• No results found

6.1. Inleiding

In hoofdstuk vijf werd geduid hoe de CMO individuele voordrachten behandelde aan de hand van maatstaven als in de strijd en tegenover de

vijand. De moderne oorlogvoering met onderzeebootoperaties en

luchtoptreden bleek echter van een nieuwe dimensie. Een dimensie van optreden die voor de leden van de commissie, bijna allen oudere vlag-of opperofficieren, nieuw en relatief onbekend was. Met name de

onbekendheid met moderne oorlogvoering maakte het voor de CMO lastig om een daad op moed te kunnen 'wegen'. Veel vragen wierpen zich op toen de voordrachten van commandanten binnen stroomden.

Voordrachten die soms een bemanning van een boot of een complete crew van een vliegtuig betroffen.

Hoe kan de moed van bemanningen van een onderzeeboot of vliegend personeel van bommenwerpers worden beoordeeld en beloond? De belangrijkste vraag die zich in de commissie voordeed was hoe men hier de individuele component kon onderscheiden in het collectief. In dit hoofdstuk staat de analyse van dit vraagstuk en de beantwoording hiervan centraal.

6.2. Onderzeebootoperaties

Een half jaar na de instelling van de CMO werd een voordracht behandeld die om nieuwe inzichten vroeg. In januari 1942 ontving de CMO van de commandant van de marine meerdere voorstellen voor onderscheidingen voor 18 opvarenden van drie onderzeeboten. In de vergadering van de CMO op 16 februari 1942 werd dit voorstel besproken als agendapunt. Het marine lid van de CMO, de schout bij nacht Baron de Vos van Steenwijk, nam direct het woord en liet weten dat het voorstel van commandant van de Marine past in een "navolging van de Engelsche manier van het verleenen van onderscheidingen".115Blijkbaar was dit

agendapunt voor Baron de Vos van Steenwijk van belang, want hij had zich voorafgaand aan de vergadering uitvoerig laten informeren door een van de onderzeeboot commandanten, zo laat hij aan de andere

commissieleden weten. De Engelsen hadden al een beloningssystematiek van zogenaamde routine onderscheidingen, waarbij het aantal vluchten, patrouilles of periode van varen de criteria voor toekenning waren. Daardoor wist Baron de Vos van Steenwijk tijdens de vergadering op te sommen dat de Engelsen per 6 maanden 3 onderscheidingen verleenden per onderzeeboot, waarbij de toekenning geschiedde door de

commandant. Mede door het pleidooi van de Baron de Vos van Steenwijk kreeg de commissie veel aandacht voor deze toch wat revolutionaire wijze van toekennen van dapperheidsonderscheidingen. De druk om te voorkomen dat Nederlandse onderzeebotencommandanten Engelse onderscheidingen toegekend kregen werkte als een katalysator in deze discussie.

De conclusie van de commissie was unaniem: een onderzeeboot moest als één geheel worden gezien, zonder individuele daden. Per twee maanden vaaruren werd een Bronzen Kruis geadviseerd. Door toekenning van de commandant of desnoods door loting onder de bemanning. Haast was hoe dan ook geboden want aan de commandanten waren inmiddels al Engelse onderscheidingen verleend zo meende de voorzitter van de CMO. De druk tot belonen bracht hier de zorgvuldigheid in het gedrang.116

6.3. Complexiteit van het luchtoptreden

Al bij de eerste vergadering van de CMO op 11 juli 1941 kwam een brief van de directeur van het Kabinet van koningin Wilhelmina aan de orde. In deze brief stond de wens van de koningin dat er een 'Vliegerkruis' werd ingesteld. Het concept besluit was al bij de brief toegevoegd. Het verzoek 115 NL-HaNA, Defensie / Onderscheidingen, 2.13.184, inv.nr. 29, Commissie Militaire Onderscheidingen, vergadering 27 oktober 1942, 5.

was of de CMO zich met de inhoud kon verenigen of dat de commissie nog opmerkingen had.117 De instelling van het Vliegerkruis lag sowieso

gevoelig want in de voorbereiding van het instellingsbesluit liet de CMO aan de minister van Oorlog weten dat men een Vliegerkruis niet nodig achtte. De CMO vroeg zich vooral af wat deze nieuwe onderscheiding van toegevoegde waarde had naast het nieuw ingestelde Bronzen Kruis én Kruis van Verdienste; de inkt van deze instellingsbesluiten was nog nat. Een vervolg vraag van de commissie was hoe het Vliegerkruis dan in verhouding zou moeten staan ten opzichte van het Bronzen Kruis. Kon het vliegend personeel voortaan geen Bronzen Kruis meer toegekend krijgen en moest het Vliegerkruis hoger worden aangeslagen, of juist niet? Dit bleef bijna twee jaar lang een vraagstuk voor de CMO waar men niet uitkwam. In de vergadering van 2 juni 1943 vond de CMO een compromis en concludeerde dat het Bronzen Kruis en het Vliegerkruis vooral in 'gevoelswaarde' verschilden, om zo gevoelige discussies op voorhand te voorkomen. De commissie adviseerde een draagvolgorde die uiteindelijk de standaard werd op het dagelijks tenue: Bronzen Kruis, Vliegerkruis, Kruis van Verdienste.118

Los van het instellingstraject bleek het inhoudelijk lastig om het optreden van vliegers te beoordelen, zo ondervond de CMO. Tijdens een van de eerste vergaderingen op 4 september 1941, merkt commissie lid generaal Van der Vijver op dat hij graag zou zien dat de CMO aangevuld zou

worden met een vliegerofficier. Dit vanwege de specifieke kennis welke volgens de generaal ontbrak. De voordrachten die betrekking hadden op optreden van vliegers en bemanningen van bommenwerpers waren toch van een heel andere orde zo meende hij. Deze voordrachten verschilden van de voordrachten die met gevechtsacties op het land te maken

hadden, met een zichtbare vijand. Voorzitter admiraal Fürstner deelde deze mening echter niet. Volgens Fürstner was de commissie voldoende in staat om zelfstandig tot advies te komen. En daar bleef het bij.119

Een gemiste kans, zo zal later blijken uit alle discussies die in volgende vergaderingen met betrekking tot voordrachten van vliegers ontstonden De CMO vond het vooral lastig om te bepalen bij voordrachten van

vliegers of er sprake was handelen 'in verband met een vijandelijke actie'. In de vergadering van 27 mei 1942 komt als agendapunt drie de

voordracht van de minister van Koloniën met betrekking tot het dossier van luitenant-vlieger André de la Porte ter sprake. De la Porte was een vlieger die fotovluchten maakte boven Nederlands-Indië. De la Porte wist in mei 1942 tijdens het Japanse offensief in Burma herhaaldelijk als piloot van een onbewapend vliegtuig op grote hoogte foto-opdrachten uit te voeren. Dit tot 1000 mijl diep boven bezet gebied, waardoor Amerikaanse vliegtuigen in staat werden gesteld succesvolle bombardementen uit te voeren. De discussie die vervolgens binnen de commissie plaatsvond resulteerde in inzichten hoe de commissie een vijandelijke actie in het 117 NL-HaNA, Defensie / Onderscheidingen, 2.13.184, inv.nr. 28, Commissie Militaire Onderscheidingen, vergadering , 11 juli 1941, 1-3.

118 NL-HaNA, Defensie / Onderscheidingen, 2.13.184, inv.nr. 30, Commissie Militaire Onderscheidingen, vergadering 2 juni 1943, 7.

119 NL-HaNA, Defensie / Onderscheidingen, 2.13.184, inv.nr. 28, Commissie Militaire Onderscheidingen, vergadering , 4 september 1941, 1-2.

luchtoptreden interpreteerde. Hoewel aanvankelijk een Vliegerkruis werd voorgesteld meende kolonel de Bruyne dat luchtafweerdelen op den

vijandelijke schepen krachtig zijn. Daar was men het unaniem wel over

eens. Echter de Bruyne was ook van mening dat dagelijks vliegeniers

boven het vasteland van Europa foto's maken. Het is eigenlijk een

gewone oorlogshandeling. Het is hier zeker een daad van moed, doch is die moed van dien aard om hier nu een onderscheiding voor toe te kennen?120

Het lid schout-bij-nacht Baron de Vos van Steenwijk viel lid de Bruyne bij in zijn argumentatie en wist de overige leden te overtuigen. Eindresultaat van commissie werd een advies aan de minister van Koloniën om het Kruis van Verdienste toe te kennen. Van een directe confrontatie met de vijand danwel vijandelijke actie was volgens de commissie géén sprake waardoor aan de criteria van het Vliegerkruis niet werd voldaan.121Het

advies van de CMO werd overgenomen door de minister van Koloniën en in februari 1943 werd dan ook bij Koninklijk Besluit aan vlieger De la Porte het Kruis van Verdienste uitgereikt.122In soortgelijke voordrachten

werd in het vervolg dezelfde maatstaf gebruikt door de CMO. Door

consistentie in haar adviezen trachtte de CMO de toekenningssystematiek ten aanzien van de nieuwe militaire dapperheidsonderscheidingen steeds wat verder te professionaliseren.

6.3.1. Debat over het Vliegerkruis

Over de aanloop naar het Vliegerkruis is overigens wél een debat gaande zoals eerder in de hoofdstuk 1.5 aangehaald. Volgens Meijer en Vis (1997) had prins Bernhard het concept ontwerp voor het Vliegerkruis persoonlijk uitgewerkt. In zijn ontwerp had de prins de bestaande Britse

onderscheidingen, het Distinguished Flying Cross (DFC) en het Air Force Cross (AFC) als voorbeeld gehad, waarbij duidelijk de omstandigheden waaraan de toekenning moest worden beoordeeld inhoudelijk wezenlijk verschillend waren. Daarom kwam zijn voorstel er op neer om twee verschillende vliegonderscheidingen in te stellen: één voor daden 'tegenover de vijand' en één voor daden 'in verband met vijandelijke acties'. Uiteindelijk werd het concept ontwerp van de prins door de betrokken ministers tot een ministerieel voorstel, waarin slechts één vliegeronderscheiding (het Vliegerkruis) wordt voorgesteld.123De prins

noemt dit samenbrengen tot één vliegeronderscheiding in een interview in 1993 met auteurs Meijer en Vis de "kruideniersmentaliteit" van de betrokken ministers.124 Meijer en Vis volgen de prins in zijn relaas dat

onder meer admiraal Fürstner persoonlijk een tegenstander was van een Vliegerkruis, omdat "bij Fürstner Koninklijke bemoeienis bij het

decoratiestelsel uit den boze was."125

120 Ibidem.

121 NL-HaNA, Defensie / Onderscheidingen, 2.13.184, inv.nr. 28, Commissie Militaire Onderscheidingen, vergadering 16 februari 1942, 6-7.

122 Koninklijk Besluit no. 1 van 4 februari 1943.

123 H.G. Meijer en R. Vis, Het Vliegerkruis (Amsterdam 1997) 35. 124 Ibidem, 36.

Keers (2007) stelt zijn vraagtekens bij dit relaas van de prins. Uit de eerste notulen van de CMO blijkt dat alleen de leden generaal-majoor Verniers van der Loeff en kapitein ter zee Baron Van Asbeck de

commissie, de door de prins als grote tegenstander aangemerkte Fürstner, zich negatief heeft uitgelaten over het Vliegerkruis. Volgens Keers blijkt verder uit niets dat het in deze notulen zou gaan om het instellen van twee vliegeronderscheidingen voor daden tegenover de vijand of voor daden in verband met vijandelijke acties.126 Op basis van

eigen bestudering kan ik Keers volgen in zijn argumentatie en stellingname ten aanzien van het relaas van de prins.

6.4. Routine onderscheidingen als oplossing voor de moderne oorlogvoering

Zoals eerder in dit hoofdstuk beschreven ging de CMO er in 1942 toe over om dapperheidsonderscheidingen, die primair bedoeld waren voor het belonen van individuele daden, toe te kennen aan het aantal maanden dat een onderzeeboot varende was. Daarmee was de weg geopend naar collectief belonen. Nadat de commissie hiertoe besloten had volgden nieuwe vraagstukken. Want hoe moest men dan naar andere optredens kijken zoals het aantal vluchten van bommenwerpers of gedane

patrouilles van infanterie eenheden? Dit bleef een heikel punt binnen de commissie. Gedurende het vergaderjaar 1942/1943 zocht de CMO een lijn en werd het toekennen van routineonderscheidingen een veelgebruikte standaard.

Nadat deze principiële discussie over de invoering

routineonderscheidingen was afgerond zocht de commissie contact met de krijgsmachtdelen om tot afstemming te komen over criteria die zij als maatstaf kon hanteren. De CMO ontbrak de kennis en inzichten die wel bij de militaire onderdelen aanwezig was. In overleg met de marine kwam de CMO tot criteria over het Vliegerkruis. Deze

dapperheidsonderscheiding werd na 150 operationele vlieguren

toegekend. Ter vergelijking; de Engelsen hanteerden een norm van 30 sorties voor een Air Force Cross. Omdat aantallen vlieguren en sorties niet hetzelfde waren moest een en ander worden omgerekend. De CMO wilde nauwkeuring zijn in haar berekeningen en verwachtte bij de voordrachten van routine onderscheidingen ook tabellen van vlieguren, vaaruren, vluchten en dergelijke.127 De CMO hield daarbij internationale

ontwikkelingen in de criteria scherp in de gaten want zowel de Britten, Canadezen als de Amerikanen beloonden langdurige inzet met "bravery medals" zoals de Distinguished Flying Cross of Air Force Cross (Groot- Brittannië, Australië en Canada) of Air Medal (Verenigde Staten).128 De

commissie voer dus zeker niet een eigen koers in de ontwikkeling van routine onderscheidingen.

6.5. Conclusie

126 B. Keers, Nieuwe feiten rondom de instelling van het Vliegerkruis, Decorare nummer 2007-3, 15-18.

127 W.F.J. Elgers, P.Th. Gelton, R.W. Rijpkema, 75 jaar Commissie

Dapperheidsonderscheidingen 1941-1946, 27.

In dit hoofdstuk is uiteengezet welke vraagstukken voor de CMO voort kwamen uit de moderne oorlogvoering en op welke wijze de commissie hier een antwoord op zocht én vond. De moderne oorlogvoering met onderzeebootoperaties en luchtoptredens was van een nieuwe dimensie waarbij het lastig bleek de individuele moedige component van het collectief te scheiden. Dit vroeg om creativiteit van de commissie en een oplossing voor dit vraagstuk zag de CMO in het toekennen van routine onderscheidingen. Daarbij maakte de CMO gebruik van de kennis van andere geallieerde landen, in het bijzonder de beloningssystematiek van routine onderscheidingen van de Engelsen.

De CMO liet zich goed informeren en vertaalde het Engelse systeem naar de Nederlandse situatie. Met deze routine onderscheidingen vond de commissie zowel een oplossing voor criteria voor onderzeeboot operaties alsook voor het luchtoptreden. Met criteria als aantallen uren,

vaarmaanden, in samenspraak met de krijgsmachtdelen, creëerde de CMO een toetsingskader dat draagvlak had en transparant was. 'Moed' werd hierdoor meetbaar. Samen met de ontwikkelde maatstaven zoals de 'omstandigheden en motieven' bij het individueel handelen zoals in

hoofdstuk vijf uiteengezet, wist de CMO in haar beginjaren een fundament te leggen.

Hoofdstuk 7: Dossier Engelandvaarders als struikelblok