• No results found

Hoofdstuk 7: Dossier Engelandvaarders als struikelblok 7.1 Inleiding

7.3. Route en duur als maatstaf

Als gevolg van het besluit van Wilhelmina ontving de CMO vanaf februari 1942 niet langer meer de 'rechtstreekse' Engelandvaarders uit

Nederland. Wel ontving de commissie dossiers van Engelandvaarders die via een omweg in Engeland terecht kwamen. Dit werd gedurende de oorlogsjaren een steeds groter aantal dossiers. Uit de notulen valt op te maken dat deze voordrachten een aanzienlijk deel van de tijd van de CMO in beslag nam. Tijdens de vergadering van de CMO op 17 augustus 1943 werden alleen al 68 voordrachten van deze groep Engelandvaarders besproken.133 In deze vergadering stelt Baron de Vos van Steenwijk de

vraag of er geen richtlijn moet komen voor Nederlanders die via een omweg - en niet per boot rechtstreeks vanaf de kust - in Engeland aan kwamen. Hij was van mening dat de toestand in Nederland aan het veranderen (verslechteren) was ten aanzien van het begin van de oorlog en er dus veel meer Nederlanders te verwachten waren. Met andere woorden; gaat het nu om ontsnappen óf ontvluchten van Nederland? De commissie was steeds minder overtuigd dat het belang van Nederland voor het toenemend aantal Engelandvaarders voorop stond.134

Het aantal dossiers van Engelandvaarders nam eind 1943 flink toe. In de vergadering van 15 oktober, 22 oktober en 16 december betrof het

respectievelijk 34, 25 en 30 voordrachten voordrachten.135 Ondanks de

bulk aan Engelandvaarder dossiers die binnenstroomden, werd ieder dossier door de commissie afzonderlijk gewogen. De CMO hield vast aan haar principe van zorgvuldigheid. De belangrijkste criteria voor

toekenning van een onderscheiding in deze gevallen was de overtuiging die de commissie moest hebben dat een overgekomen Nederlander 131 NL-HaNA, Defensie / Onderscheidingen, 2.13.184, inv.nr. 28, Commissie Militaire Onderscheidingen, vergadering 16 februari 1942, 2-3.

132 W.F.J. Elgers, P.Th. Gelton, R.W. Rijpkema, 75 jaar Commissie

Dapperheidsonderscheidingen 1941-2016, 28.

133 NL-HaNA, Defensie / Onderscheidingen, 2.13.184, inv.nr. 30, Commissie Militaire Onderscheidingen, vergadering 17 augustus 1943, 1.

134 Ibidem, 5.

135 NL-HaNA, Defensie / Onderscheidingen, 2.13.184, inv.nr. 29, Commissie Militaire Onderscheidingen, 15 oktober 1943, 1., NL-HaNA, Defensie / Onderscheidingen, 2.13.184, inv.nr. 29, Commissie Militaire Onderscheidingen, vergadering 22 oktober 1943, 1., NL-HaNA, Defensie / Onderscheidingen, 2.13.184, inv.nr. 29, Commissie Militaire Onderscheidingen, vergadering 16 december 1943, 1.

werkelijk de belangen van het land heeft gediend. De commissie ging daar ver in voordat zij zich liet overtuigen. Als de gevolgde route als enigszins veilig werd bestempeld volgde een afwijzing door de commissie. Een tweede maatstaf die de CMO bedacht was de duur van de reis. Als een persoon langer dan enkele weken over een reis had gedaan dan stelde men vraagtekens. Dit blijkt uit een voordracht dat op 30 december 1943 werd behandeld. Een cadet-vaandrig die volgens eigen zeggen twee jaar onderweg was kreeg een negatief advies van de commissie. Immers, een andere cadet-vaandrig had er drie weken over gedaan om in

Engeland aan te komen en zich in dienst te stellen van de oorlogvoering zo meende de commissieleden unaniem.136

Ook de persoonlijke omstandigheden nam de commissie in ogenschouw. Dit resulteerde in standaard afwijzingen van Joodse personen die

Nederland ontvlucht hadden. Zij hoefden niet op enige empathie van de commissie te rekenen. Zo werd in het dossier van een Nederlandse jood in augustus 1943 negatief geadviseerd door de CMO: "komt niet in

aanmerking omdat hij de belangen te veel heeft gericht op eigen persoon en, Israëliet zijnde, eerst uit Nederland is gevlucht toen hij in aanmerking kwam om naar Polen te worden getransporteerd".137 Hieruit blijkt een

stringente opstelling van de commissie. 7.4 Buitenspel gezet

In december 1943 werd ook een groep besproken die de commissie

vergeleek met de Engelandvaarders en dat waren de 'Australië vaarders'. Inmiddels ontving de commissie "een heel pak verslagen uit Australië die m.i. niet in aanmerking komen voor een onderscheiding"138 aldus lid

generaal-majoor Van der Loeff. Nu ook de Australië-vaarders die erbij kwamen ook 'zomaar' onderscheiden moesten worden liep de frustratie van de commissie over de gang zaken hoog verder op. Op laatste

vergadering van 1943 nam de CMO unaniem een ferm standpunt in over het vraagstuk van de Engelandvaarders. Men wilde dat niet langer

automatisch het Bronzen Kruis werd toegekend aan rechtstreekse

Engelandvaarders. Het Kruis van Verdienste, een in de ogen van de CMO meer een onderscheiding voor burgers, zou meer passend zijn. De CMO wilde het Bronzen Kruis alleen toekennen indien het zuiver militaire daden betrof. Kortom, de commissie keerde zich hiermee lijnrecht tegen het beleid wat koningin Wilhelmina voorstond.139

Een antwoord van de koningin aan de CMO liet niet lang op zich wachten. Op 21 maart 1944 schreef de minister van Oorlog een brief aan de CMO. In deze brief liet hij weten dat de koningin géén nieuwe maatstaf wenstte, vooral niet wat betreft degene die rechtstreeks overkwamen. Kortom, het is én blijft een Bronzen Kruis. Op 5 april 1944 wordt deze brief uitgebreid behandeld in de vergadering van de CMO. Hoewel de commissie het met 136 NL-HaNA, Defensie / Onderscheidingen, 2.13.184, inv.nr. 30, Commissie Militaire Onderscheidingen, vergadering 30 december 1943, 4.

137 NL-HaNA, Defensie / Onderscheidingen, 2.13.184, inv.nr. 29, Commissie Militaire Onderscheidingen, vergadering 17 augustus 1943, 4.

138 NL-HaNA, Defensie / Onderscheidingen, 2.13.184, inv.nr. 30, Commissie Militaire Onderscheidingen, vergadering 16 december 1943, 5.

139 NL-HaNA, Defensie / Onderscheidingen, 2.13.184, inv.nr. 30, Commissie Militaire Onderscheidingen, vergadering 30 december 1943, 4-5.

de boodschap van Wilhelmina principieel oneens is ziet men dat ze voor een opgelegd feit staan. Het lid kapitein ter zee Houtsmuller wil nog wel een antwoord van de CMO opstellen die ziet op een "nieuwe" maatstaf waarbij aan twee criteria moet worden voldaan; hoe is de reis verlopen en welke eigenschappen zijn getoond bij ontberingen (moed,

doorzettingsvermogen). Generaal-majoor Van der Loeff oppert daarbij om nog een kleine handleiding op te stellen ter beoordeling van dossiers voor Engelandvaarders. Deze handleiding komt er uiteindelijk niet want de brief wordt niet verstuurd en de commissie neemt haar verlies. De

Engelandvaarders bleek voor de leden een waar hoofdpijndossier te zijn. De commissie kreeg er geen vat op.140

7.5. Conclusie

In het dossier van de Engelandvaarders laten de notulen van de

commissie zien dat de invloed van koningin Wilhelmina op het werk van de CMO groot was. Rechtstreeks bemoeienis van de vorstin (of via de regering) was een externe factor waar de commissie het mee te stellen had. Dit ging ook op voor prins Bernard en het Vliegerkruis zoals in het vorige hoofdstuk behandeld. De commissie vond het niet haar taak om adviezen voor Engelandvaarders op te stellen. Bovendien was de

commissie het principieel oneens met de wens van koningin Wilhelmina om burgers die de directe oversteek naar Engeland maakte automatisch met een hoge militaire dapperheidsonderscheiding te belonen. De

commissie zag dit als een devaluatie van de militaire

dapperheidsonderscheidingen. Dit vroeg om tact en deskundigheid in het optreden van de CMO rondom het onderwerp van de Engelandvaarders. Hoewel de commissie meerdere malen aan de regering liet weten een eigen toekenningscriteria te willen hanteren, bleef Wilhelmina bij haar besluit. Daar moest de commissie het mee doen en niet anders. De analyse in dit hoofdstuk toont aan dat de zorgvuldigheid die de CMO zo graag voor stond niet altijd opging door externe druk . In een

zwaarwegende dossier als de Engelandvaarders laat de analyse zien dat de positie in Londen te zwak was en zo haar invloed gering. De CMO ontbrak het gezag om met haar adviezen de regering te overtuigen van haar standpunten met betrekking tot de Engelandvaarders.

140 NL-HaNA, Defensie / Onderscheidingen, 2.13.184, inv.nr. 30, Commissie Militaire Onderscheidingen, 5 april 1944, 5-6.

Hoofdstuk 8: Conclusie

Dit onderzoek tracht een antwoord te geven op de volgende vraag:

"Welke ontwikkelingen maakte het Nederlandse militaire decoratiestelsel door in de periode 1940-1945, en wat was daarbij de rol van de

Commissie Militaire Onderscheidingen". Hierbij is van belang allereerst

terug te grijpen naar de uitgangspunten van dit onderzoek. Om te beginnen staan in deze scriptie de oorlogsjaren centraal. Juist deze

periode was cruciaal voor de ontwikkeling van het (huidige) Nederlandse militaire decoratiestelsel én het ontstaan van de Commissie Militaire Onderscheidingen. De moderne wijze van oorlogvoering bracht een kentering teweeg in het denken over moed en dapperheid. Dit leidde tot nieuwe inzichten over hoe dapperheid beloond diende te worden aan de hand van criteria en maatstaven voor onderscheidingen.In hoofdstuk

twee werd moed als begrip nader geduid in militaire context en werd de

ontstaansgeschiedenis van militaire decoratiestelsels geschetst. In vogelvlucht werd uiteengezet hoe vanuit militair-historisch perspectief moedig gedrag beloond werd en welke verschuivingen te zien zijn in het belonen van militairen. De eerste militaire dapperheidsonderscheidingen gaan terug tot de Romeinse tijd. De Romeinen zagen militaire

onderscheidingen als bruikbaar middel om soldaten te stimuleren en te motiveren voor een vijandelijk treffen. Het in hoofdstuk twee besproken maatschappelijke effect na de Slag bij Doggerbank in 1781 is een

universeel verschijnsel te noemen los van tijd en plaats. Eekhout maakt duidelijk dat heel lang na afloop van deze slag nog sprake was van een

zekere 'Doggersbankgekte' die nationalistische sentimenten voedt. De Doggersbankmedaille was daarmee niet alleen een individuele beloning, maar bleek ook verdienstelijk als propaganda instrument voor de

Nederlandse zaak.141

In hoofdstuk drie kwam het ontstaan van het Nederlandse militaire decoratiestelsel aan de orde. Een grote kentering in de Nederlandse geschiedenis is het ontstaan van het Koninkrijk der Nederlanden. Door het instellen van een ridderorde voor 'militaire en civiele deugden' wilde koning Willem I het leger aan zich binden. De herinnering aan de Franse tijd moest zo snel mogelijk worden uitgewist. De instelling van twee nieuwe ridderorden, de Militaire Willems-Orde én de civiele Orde van de Nederlandse Leeuw, moet in dit licht worden gezien. In dit hoofdstuk werd antwoord gegeven op het eerste deel van de hoofdvraag: Welke

ontwikkelingen maakte het Nederlandse militaire decoratiestelsel door in de periode 1940-1945? Met het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog

ontstond een geheel nieuwe situatie. Oorlog voeren was niet langer meer een militaire aangelegenheid die vrijwel alleen nog in Nederlands-Indië plaatsvond. Nu vijandelijk contact niet langer was voorbehouden aan militairen maar ook aan zeelieden of verzetsmensen, groeide de (politieke) wens om moedig gedrag te belonen. Het decoratiestelsel rondom de Militaire Willems-Orde voldeed niet langer aan die behoefte. Een wetswijziging maakte de Militaire Willems-Orde nu ook in formele zin bereikbaar voor burgers zoals gezagvoerders van schepen of

bemanningen. Maar dat alleen vond de regering nog te weinig. Dat het decoratiestelsel en –beleid in deze buitengewone omstandigheden diende te worden aangepast was evident en nieuwe

dapperheidsonderscheidingen zoals het Bronzen Kruis, Kruis van

Verdienste, Vliegerkruis en Bronzen Leeuw werden bedacht en ingesteld. Hierdoor bleef het aanzien van de Militaire Willems-Orde niet alleen hoog, maar nam zelfs toe.142

In hoofdstuk vier werd het ontstaan van de adviescolleges tijdens de oorlogsjaren geanalyseerd en uiteengezet. Binnen één jaar na het

uitbreken van de oorlog werden twee nieuwe adviescolleges ingesteld; in 1940 de Commissie Onderscheidingen Koopvaardij ingesteld en 1941 de Commissie Militaire Onderscheidingen.Direct bij de instelling van de CMO werd vastgesteld dat ze het werk van de Commissie Onderscheiding Koopvaardij niet zou overdoen. In de praktijk leek dit ook zo. Hoewel enkele keren er toch een dossier dubbel werd beoordeeld was er van afstemming zeker sprake. Van een strikte scheiding in de te behandelen onderscheidingen tussen de COK en CMO is nooit sprake geweest, ondanks de wens van de CMO. Dat bleek geen splijtzwam tussen beide adviescolleges. De COK hield zich vooral bezig met het Kruis van

Verdienste dat aanvankelijk als een soort 'koopvaardijonderscheiding' werd beschouwd. De afstemming met de Indische

onderscheidingencommissie verliep volgens de afspraak. Tot maart 1942 141 M. Eekhout, Helden van Doggersbank. De herinneringscultuur van een onbesliste

zeeslag op 5 augustus 1781 (Amsterdam, 2016)

142 R.W. Rijpkema, J. Cuperus, J., Militaire Willems-Orde. 200 jaar moed, beleid en trouw, 398.

deed de gouverneur-generaal van Nederlands-Indië de toekenningen. Vanaf die tijd behandelde de CMO de Indische voorstellen. De CMO bracht adviezen uit en had er rekening mee gehouden dat

bewindspersonen de adviezen niet volgden. De commissie had het daar desondanks moeilijk mee. Het was vooral de minister van Marine die vaak afweek van het advies van de CMO. Daarnaast benoemde de koningin buiten kapittel om al enkele ridders, waardoor binnen de CMO zelf scepsis ontstond over haar rol als kapittel.

In hoofdstuk vijf lag de nadruk op een analyse van het tweede deel van de hoofdvraag die betrekking heeft op de rol van de CMO. In dit

hoofdstuk staat centraal hoe de commissie zich ontwikkelde ten aanzien van de vraagstukken die zich bij de CMO voordeden. Vanaf de start in 1941 groeide de CMO in haar rol. Nieuwe inzichten en het opdoen van ervaring leidde binnen de commissie tot maatstaven waarin de

omstandigheden én motieven van de daad leidend werden als toetsingskader.Dit toetsingskader werkte naar behoren bij het

beoordelen van individueel optreden van militairen waar het ging om de interpretatie van criteria in de strijd en/of optreden tegenover vijand. De moderne oorlogvoering met onderzeebootoperaties en luchtoptreden was echter van een nieuwe dimensie waar de commissie druk doende mee om te komen tot criteria.

Hoofdstuk zes geeft weer hoe de CMO oplossingen zocht om collectief

optreden te kunnen belonen. De commissie had geen enkele ervaring in deze vraagstukken dus liet men zich informeren hoe de Britten en

Amerikanen hiermee omgingen. De commissie bleek vindingrijk en bedacht, geïnspireerd door routine onderscheidingen zoals de Engelsen die hanteerden. In dit hoofdstuk wordt ook de discutabele rol van prins Bernhard ten aanzien van het Vliegerkruis uiteengezet.

Hoofdstuk zeven analyseert het handelen van de CMO in het vraagstuk

van de Engelandvaarders. Dit bleek een complex en omvangrijk dossier voor de CMO, waar de persoonlijke wens van koningin Wilhelmina haaks stond op de standpunten en principes van de commissie. De CMO deed een voorstel om een herinneringsmedaille in te stellen maar daar wilde de regering niet aan. Gaandeweg ontstond bij de CMO steeds meer de behoefte aan strengere criteria want de commissie vond de

zorgvuldigheid onder drang komen. In augustus 1943 besprak ze of nog steeds het Kruis van Verdienste moest worden toegekend nu landgenoten steeds vaker ontvluchtten in plaats van ontsnapten. Steeds minder was de commissie ervan overtuigd dat Engelandvaarders de belangen van het vaderland wilde dienen. Eind december 1943 stelde de CMO zich op het standpunt dat het niet langer wenselijk was om automatisch het Bronzen Kruis toe te kennen aan rechtstreekse Engelandvaarders en

Australiëvaarders. Het Kruis van Verdienste zou volstaan want het

Bronzen Kruis was bedoeld voor het belonen van militaire daden. In april 1944 maakte de koningin de CMO duidelijk dat zij géén strengere

maatstaven wilde voor Engelandvaarders die rechtsreeks overkwamen. Haar invloed werd via de minister met de nodige druk uitgeoefend op de CMO. De commissie had daarbij het nakijken.

Na de deelvragen in de hoofstukken te hebben samengevat en daarmee in fragmenten de hoofdvraag te hebben beantwoord, dient zich de vraag aan of nu een eenduidig antwoord kan worden geformuleerd op de

hoofdvraag van dit onderzoek: Welke ontwikkelingen maakte het

Nederlandse militaire decoratiestelsel door in de periode 1940-1945, en wat was daarbij de rol van de Commissie Militaire Onderscheidingen?

In dit onderzoek is getracht een antwoord te geven op wat moed nu

precies is. Gesteld kan worden dat moed een essentiële militaire deugd is. Daarbij is moed niet alleen kwestie van fysiek gevaar trotseren, maar ook een zaak van morele krachtdadigheid. Moed én het belonen van dit

gedrag is van alle tijden en plaatsen zo toont de tijdslijn vanaf de

Romeinse periode aan. Hoofdstuk twee en drie laten verder zien dat het ontstaan van nieuw militair decoratiestelsel juist tijdens de Tweede Wereldoorlog logischerwijs te verklaren valt. De bezettingsjaren waren ingrijpend voor Nederland. Eerdere ingrijpende (militair) historische gebeurtenissen zoals de slag bij de Doggerbank in 1781 ten tijde van de Vierde Engels-Nederlandse Oorlog en de vorming van het Koninkrijk der Nederlanden na verslaan van de Franse overheersing brachten ook hervormingen c.q. veranderingen in het Nederlandse militaire decoratiestelsel.

Vanuit internationaal perspectief zijn de vernieuwingen van het Nederlandse militaire decoratiestelsel ten tijde van de Tweede

Wereldoorlog eveneens te verklaren. Recent internationaal historisch onderzoek uit 2014 toont aan dat actieve deelname aan de Eerste Wereldoorlog in landen zoals België, Frankrijk en de Verenigde Staten ook geleid heeft tot vernieuwingen van het militaire decoratiestelsel.143

Nederland nam geen deel aan de Eerste Wereldoorlog. Een soortgelijke aanleiding werd wél gevoeld ten tijde van de Tweede Wereldoorlog. De ontwikkeling van het Nederlandse militaire decoratiestelsel is dan ook niet uniek te noemen gelet op (eerdere) mondiale ontwikkelingen op decoratiebeleid in de eerste helft van de 20e eeuw.

Hoofdstuk vier tot en met zes tonen aan dat CMO vanaf de instelling in 1941 met veel zorgvuldigheid trachtte haar werk te doen. Het onderzoek laat ook zien dat in de commissie ruimte was voor argumentatie én

tegenspraak van alle leden ongeacht rang of positie. De CMO hoorde regelmatig getuigen of experts om toelichting te geven op feiten en omstandigheden.

De commissie wilde helder hebben wat als moedig gedrag aangemerkt kon worden. En, nadat er van een dappere daad sprake was, hoe deze vervolgens beloond kon worden met welke onderscheiding. De juiste mensen moesten immers beloond worden met een passende

dapperheidsonderscheiding. Zorgvuldigheid van de commissie vertaalde zich niet alleen in de uitvoerige behandeling van binnengekomen

voordrachten maar ook in de afstemming met de Commissie Onderscheidingen Koopvaardij, de minister van Koloniën en de

143 H. Nuno de Oliveira e.a., The Great War in Phaleristics, International Colloquium (Lissabon, 2014)7-10.

gouverneur-generaal in Nederlands Indië. Een professionele houding van de CMO blijkt ook uit de zorgvuldigheid met én voorkomen van "dubbel" decoreren. De commissie besefte dat ook zij op dit gebied steeds scherper moest zijn. Daarmee gaf de CMO blijk van zelfreflectie op het eigen

handelen.

Geconcludeerd mag worden dat de CMO consistent was in haar adviezen en want zij ontwikkelde een beoordelingssystematiek waarbij de

omstandigheden en motieven rondom de daad leidend werden. Zo kreeg de commissie meer grip op de elementen zoals die aan de nieuwe

dapperheidsonderscheidingen waren opgehangen; in de strijd, in de strijd

tegenover de vijand en optreden tegenover de vijand. Moed werd

daarmee steeds meer een handeling die door een 'technische'

beoordeling in gradaties van militaire dapperheid kon worden ingedeeld. Ook schroomde de commissie niet om te onderzoeken op welke wijze de Britten en Amerikanen voordrachten behandelden. Daarbij maakte de CMO gebruik van de kennis van andere geallieerde landen, in het

bijzonder de beloningssystematiek van routine onderscheidingen van de Engelsen. Creatief vertaalde de CMO dit naar Nederlandse maatstaven. Enerzijds toont dit onderzoek aan dat de CMO stond voor kennis,

continuïteit en consistentie als adviescollege. Anderzijds laat het

onderzoek ook zien dat de adviezen van de commissie niet altijd gevolgd werden en de invloed van de commissie op zwaarwegende dossiers gering was. Mede doordat de koningin buiten de CMO om al enkele ridders had benoemd, stelde de CMO zelfs haar eigen rol als tijdelijk kapittel openlijk ter discussie. Dit gold ook voor het dossier van de