• No results found

4.6 Raadpleging van ouders, gezinnen en jongeren

4.6.2 Resultaten gesprekken met ouders van gezinscoachings projecten

Een verbindend element tussen de actieprogramma’s Opvoedingsondersteuning en Jeugd en Overlast vormen de twee eerder genoemde projecten waarin multiproblemgezinnen zeer intensief en persoonlijk worden begeleid. In deelgemeente Feijenoord is in mei 2004 het project Gezamen- lijke Aansturing Aanpak Feijenoord (GAAF) van start gegaan. Het project richt zich op ‘zorgwek- kend zorgvermijdend’ probleemgezinnen waarin één of meer kinderen zich schuldig maken aan

overlastgevend en crimineel gedrag1. In het Oude Noorden is in september 2004 een begin gemaakt met de pilot Vroegtijdige Interventie in criminele carrièreGezinnen (VIG). Deze experi-

mentele aanpak is gericht op het voorkomen of het niet doorzetten van beginnende criminaliteit in gezinnen waar de oudste kinderen politie-/justitiecontacten hebben2. Inhoudelijk vertonen de pro- jecten sterke overeenkomsten. Typerend voor VIG is echter dat de verwijzing vooral via de Socia- le Dienst verloopt en dat als drang-/dwangmaatregel het intrekken of korten van de uitkering wordt gehanteerd. Bij GAAF worden gezinnen aangemeld door de jeugdcoördinator van de politie Feijenoord Ridderster en is de drangcomponent vooral gelegen in de introductie van de GAAF- medewerker door de wijkagent. Een enkele keer wordt de hulp gepositioneerd als ‘laatste kans’ (indien men de hulp niet accepteert volgt melding bij de Raad voor de Kinderbescherming) of wordt GAAF opgelegd als bijvoorbeeld voorwaarde van een jeugddetentie. Daarnaast is de loop- tijd van VIG korter; gestreefd wordt naar een interventie van maximaal 6 maanden. De aanpak van GAAF is, naast intensief en ‘onconventioneel’, ook langdurig.

Via de projectleiders van VIG en GAAF zijn we in contact gekomen met vier gezinnen die bege- leid zijn/worden volgens deze methodieken. Bij de twee VIG-gezinnen was het interventietraject afgerond, de twee gezinnen betrokken bij GAAF waren nog in behandeling. Twee gezinnen zijn thuis geïnterviewd (VIG), de overige 2 gesprekken vonden plaats op het kantoor van GAAF. Voor de gesprekken werd gebruik gemaakt van een vragenlijst met merendeels open vragen.

Vanzelfsprekend is het niet mogelijk om op basis van een dergelijk kleine steekproef uitspraken te doen over de zin en effectiviteit van deze projecten. Dit is ook niet de opzet geweest. Het gaat hier om een aantal impressies over hoe ‘de doelgroep’ zelf de interventies ervaart en hoe de aanpak op hen overkomt.

Achtergrond van de gezinnen

Tijdens de gesprekken wordt duidelijk dat er in de gezinnen sprake is geweest) van complexe, ernstige problematiek. Voorbeelden die genoemd worden zijn oudste kinderen met een detentie- verleden, verslaving, werkloosheid, huiselijk geweld, schulden en psychische problemen van de ouders. Het beeld ontstaat van gezinnen die moeizaam hun weg kunnen vinden in de (Nederlandse) samenleving. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de ouders aanvankelijk weinig ______________

1

Jakobs, J., N. Arts & A. Cornelissens (2005). Een GAAF jaar. Gezamenlijke Aansturing Aanpak Feijenoord. Arnhem: Advies en Onderzoeksgroep Beke.

2

Veenbaas,R. & J. Bos (2005). Evaluatieonderzoek VIG Oude Noorden. Deel I: Begin van de pilot. Amsterdam: Instituut Jeugd en Welzijn, Vrije Universiteit Amsterdam.

verwachtingen hadden van de hulp. “Ik verwachtte nooit dat het de gezinswerker zou lukken ons gezin te helpen,” vertelt één moeder. Een andere moeder zegt: “Ik verwachtte er niets van. We hadden al zoveel projecten gehad die niet werkten. Ik dacht nooit dat ik mijn leven op orde zou krijgen, ik dacht dit project ook weer aan te zien.”

In één van de gesprekken begint een moeder zelf over de dwingende aanpak: “Ik moest hieraan meewerken want anders kon ik mijn kinderen kwijtraken.”

Beleving van de hulp

Ondanks hun zeer lage verwachtingen zijn de gezinnen redelijk tot heel positief over de hulp die ze kregen of nog steeds krijgen. In één geval staat de praktische hulp op de voorgrond: “[De gezinscoach] sorteerde en ordende mijn post. Hij ging mee naar de afspraken van de schuldhulp- verlening en naar het ziekenhuis.” Eén vader omschrijft de hulp met name in termen van ‘samen- werking met school’. Volgens hem is er nu veel contact met school “als er iets gebeurt” en gaat de gezinswerker mee naar gesprekken met de schooldirecteur. In de andere twee gezinnen wordt de hulp - ook - beleefd in termen van hulpverlening gericht op verandering in het gezin: “Hij [de gezinscoach] luisterde en vertelde wat reëel was en waar je naar toe moest werken. Hij hielp bijvoorbeeld door mee te gaan naar de gesprekken van de maatschappelijk werker over de opvoeding van mijn zoontje”. Het andere gezin: “Mijn kinderen gedroegen zich buiten heel slecht en nu is iedereen dankzij deze regeling normaal bezig. Ik krijg ideeën over de opvoeding van mijn kinderen. We zijn echt met het programma bezig. Het is nu gezellig in huis en dat had ik nooit verwacht.”

Rode draad in de verhalen van de ouders is hun gevoel meer grip te hebben op hun eigen situa- tie en op het gedrag van hun kinderen. Een vader vertelde dat hij van zijn drie zonen van 17, 15 en 13 jaar nooit iets te horen kreeg over wat zij meemaakten: “Binnenshuis zijn ze altijd aardig, maar buitenshuis hebben ze de verkeerde vrienden.” In de woorden van een andere moeder: “Thuis zijn kinderen keurig en perfect en buiten zijn ze een boef.” Deze beide ouders zijn voor- stander van een “strenge” aanpak. Hiermee doelen ze niet op het gebruik van dwang en drang door de overheid, maar op het bieden van grenzen binnen de opvoeding. Het lijkt erop dat ze dankzij de hulp hier beter raad mee weten. Onduidelijk is in hoeverre ouders dit uiteindelijk zelf (zullen) kunnen. Vooralsnog wordt de gezinscoach/gezinswerker gezien als medeopvoeder – naast steun en toeverlaat.

Desgevraagd zeggen alle gezinnen deze hulp ook aan andere gezinnen te zouden aanraden. “Ze helpen graag en geven de tijd,” wordt opgemerkt, en “Het helpt ook andere gezinnen met pro- bleemjongeren, hangjongeren of ouders die met geweld te maken krijgen. Het is streng – het is gekoppeld aan je uitkering van de sociale dienst – maar het is wel de goede aanpak. Uiteindelijk zijn gezinnen dankbaar voor de hulp.” Het is niet op voorhand duidelijk wat in de beleving van de ouders het krachtigste verandermechanisme is geweest. Het lijkt erop dat de combinatie van hulp met praktische (maar heel belangrijke) zaken als huisvesting, kinderopvang, aangifte bij de belas- tingdienst én hulp bij de opvoeding van hun kinderen in ieder geval bijdraagt aan het gevoel hun eigen leven meer in de hand te hebben. Daarnaast waardeert men de continuïteit die een gezins- coach biedt en de tijdsinvestering die wordt gedaan. “Hij [de gezinscoach] ging altijd mee op stap,” zegt één moeder. Een andere: “Ze hebben heel veel energie in mij gestoken. Ze zijn te ver- trouwen.”

Gevraagd naar hun toekomstverwachtingen zijn de ouders terughoudend. Hoewel er vooruitgang is geboekt zeggen drie van de vier gezinnen niet te weten hoe het met hen en hun gezin zal gaan

nadat de hulp wordt/is afgebouwd. Eén ouder bij wie de hulp is afgerond zegt: “Het is jammer dat het nu al is afgelopen. Eigenlijk zou je een gezin pas moeten loslaten als het goed gaat met het kind.” Slechts eén moeder is uitdrukkelijk positief. “De belangrijkste punten zijn bereikt,” vertelt ze, “onderdak, kinderopvang en hulp om terug te stromen naar werk. Ik ben klaar met dit project en [de gezinscoach] kan naar een ander gezin om te helpen.”

Wél zeggen alle ouders te weten waar ze terecht kunnen met vragen over de opvoeding van hun kinderen1. Naast de gezinswerker/gezinscoach noemen ze het algemeen maatschappelijk werk, de thuiszorg, het consultatiebureau en “bijeenkomsten op school”.

Mening over grenzen in het beleid

Ook deze ouders is gevraagd naar hun mening over de grenzencomponenten van het Rotterdamse jeugdbeleid. Aangezien het hier ging om (potentiële) ervaringsdeskundigen hebben we twee vragen gesteld. De eerste vraag luidde:

‘De gemeente Rotterdam vindt dat alle jongeren of een opleiding moeten volgen, of een baan moeten hebben of, als dat nodig is, hulp moeten krijgen (zomaar niets doen is er niet bij). Als jongeren hier niet aan meewerken, kan dit betekenen dat ze geen uitkering krijgen of dat hun uitkering gekort wordt. Wat vind je ervan dat de gemeente op deze manier druk uitoefent op jongeren?’

Drie van de vier gezinnen vinden dit ‘niet goed’. Redenen die hiervoor genoemd worden, zijn onder andere dat er “geen werk is voor jongeren (en overigens ook geen woningen)”, dat jonge- ren worden gediscrimineerd, dat opleidingen duur zijn en dat ouders niet willen dat hun dochters in de horeca werken en “midden in de nacht thuiskomen”. “Het is soms heel moeilijk te doen wat de gemeente allemaal zegt,” vat één moeder haar reactie samen.

Eén moeder zegt niet precies te weten wat ze van het beleid vindt. “Niet elke situatie is gelijk. Als je lichamelijk niets mankeert, kan de sociale dienst je helpen met een opleiding, want van te lang thuiszitten word je lui.” “Maar,” vervolgt ze “er is weinig werk. En het is vervelend hoe ze jonge- ren aanpakken.” Een vader heeft als suggestie dat de gemeente jongeren aan een bijbaantje helpt.

De tweede vraag was specifieker:

‘Een ander voorbeeld is dat als kinderen de verkeerde pad op gaan, de ouders gedwongen worden om deel te nemen aan een programma voor opvoedingson- dersteuning. Als ze dat niet doen kan hun uitkering gekort worden. Wat vindt u ervan dat de gemeente sommige ouders dwingt om hulp aan te nemen?’

______________ 1

Zonder uitzondering wordt deze vraag beantwoord met ‘niet goed’. Kenmerkend voor de reacties op deze vraag is dat men de verantwoordelijkheid buiten de ouders legt. Een selectie uit de antwoorden:

·

“ Dat is onzin. Je kunt je kind opvoeden, maar op straat gaat het mis. In Rotterdam-Zuid komen kinderen op straat in de problemen. Geen enkele ouder wil een crimineel kind. Mijn oudste dochter zat nooit in de problemen, maar mijn jongste kind nu wel omdat de straat is veranderd. Maar je kunt je kind ook niet aldoor binnen opsluiten.”

·

“Voordat ikzelf kinderen kreeg, dacht ik ook dat het aan de ouders lag als kinderen verve- lend zijn, maar ouders willen allemaal het beste voor hun kinderen. Mijn zusjes zijn brutaal tegen mijn moeder en mijn dochtertje leert van klasgenoten ook bijdehand te doen. Ik pro- beer haar respect bij te brengen, maar het ligt niet altijd aan de ouders. Als ouders gekort worden op hun uitkering, kunnen ze hun kinderen geen zakgeld meer geven en gaan de kinderen stelen.”

·

“Dat is onzin, want hoe moeten ouders weten wat kinderen buiten doen? Moeders moeten integreren en Nederlands leren, maar niet de dupe worden door ze op de uitkering te kor- ten. Er moet eerder een programma voor kinderen worden opgesteld met een strengere aanpak om ze van de straat te houden.”

Conclusies

Uit deze gesprekken met ouders komt een beeld naar voren van gezinnen die kampen met forse problematiek op meerdere fronten en niet bij voorbaat enthousiast zijn over een hulpaanbod die op weinig subtiele wijze wordt ingezet. Dit was uiteraard te verwachten, evenals het feit dat deze ervaringsdeskundigen zich (absoluut) niet kunnen vinden in de toepassing van dwang en drang binnen het Rotterdamse jeugdbeleid. Hun antwoorden op deze vragen komen er samengevat op neer dat ouders er niets aan kunnen doen dat hun kinderen de verkeerde kant op gaan.

Over de hulp zelf zijn ze evenwel positief. Er is waardering voor de tijd die men in hen heeft geïn- vesteerd, de praktische hulp op verschillende gebieden en – in het ene gezin explicieter dan het andere – de steun bij de opvoeding. De ouders lijken meer grip te hebben op hun eigen leven en op de opvoeding van hun kinderen en gezin de uitgangssituatie moet dat beschouwd worden als winst.

4.6.3 Resultaten telefonische interviews met jongeren die via loop-