• No results found

Samen veranderen van referentiekader

In document HET NEDERLANDS IN DE NIET-TAAL VAKKEN (pagina 110-113)

Enkele ideeën over taalgebruik en wiskunde- wiskunde-onderwijs

3 Samen veranderen van referentiekader

Ten aanzien van de relatie tussen taalverwerving en kennis in de zaakvakken is mijns inziens de karakterisering van een taal-zaak-relatie door een taal veld bepa-lend. Vervolgens komt de vraag: kunnen lerenden een eenmaal verworven taalveld veranderen? Hoe kan dat gebeuren? Kan dit in een VGTZ gerealiseerd worden?

Mijn onderzoek heeft uitgewezen dat deze laatste vraag met 'ja' kan worden be-antwoord. Tevens is daarbij gebleken dat door twee keer van referentiekader te ve-randeren een chemiecontext ontstaat waarin lerenden ook tot theorie-vorming over-gaan.

3.1 Stofbehoud: een vanzelfsprekendheid in leefwereldtaal

Ter illustratie kies ik voor een moment uit de eerste referentiekader-verandering.

Het betreft een verandering van een taal veld met betrekking tot het oplossen van materialen in vloeistoffen (verwoord in leefwereldtaal) naar een die bruikbaar is in een chemiecontext, en zonder dat nog sprake is van theorievorming. Denken we aan het oplossen van een schep suiker in water, dan zijn we gewoon ons als volgt over dit oplossen en over het verkregen suikerwater uit te drukken.

Leefwereldtaal met betrekking tot oplossen

Beschrijvingen:

'suiker lost op in water' 'suiker smelt in warme thee' 'in suikerwater zit suiker' 'suikerwater bevat suiker'

'suikerwater bestaat uit suiker en water' Redeneringen:

'we hebben suiker erin gedaan en kijk, die suiker is weg en is in het water gegaan'

'suiker smelt in warme thee, omdat die warm is' 'suikerwater is zoet, dus zit er nog suiker in' 'je proeft de suiker in suikerwater'

'water verdampt en de suiker blijft over'

In leefwereldtaal is suiker vanzelfsprekend aanwezig in water en die

vanzelfsprekendheid moet plaatsmaken voor een nieuwe zienswijze en daarbij passende woordkeuze om chemisch te kunnen spreken over het oplossen van mate-rialen in vloeistoffen. Na verlaten van het referentiekader gekenmerkt door deze leefwereldtaal, betekent 'oplossen van suiker in water' niet meer dat het schepje suiker verdwenen is in de betekenis dat je het niet meer op de bodem van een kopje ziet liggen. Wel gaat men in het nieuwe referentiekader beredeneren dat de ontstane vloeistof een andere stof genoemd kan worden dan water en dat de stof suiker ook niet meer in het water zit. Vindt u het niet vreemd te zeggen dat in suikerwater geen suiker meer zit? En zou u kunnen beredeneren waarom dat niet meer een correcte uitspraak genoemd kan worden?

Deze verandering van referentiekader betekent dat het woord stof - evenals de stofnaam 'suiker' of 'water' - in een geheel andere context moet gaan functioneren.

Immers het woord 'stof' moet dan die zaak vertegenwoordigen in de taal, die zich kenmerkt door 'kunnen verdwijnen' en/of 'kunnen ontstaan'. Ik spreek dan van een begrip 'chemische stof'.

3.2 Ongenoegen met leefwereldtaal

Om die verandering van referentiekader aan te kunnen wijzen, volgen we een ge-spreksgroep van drie meisjes. Ze hebben in hun schrift verslag gedaan van een proef die ik als volgt zou willen beschrijven.

Broom is een zware, bruine vloeistof, die gemakkelijk verdampt tot een bruine damp. De leerlingen hebben gezien hoe één voor één stukjes tin bij een hoeveelheid broom werden gevoegd. Ze zagen dat de vloeistof gaat borrelen, boven de vloeistof een bruine damp hangt en de stukjes tin verdwijnen. Nadat meerdere stukjes zijn toegevoegd is de bruine kleur verdwenen en de laatste stukjes tin verdwijnen niet meer. Dan stopt de amanuensis het toevoegen van stukjes tin.

In de gespreksgroep verwoorden zij hun ervaringen en de leraar is zo'·nu en dah ook aanwezig. Zo heeft hij gevraagd of de door hen gebruikte uitdrukking 'borrelen' misschien benoemd kan worden als 'koken' dan wel dat dit wijst op het ontstaan ( ontwijken?) van een nieuw gas. De leerlingen gaan over tot een causale verklaring van het 'borrelen' dat door een leerling als volgt onder woorden wordt gebracht:

'Jij bedoelt, door die reactie op elkaar ontstaat er hîtte en daardoor begint belletjes te vormen.' Het opkruipen van de bruine vloeistof tegen de wand kan even later door een andere leerling worden verwoord als: 'Het gaat niet omhoog ... de broom-damp condenseert aan de wand en die druppeltjes gaan weer naar beneden'.

Zodra de ontkleuring van de vloeistof hun aandacht krijgt, is dit vreemd en nieuw. Immers dit klopt niet met stofbehoud. Dus in dat kader gaan ze zoeken naar een causale verklaring ('nog niet wat vrijkomen?' en 'wat is er dan nog over?').

Omdat men niet iets anders kan aanwijzen dat dan ook nog zou 'vrijkomen' of 'over is', is de redenering niet meer in overeenstemming met het vanzelfsprekende stof-behoud in leef wereldtaal.

3.3 Van taalnood naar nieuw taalveld

In het gesprek voorafgaand aan het onderstaande protocolfragment, trekt een leer-ling de consequentie van 'kleur als stofeigenschap' door te zeggen: 'dat donkerbrui-ne ... is dat helemaal weg dan?' Evenzo een andere leerling die zegt' ... de tin is hele-maal weg, de broomdamp is weg ... hoe kan die tin dan weg zijn ... dan was er toch een tinbroomdamp?'

Het spanningsveld waarin deze gespreksgroep intussen is komen te verkeren, kenmerkt zich door:

- enerzijds het niet kunnen verklaren van de 'ontkleuring' en het 'oplossen' in het kader 'stofbehoud', omdat dit niet in overeenstemming te brengen is met hun re-gels ten aanzien van hun thema's 'borrelen' en 'oplossen'. Immers daarbij mag ook die vloeistof (broom) niet verdwijnen;

- anderzijds het wel kunnen letten op eigenschappen van stofindividuen en pogen deze een passende stofnaam te geven, waarbij het niet gaat om het geven van een causale verklaring maar wel om een correcte beschrijving met namen voor stof-individuen (zoals: 'tinbroomdamp').

Dan vervolgen zij hun gesprek als volgt.

Ontstaan van een nieuw taalveld Ma

L Ma 5 Ri

Ma

Ja ... ja, volgens mij ook. .. dan is dat die tinbroomdamp ... ja ... vol-gens mij wel.

Die bruine damp?

Ja.

Die tin is er toch in opgelost en toen is ie toch gaan koken ...

... maar ánders ... maar anders.

L

En wat krijg je? ... een kleurloze vloeistof.

Ja, maar broom is helemaal niet kleurloos.

Nee ... tin is ook een vaste stof.

Ja.

(even stilte)

In ieder geval geen tin en ook geen broom.

Dat is weg dus.

Dat is een héle nieuwe stof ...

Een nieuwe stof, ja ...

Ja ...

... ja, hartstikke nieuw.

Er wordt van deze leerlingen een uitspraak verlangd over een zaak waarmee ze nog niet vertrouwd zijn (r. 6, 12, 13, 17). Dit benoemen van een nieuwe zaak brengt de leerlingen in taalnood. Ze kunnen dit enigszins opheffen door zich in negatieve zin met de hun bekende termen uit te drukken. Ze kunnen de verkregen stof nog niet met een stofnaam benoemen, maar kunnen wel tot uitdrukking brengen dat 'weg zijn van een of meer stoffen' in dit geval betekent dat een nieuwe stof is ontstaan (r.

19-22).

Het stofbehoud is nu niet langer meer vanzelfsprekend en de hun bekende stofna-men zijn niet zonder meer bruikbaar om een nieuwe stof te benoestofna-men. Zoiets is kenmerkend voor een verandering van referentiekader. Daarnaast klinkt de ver-rassing door van de ontdekking van de zienswijze 'verdwijnen van stoffen gaat sa-men met ontstaan van andere stoffen'. Ze kunnen opnieuw tot causale verklaringen komen, maar nu voor verschijnselen waarbij verandering van stofeigenschappen wordt opgemerkt.

De ontkleuring die niet past in hun verlaten referentiekader ( en de bijbehorende taalvelden) kan wel worden beschreven volgens de nieuwe beschrijvingscategorie 'verdwijnen van stoffen en ontstaan van andere stoffen'. Een verandering van stof-eigenschappen is daarmee een signaal geworden voor het waarnemen van reacties en het gaan gebruiken van een nieuw taalveld.

In document HET NEDERLANDS IN DE NIET-TAAL VAKKEN (pagina 110-113)