• No results found

Resultaten persoonlijke gesprekken met ‘DOSA’-jongeren Om met jongeren in contact te komen die tot de doelgroep van het actieprogramma Jeugd en

4.6 Raadpleging van ouders, gezinnen en jongeren

4.6.4 Resultaten persoonlijke gesprekken met ‘DOSA’-jongeren Om met jongeren in contact te komen die tot de doelgroep van het actieprogramma Jeugd en

Overlast behoren, hebben we een aantal DOSA-regisseurs benaderd. Via deze weg hebben we contact gelegd met twee jongerenmentors, werkzaam in twee verschillende deelgemeenten. Beide zijn verbonden aan een ‘informatiepunt’ in de deelgemeente waar jongeren terecht kunnen met vragen over onder andere werk en opleiding. In overleg met hen hebben we gekozen voor een benadering in de vorm van persoonlijke gesprekken. De gesprekken vonden plaats aan de hand van een vragenlijst met merendeels open vragen. De mentors waren tijdens de gesprekken in het pand aanwezig en hebben de jongeren voor en na de gesprekken opgevangen.

Achtergrond van de jongeren

We hebben gesprekken gevoerd met in totaal 13 jongeren. Tabel 4.14 geeft een overzicht van de achtergrondgegevens van deze jongeren. Twaalf van de 13 zijn jonge mannen, in één geval gaat het om een jonge vrouw. De leeftijd van de jongeren ligt tussen de 19 en 25 jaar. Negen jongeren zijn aangemeld bij DOSA. De overige vier zijn zogenaamde ‘zelfmelders’, jongeren die alleen of met vrienden naar het informatiepunt zijn gekomen. Van de geïnterviewde jongeren zitten 5 in het Jeugd Service Team1; 3 hiervan zijn DOSA-jongeren. Een andere jongere (eveneens aangemeld bij DOSA) zat eerst bij het Jeugd Service Team, maar is er later uit gezet.

Tabel 4.14 Achtergrondgegevens van de geïnterviewde jongeren (N=13)

Leeftijd Geslacht Aangemeld bij …

19 jaar 4 Mannelijk 12 DOSA 9

20 jaar 2 Vrouwelijk 1 Overig 4

21 jaar 1

22 jaar 1

23 jaar 2

24 jaar 2

25 jaar 1

Een van de vragen tijdens het gesprek was of jongeren een vraag hadden (‘of iets waar je hulp bij wilde’) toen ze voor het eerst in contact kwamen met het informatiepunt of een van de jongeren- mentors. Op één uitzondering na luidt het antwoord ‘ja’. De mate waarin de jongeren deze vraag vervolgens willen toelichten varieert uiteraard. Twee jongeren houden het bij het zoeken naar werk (“ik zocht een baantje”). Maar bij de meesten worden – vaak forse – problemen genoemd: schulden, van school gestuurd, geen inkomen, geen huisvesting, nergens ingeschreven staan, gebruik van softdrugs, in één geval geen legitimatie. Een aantal DOSA-jongeren verwijst, in al dan niet verhulde termen, naar periodes van detentie of “problemen met de politie”. Eén jongere omschrijft zichzelf letterlijk als ‘hangjongere’: “Ik had schulden, ik had geen scholing en had ook geen zin om naar school te gaan. Ik was een hangjongere”. Een andere gebruikt die term niet, maar zegt wel: “Ik wilde destijds een opleiding gaan doen, maar ik stelde het steeds uit. Ik leefde van een uitkering, werd laat wakker, hing de hele dag tot ’s avonds laat op straat.”

Resultaten van de geboden hulp

De persoonsgerichte aanpak/aanpak op maat zoals toegepast in de 2 deelgemeenten richt zich op de leefgebieden scholing, arbeid(sverleden), financiën, huisvesting, gezondheid, sociale om- geving, vrije tijd en politie/justitie. In de interviews geven alle jongeren aan hulp te hebben ont- vangen op één of meer leefgebieden. Meestal staat een opleiding en/of werk op de voorgrond. Bij de jongeren die niet aangemeld zijn bij DOSA gaat het hier primair om. Deze jongeren vertellen dat men nu ‘echt’ hulp biedt bij het zoeken naar werk (“ik ben wel bij uitzendbureaus langs geweest, maar die doen niets”) of helpt bij het verkennen van mogelijkheden. Zo had één jongen van 19 altijd de beveiliging in gewild, maar hij was op zijn 17-de nog te jong om aan de opleiding ______________

1

Het Jeugd Service Team is opgericht in opdracht van de Stadsmarinier Centrum in juni 2004. De aanpak is ont- wikkeld door Radar Advies. Het team bestaat uit ‘streetwise’ professionals die samen met jongeren de straat op gaan, vooral op koopavonden (vrijdagmiddag en avond). Taak van het team is (potentieel overlastgevende) jonge- ren te observeren, informeren en zo nodig aan te spreken De teams zijn oorspronkelijk samengesteld door ‘leiders’ binnen de groepen die overlast veroorzaakten voor winkelend publiek, aan te spreken en te vragen deel te nemen. Na aanvankelijke aarzeling zijn deze jongeren ingestemd met het initiatief, dat de Rotterdam Centrum Veilig Prijs 2005 won. Het team wordt beschouwd als een kweekvijver voor jongerenwerkers.

te beginnen. Via de jongerenmentor heeft hij de mogelijkheid ontdekt om ‘tussentijds’ in te stro- men op het ROC, in februari in plaats van september. Inmiddels, twee jaar later, heeft hij het the- oriegedeelte van de opleiding afgerond en heeft hij gesolliciteerd naar een baan in de beveiliging. Een andere jongere vertelt dat hij is gaan “snuffelen” in een map van het Albeda college die bij het informatiepunt lag. Hij vond een opleiding die hem aansprak, maar had er “eigenlijk geen zin in”. De jongerenmentors hebben hem gemotiveerd en gestimuleerd om iets te gaan doen wat bij hem past en uiteindelijk is hij toch begonnen met de opleiding die hem aansprak. Hij vertelt ver- der: “Ik ben zelf veranderd. Eerst liet ik de dingen gewoon zitten, ik had er maling aan. Nu besef ik dat het belangrijk is je school af te maken en aan je toekomst te werken.”

Ook bij de jongeren die aangemeld zijn bij DOSA wordt de hulp vaak omschreven in termen van hulp bij het vinden van werk en/of een opleiding. Het maken van een CV, schrijven van sollicita- tiebrieven, bezoek aan het jongerenloket worden genoemd. Rode draad in veel van deze verha- len is de motivering door de jongerenmentors en het gevoel van continuïteit. “Ze gingen gewoon door met mij te praten, tips te geven” of “als ze met mijn problemen bezig zijn, raken ze nooit de motivatie kwijt. Ook als ze van het kastje naar de muur gestuurd worden, ze blijven ermee bezig tot het opgelost is.” Het zijn zeker niet allemaal succesverhalen, vaak staan de jongeren nog aan het begin van een proces. Maar de meesten lijken een gevoel van vertrouwen te ervaren, het gevoel dat ze met allerlei vragen en problemen terecht kunnen bij de mentors.

Naast hulp bij werk en/of opleiding wordt een aantal keer hulp bij schuldaflossing genoemd en hulp bij het zoeken van huisvesting (uiteraard alleen daar waar relevant). Daarnaast geven jonge- ren een paar keer aan dat ze allerlei tips en adviezen krijgen, bijvoorbeeld over hoe de weg te vinden naar instanties en hoe er vervolgens mee om te gaan. Het beeld dat uit de gesprekken naar voren komt is dat het vinden van een zinvolle dagbesteding (opleiding/werk) de insteek is bij de hulp aan deze jongeren. Deze concrete aanpak opent de deur om met de jongeren te praten over wat hen bezighoudt en om eventueel gerichter hulp te bieden op andere leefgebieden. De resultaten zijn soms indrukwekkend. Een voorbeeld is een DOSA-jongere van 19 met een deten- tieverleden die zegt: “Ik ben mezelf weer geworden. Hoe ik in de oude tijd was. Ik kan nu de draad weer oppakken.” Een andere verwoordt het als volgt: “Mijn leven nu is in niets te vergelij- ken met dat van zeven maanden geleden.”

Bekendheid met (en gebruik van) voorzieningen

Op de vraag of ze weten waar jongeren terecht kunnen met vragen over werk/opleiding of per- soonlijke problemen antwoordt de meerderheid met ‘ja’. Twee jongeren zeggen het niet te weten. Gevraagd naar voorbeelden, geeft een aantal jongeren uitgebreide antwoorden waarin onder- scheid wordt gemaakt tussen deelgemeentelijke voorzieningen en voorzieningen in de stad (zoals het jongerenloket). Het zijn met name instanties op het gebied van scholing en werk. “Met per- soonlijke problemen ga je niet naar een instantie, die houd je bij jezelf,” en “Als je persoonlijke

problemen hebt, dan weet ik het niet. Ik zou dan in ieder geval met mensen uit de omgeving praten, die kunnen veel beter helpen dan instanties.”

Het is duidelijk dat de groep geïnterviewden als geheel niet vanzelfsprekend de weg weet (wist) te vinden naar belangrijke en voor hen nuttige voorzieningen. En als ze het al weten, dan is er niet automatisch vertrouwen. “Op zich is [het informatiepunt] bekend, maar de jongeren die ik ken vertrouwen het niet … of ze schamen zich ervoor om er heen te gaan. Als een vriendje wel gaat, dan werkt het weer wel.” Met de rest van zijn antwoord onderstreept deze (DOSA-)jongere het belang van een outreachende aanpak: “bij mij ging het gelukkig anders, ik was met vrienden aan

het voetballen en ze kwamen naar ons toe en begonnen een praatje … ze waren vriendelijk. Ze hadden ons toen al een paar dagen in de gaten.”

Mening over de wijk

We hebben de jongeren ook gevraagd of ze vinden dat er in hun buurt genoeg te doen is voor jongeren. Twee jongeren antwoorden met ‘ja’ en noemen vervolgens activiteiten die in of vanuit het buurthuis zijn georganiseerd: tafeltennis, voetbal, helpen met huiswerk, zwemmen, kamp, ‘buitenactiviteiten’ in de zomer. Volgens één van deze jongeren (aangemeld bij DOSA) “houden ze je van het slechte pad”. De overige jongeren zien het anders. Ze vinden dat er te weinig activi- teiten zijn voor jongeren in hun buurt. Er zouden met name meer mogelijkheden tot sporten moe- ten zijn: “met voetballen houd je jongeren lekker bezig en dan denken ze twee, drie keer na voordat ze rottigheid uithalen”. Een probleem bij buurthuizen is dat ze beperkt open zijn en dat er weinig begeleiders aanwezig zijn. Eén jongen merkt op: “Er zijn veel bezuinigingen geweest, en dat merk je wel.”

Door een aantal geïnterviewden wordt een vrij grimmig beeld geschetst van hun eigen wijk. Criminaliteit, veel werkloosheid, veel drugsgebruik, jongeren die op straat rondhangen en “jonge-

ren die denken snel geld te verdienen, maar die niet inzien dat dat de kortste weg is”. Een jonge- re noemt als probleem het feit dat jongeren op steeds jongere leeftijd met school stoppen,

waardoor ze gaan hangen op straat. Door twee jongeren wordt gesproken van een groeiend ‘wij – zij’ gevoel . ‘Zij’ zijn in dit geval de politie: “het gaat om regels handhaven, maar niet om naar elkaar toe groeien” en “de conflicten in de buurt worden steeds ‘grauwer’”.

Een paar jongeren geven spontane adviezen mee: “Geef jongeren een goede ruimte, organiseer activiteiten. Het is niet erg als ze ervoor geld moeten betalen, het is goed als ze de werkelijkheid zien, dat dingen niet zomaar altijd gratis kunnen”. Een andere: “Meer activiteiten, een cultureel feest, ergens heen gaan. En dan niet alleen in de vakanties, ook gewoon.” Bij herhaling wordt een link gelegd tussen meer activiteiten voor jongeren en minder overlast van ‘rondhangende’ jongeren op straat.

Mening over de aanpak van overlast

DOSA

In het interview vroegen we de jongeren naar hun mening over de aanpak van overlast van jon- geren op straat in Rotterdam. Een van de meest kenmerkende aspecten voor de Rotterdamse aanpak van (jeugd)overlast is natuurlijk het bestaan van DOSA’s. Wij waren benieuwd in hoever- re de DOSA-jongeren zich bewust zijn van hun ‘status’. Elke jongere die wordt aangemeld bij DOSA ontvangt een brief waarin hij/zij van dit feit op de hoogte wordt gesteld. Deze wordt onder- tekend door de DOSA-regisseur. De formulering van de brief varieert per deelgemeente, maar het principe – de jongere verneemt dat zijn/haar gegevens geregistreerd zijn in het registratiesys- teem, dat meerdere instanties zich zorgen maken over hem/haar en dat hij/zij wordt uitgenodigd te komen praten over deze zorg – is hetzelfde.

Wij hebben de 9 DOSA-jongeren gevraagd of ze een dergelijke brief hebben ontvangen. Vier jon- geren weten van niets. Van deze vier is één jongere aangemeld door het interventieteam in de betreffende deelgemeente na een huisbezoek. Een andere zegt aangesproken te zijn door de jongerenmentors op straat. De overige twee zeggen zelf naar het informatiecentrum te zijn geko-

men (al dan niet samen met vrienden). Het is mogelijk dat deze jongeren zich de brief niet meer herinneren. Een andere mogelijkheid is dat ze er niet over willen praten.

De jongeren die zich de brief nog wel herinneren, reageerden er verschillend op. De reacties lopen uiteen van onverschilligheid tot scepsis en aarzeling (“Ik dacht: ‘ik blijf gewoon hetzelfde, het helpt toch niets”) tot zich beledigd voelen (“Je gaat toch niet zomaar zo’n brief naar iemand sturen?!”). Uiteindelijk hebben ze wel allemaal actie ondernomen, of door zelf te bellen naar de in de brief genoemde contactpersoon of door op een voor hen gemaakte afspraak te verschijnen. Een enkele moest wel worden overgehaald door vrienden. De sceptici vertellen: “In eerste instan- tie denk je ‘helpt het wel?’. Maar ik heb het toch maar geprobeerd” en “Uiteindelijk heb ik besloten om te komen. De reden is dat ik steeds ouder word en ik besef dat ik nú iets moet doen. Ik kan niet mijn hele leven niets doen.” Dezelfde jongere vindt de brief bij nader inzien een stimulans en vindt het goed dat er op deze manier is geprobeerd hem te helpen. (Inmiddels heeft hij overigens een baan, “doordat ze me hebben gepusht en geholpen met het schrijven van sollicitatiebrieven”). Eén jongen van 19 illustreert op kernachtige wijze hoe de DOSA-aanpak in de praktijk kan uit- pakken: “Ik heb niets met DOSA te maken, ik weet niet wie ze zijn, ik heb nooit iemand daarvan gezien of gesproken. Maar ik ben wel tevreden over de hulp die ik nu krijg. En ik doe mijn best om de situatie te veranderen.”

De politie

Bij dit onderdeel van het interview komt onvermijdelijk het onderwerp ‘de politie’ ter sprake. Meer- dere malen wordt benadrukt dat de huidige aanpak van de politie problemen juist verergert. In de beleving van deze jongeren worden ze op straat aangesproken door de politie (en vaak op een negatieve manier) terwijl ze alleen maar in een groepje staan te praten (of te “chillen”). De politie zou volgens hen de echte problemen moeten aanpakken (drugs, wapens, gedwongen prostitutie) – als het om deze zaken gaat dan wordt een harde aanpak juist gewaardeerd. Ook asociaal gedrag hoeft niet getolereerd te worden, het is niet meer dan logisch dat de politie (of een buurt-

bewoner) er dan wat van zegt. “Jongeren moeten begrijpen dat ze ook respect moeten hebben

voor omwonenden.” Kortom, er lijkt soms sprake te zijn van een overtrokken reactie van de politie. Een typerende uitspraak: “De slechten verzieken het voor de goeden. Nu gaan we jonge-

ren hun vrijheid afpakken, alleen omdat een paar gekken iets hebben uitgehaald. Als jongeren iets verkeerd hebben gedaan, dan: oppakken. Pak de raddraaiers gewoon!”.

Het Jeugd Service Team

De jongeren die deel uitmaken van het Jeugd Service Team zijn hier (uitgesproken) positief over. Eén jongere vertelt trots dat het team een prijs heeft gewonnen. “We zijn een van hun”, hierin schuilt volgens hem de kracht van het team. Een paar van deze jongeren beschrijven hoe politie- agenten vaak negatieve reacties uitlokken; doordat ze een uniform dragen, doordat ze gezien worden als ‘de vijand’. De jongeren van het Jeugd Service Team slagen erin om (potentieel over- lastgevende) jongeren op hun gemak te stellen door met hen een praatje te maken. Twee van deze jongeren zeggen zich zelf inmiddels ‘een soort jongerenwerker’ te voelen, ze hebben het idee jongeren te kunnen helpen, ook met praktische vragen over werk en school. Door hun aan- pak voorkomen ze in ieder geval concreet dat jongeren een boete krijgen van de politie en dat vechtpartijen escaleren (dit wordt geïllustreerd aan de hand van voorbeelden en weer zijn ze zichtbaar trots).

De spreekwoordelijke ‘weerbarstigheid’ van de praktijk blijkt op de vrijdagmiddag waarop een

aantal van de interviews plaatsvindt (op de verzamellocatie van het Jeugd Service Team). Er komen slechts vijf jongeren opdagen, terwijl het de bedoeling is met twee teams van vijf jongeren

de straat op te gaan. Het blijft gissen naar de redenen (“tja, die was ziek, die heeft een baan, …..”).

Draagvlak voor grenzen in het beleid

Aan het eind van het interview hebben we de jongeren gevraagd naar hun mening over de ‘gren- zencomponent’ van het jeugdbeleid. Dit deden we aan de hand van de volgende vraag:

‘De gemeente Rotterdam vindt dat alle jongeren of een opleiding moeten volgen, of een baan moeten hebben of, als dat nodig is, hulp moeten krijgen (zomaar niets doen is er niet bij). Als jongeren hier niet aan meewerken, kan dit betekenen dat ze geen uitkering krijgen of dat hun uitkering gekort wordt. Wat vind je ervan dat de gemeente op deze manier druk uitoefent op jongeren?’

Eén jongere vindt dit geen goed beleid. “Druk is nooit goed”, zegt hij, en “de uitkering stoppen gaat te ver.” Hij vraagt zich af waar jongeren dan van moeten leven en verwacht dat ze dit dan op “een andere manier” zullen doen. Een andere jongere zegt het antwoord op deze vraag niet te weten en één jongere heeft een onduidelijke mening.

De overige 10 jongeren kunnen zich (goed) vinden in de aanpak van de gemeente. Hiervoor noemen ze de volgende redenen:

·

Anders worden jongeren nonchalant en denken ze dat het zo prima is. Maar het kan ook de andere kant op kan gaan. Dat jongeren dan de criminaliteit ingaan.

·

Dan worden ze gedwongen de goede kant op te gaan. Meestal beseffen ze het zelf niet, denken ze ‘lang leve de vrijheid’, maar denken niet na over later. Uiteindelijk zijn ze wel dankbaar.

·

Goed, want je moet niet verwachten dat je zonder iets te doen iets krijgt. Je moet je toch op een gegeven moment aan je toekomst gaan werken, een proces volgen en je ook aan de regels gaan houden.

·

Omdat ze dan tenminste bezig zijn met iets, vervelen zich niet. Je krijgt minder criminaliteit, winkeldiefstal, ver- nieling, omdat jongeren zelf kunnen verdienen.

·

Werk vinden is sowieso moeilijk, ga dan maar naar school, dan heb je ten minste nog iets. Beter dan je alleen maar vervelen en overlast veroorzaken. Je kan beter wat leren.

·

Als je niets met ze doet, dan blijven ze niets doen! Zulke maatregelen geven wel resultaat.

·

Oké, het is wel hard – én geen baan én geen uitkering – maar uiteindelijk is het voor de jongere wel positief. Ik ken echter genoeg jongens die wel willen werken, maar die geen baan kunnen vinden. Ze moeten er dus wel voor zorgen dat er genoeg banen zijn.

·

Ik vind dat iedereen moet werken die kan werken!

·

Goed, maar: als jongeren al 22 zijn, dan is het niet handig dat ze nog een opleiding gaan volgen. En als er dan geen werk is, moeten ze andere dingen doen (m.a.w. de criminaliteit in). Er moeten dus genoeg banen zijn. Ik las in de krant (want ik lees de krant tegenwoordig) dat bepaalde bedrijven een bepaald percentage allochto- nen moesten aannemen, maar dat is nu veranderd. Het is belangrijk dat er in bedrijven een goede mix is! Ik heb zelfs vrienden met een HBO opleiding die geen werk hebben … uit frustratie gaan ze dan verkeerde din- gen doen. Als iemand voor niets heeft gestudeerd, denkt ‘ie: dat hoeven mijn kinderen niet! Deze jongens krij-