, Goed koopmansgebruik Quo Vadis?, De mogelijke invloed van IFRS en CCCTB op GKG, Rapport van de commissie GKG en IFRS, 2015.

Vries, C.J. de en P.F.J. Veuger, ‘Derivaten in de jaarrekening’, MAB 2013, afl. 87(6).

Zsidisin, G.A. en J.L. Hartley, Managing Commodity Price Risk, New York: Business Expert Press 2012.

Jurisprudentielijst

HR 8 mei 1957, ECLI:NL:HR:1957:AY2274, BNB 1957/208, m.nt. M.J.H. Smeets. HR 29 oktober 1958, ECLI:NL:HR:1958:AY1261, BNB 1958/342, m.nt. P. den Boer. HR 24 februari 1960, ECLI:NL:HR:1960:AY1722, BNB 1960/84.

HR 25 mei 1960, ECLI:NL:HR:1960:AY0625, BNB 1960/179, m.nt. P. den Boer. HR 14 juni 1978, ECLI:NL:HR:1978:AX2850, BNB 1979/181, m.nt. G. Slot.

HR 19 december 1979, ECLI:NL:HR:1979:AX0245, BNB 1980/46, m.nt. P. den Boer. HR 9 juni 1982, ECLI:NL:HR:1982:AW9415, BNB 1982/230, m.nt. A. Nooteboom. HR 26 augustus 1998, ECLI:NL:HR:1998:AA2555, BNB 1998/409, m.nt. R.J. de Vries. HR 7 februari 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF4125, BNB 2003/173, m.nt. M.J. Hoogeveen. HR 11 april 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF4154, BNB 2003/253, m.nt. D. Juch.

HR 23 januari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AI0416, BNB 2004/163, m.nt.P.H.J. Essers. HR 23 januari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AI0670, BNB 2004/214, m.nt. R.J. de Vries.

HR 16 november 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ7371, BNB 2008/26, m.nt. R.P.C. Cornelisse. HR 10 april 2009, ECLI:NL:HR:2009:AZ7364, BNB 2009/271, m.nt. J.A.G. van der Geld. HR 9 april 2010, ECLI:NL:HR:2010:BJ5176, BNB 2010/242, m.nt. A.O. Lubbers.

HR 21 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:635, BNB 2014/116, m.nt. A.O. Lubbers. HR 8 februari 2019, ECLI:NL:HR:2019:199, BNB 2019/58, m.nt. A.O. Lubbers. Hof Amsterdam 31 oktober 2001, ECLI:NL:GHAMS:2001:AD5869, V-N 2002/4.7. Hof Amsterdam 23 november 2005, ECLI:NL:GHAMS:2005:AU7642, V-N 2006/17.4.5. Hof Amsterdam 19 april 2012, ECLI:NL:GHAMS:2012:BW3343, V-N 2012/37.2.1. Hof Amsterdam 20 oktober 2004, ECLI:NL:GHAMS:2004:AR5570, V-N 2005/8.9. Hof Den Haag 20 februari 2018, ECLI:NL:GHDHA:2018:400, V-N 2018/24.1.3. Hof ’s-Hertogenbosch 20 april 2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:1765.

Hof ’s-Hertogenbosch 8 maart 2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:1048, V-N 2018/28.8. Rechtbank Haarlem 18 augustus 2010, ECLI:NL:RBHAA:2010:BN5019.