• No results found

5 Conclusies en Aanbevelingen

5.1 Belangrijkste bevindingen

5.1.1 Visie op opvoeden en opgroeien

In de kadernota ‘Aansprekend jeugdbeleid. Opgroeien in Rotterdam: Steun èn Grenzen’ wordt met goede redenen gekozen voor participatie als het centrale doel van het opvoeden en opgroei- en: het gemeentebestuur wil jeugd in staat te stellen om mee te doen in de stad (gezin, publieke domein, school, werk). Daarbij wordt, getrouw aan de participatoire pedagogische visie, gesteld

dat opvoeden en opgroeien tweerichtingsverkeer is. De jeugd krijgt aandacht en er worden publieke middelen ingezet. Van de jeugd mag dan ook verwacht worden dat ze van hun kant ingaan op het aanbod. In verreweg de meeste gevallen verloopt dat spontaan en wordt het gemeenschappelijke belang van stad en individuele burger door de meeste ouders en jongeren

ervaren. Waar dat niet het geval is, voelt de gemeente zich gelegitimeerd in het belang van de jeugd zelfs bemoeizorg, drang en eventueel drang in te zetten. Jongeren zelf hebben daar door- gaans weinig moeite mee. Als ze persoonlijk worden aangesproken en er volgt een aanbod dat hen vooruitbrengt in hun leven, stellen ze dat, zo blijkt uit de gehouden interviews en enquêtes, bijna altijd op prijs. Ook een overgrote meerderheid van de geënquêteerde professionals staat

achter deze aanpak. Ouders hebben een genuanceerder beeld en wijzen erop dat de Rotterdamse context waarin ze hun kinderen opvoeden ook een aantal risico’s en verleidingen

voor hun kinderen bevat, waar ze niet altijd greep op hebben.

In de huidige vorm kan de visie op opvoeden en opgroeien, en de rol van de lokale overheid daarin als evenwichtig beschreven worden.

De benadering die de stad kiest bij de uitvoering van de actieprogramma’s is gebaseerd op een interventieparadigma dat op grote lijnen past in moderne inzichten over effectieve interventies. Met name het uitgangpunt van de persoonsgebonden aanpak, dat in de verschillende actiepro- gramma’s op verschillende manieren vorm krijgt, waarbij een geregisseerde ‘community-based’- aanpak, gericht op concrete doelen die door de burger zelf als relevant erkend worden, is goed te verdedigen vanuit de interventiewetenschappen.

Er wordt in het beleid minder gekozen voor het creëren van nieuw aanbod of verdere specialisa- ties voor specifieke doelgroepen. Uitgangspunt is dat de meeste problemen kunnen worden op- gelost als reguliere voorzieningen hun taak in goede samenwerking in effectieve op individuele ouders, burgers en kinderen gerichte acties uitvoeren.

In het programma wordt daarnaast vrijwel nooit gesproken van beleid, gericht op specifieke etni- sche, religieuze of culturele groepen. Bij de PGA-aanpak mag men uitgaan van ‘culture sensitivi- ty’, maar niet van aparte programma’s voor aparte doelgroepen. Ook in de uitvoering is er vrijwel geen selectief beleid voor bepaalde doelgroepen. Dit sluit aan bij bevindingen in jeugdbeleid elders dat dit type doelgroepenbeleid nauwelijks voordelen heeft en doorgaans alleen maar tot het omgekeerde van participatie leidt. Aanbevolen wordt deze lijn onverkort te handhaven.

Het beleid is voor een groot deel probleemgericht beleid. Hoewel er zeker sprake is van vele activiteiten op het terrein van het algemene jeugdbeleid, ontbreekt het echter aan een vergelijkba- re funderende visie als in de onderhavige kadernotitie voor het algemene beleid op het terrein van opvoeden en opgroeien. Beleid, gericht op het ontstaan van bindingen in de samenleving, algemeen preventief beleid en welzijnsbeleid dreigen uit het gezichtsveld te raken. Discussies over educatieve basisvoorzieningen in de voorschoolse periode, discussies over de Brede School (met ouderpartnerschap als belangrijk instrument voor maatschappelijke ontwikkeling) dienen geactiveerd te worden. De funderende visie op ‘opvoeden en opgroeien in Rotterdam’ zou een coherent beeld moeten opleveren van het gewenste beleid in de verschillende opvoedmilieus:

thuis (1e milieu), in de kinderopvang of op school en arbeidstoeleiding (2e milieu), in het georgani- seerde aanbod van educatieve, sociaal-culturele, vrijetijds- en sportvoorzieningen (3e milieu) en in de publieke ruimte, inclusief werk, uitgaan en het world wide web (4e milieu).

Tot slot kan in deze paragraaf nog iets worden gezegd over de presentatie van de beleidsvisie. Het in de publiciteit presenteren van het dwang/drang/sanctie/strafelement in het beleid als de belangrijkste peiler is daarom niet productief. Dit element lijkt als een ‘pars pro toto’ de maat- schappelijke discussie te domineren en roept onnodig tegenreacties op.

5.1.2 De organisatie van het beleidsprogramma

De uitvoering van het beleid heeft een programmastructuur gekregen. Er is een matrixaanpak gekozen waarin dwars door diensten heen een programma is gemaakt. Er is een programmama- nager aangesteld en een communicatiestructuur binnen en tussen diensten gecreëerd. Binnen het programma zijn de vier genoemde actieprogramma’s opgezet. Voor ieder actieprogramma is een management aangewezen.1

Met de deelgemeenten is een bestuursakkoord afgesloten en wordt de bestaande overlegstruc- tuur gebruikt om afspraken te maken.

De programmastructuur geeft binnen de actieprogramma’s een zeer sterke impuls aan het wer- ken met sluitende ketens, aan structurele samenwerking tussen instellingen en het besef vanuit verschillende invalshoeken aan hetzelfde probleem te moeten werken. Het dagelijks handelen van vele diensten, instellingen en uitvoerenden is naar hun zeggen hierdoor fundamenteel veran- derd.

De communicatielijnen binnen de programma’s zijn kort geworden. De programmamanager en steeds meer ook de leiding van de diensten reageren alert en handelend op signalen van pro- blemen en stagnatie. Hierdoor is er een dynamiek ontstaan waardoor de meeste actieprogram- ma’s als een ‘lerende organisatie’ kunnen worden getypeerd.

De deelgemeenten waarderen na aanvankelijke weerstand tegen de ‘top down’ benadering, uit- eindelijk de aansturings- en overlegstructuur, mede door de resultaten die het oplevert. Het beleidsprogramma heeft op grote lijnen een positief imago.

In het programma is met succes veel geïnvesteerd in de proceskant: het neerzetten van structu- ren en het creëren van ketens.

De werkzaamheid van deze structuur valt of staat bij het vermogen van het college om vanuit één regie en met een onderling commitment zonodig ten behoeve van het programma in de eigen ______________

1

Het programma ‘Voeding en Beweging’ is kort geleden gestart. In deze tussenrapportage worden over dit actie- programma geen uitspraken gedaan.

diensten in te grijpen. In de afgelopen periode was die regie en het commitment voldoende aan- wezig.

Op vrijwel alle niveaus in het programma wordt gepleit voor continuïteit van de gecreëerde struc- tuur.

Het beleidsprogramma kan in de toekomst aanzienlijk aan kwaliteit winnen als de afstand met de burger verkleind kan worden. Het beleid is vanuit het perspectief van de burger top-down. Dat is niet logisch als het beleid zich expliciet op individuele burgers richt. Wat de betrokkenen zelf vin- den, hoe zij problemen definiëren, welke oplossingen ze kunnen bedenken en wat ze vinden van het beleid (voor zover ze daarmee in aanraking komen) komt op individueel niveau aan de orde, maar blijft in het beleid grotendeels onderbelicht.

Tot slot moet opgemerkt worden dat belangrijke actoren op het terrein van opvoeden en opgroei- en uit de gezondheidszorg (met name de huisartsen en de GGZ) onvoldoende bij de beleidsstruc- tuur betrokken zijn.

5.1.3 De actieprogramma’s

Er is een werk- en communicatiestructuur opgezet die geleid heeft tot vooruitgang op alle terrei- nen. De actieprogramma’s zijn coherent en dynamisch. Er zijn vele nieuwe verbanden gelegd en ketens gesmeed. Opvallend is dat vooruitgang vooral geboekt wordt als de basisstructuur in de uitvoering operationeel werd. Hiermee wordt bedoeld de implementatie van de DOSA’s, het jon- gerenloket, de JONG-centra en de rol van de jeugdgezondheidszorg bij het bestrijden van over- gewicht. Het succes van de programma’s wordt daar voor een groot deel door bepaald. Per programma is een groot aantal doelen (resultaten genoemd) geformuleerd. Dit heeft tot focus en snelheid geleid in de actieprogramma’s.

De cijfermatige targets in de programma’s zijn echter doorgaans niet gekozen na een kwantitatief onderbouwde analyse, maar staan in de beleving van de uitvoerende diensten en instellingen soms meer voor een ‘ambitieniveau’ dan een voor realistisch doel. Ook ontbreekt een prioritering en hiërarchiesering in de lijst van beoogde resultaten.

Tussen de actieprogramma’s is nog te weinig afstemming.

Het onderwijs kan beter dan nu het geval is bij de actieprogramma’s betrokken worden. De samenwerking met de Stadsregio is groeiend. De politie-justitieketen is goed geïntegreerd in de actieprogramma’s en de uitvoering.

Waar het mogelijk was te onderzoeken of het aanbod dat resulteerde uit de actieprogramma’s ‘aankwam en overkwam’ bij de doelgroepen en of het voor hen een positief effect had, blijken deze vragen met een duidelijk ‘ja’ te kunnen worden beantwoord.

Enkele voorbeelden. De ‘assistenten ouderbetrokkenheid’ in het actieprogramma Opvoedingson- dersteuning blijken bij ouders goed bekend te zijn en gewaardeerd te worden voor de opvoe- dingsondersteuning die ze bieden. Ook (een klein aantal) gezinnen waarin, soms onder dwang, gezinscoaching heeft plaatsgevonden, voelen zich gesteund bij het grip krijgen op het gezinsfunc- tioneren. Trainingen in probleemsignalering voor professionals die in welzijnswerk, kinderopvang en onderwijs werken, worden voor het merendeel van de professionals als effectief ervaren. Pedagogen in de jeugdgezondheidszorg blijken in een behoefte te voorzien en leveren belangrij- ke bijdragen op het terrein van de opvoedingsondersteuning. Jongeren die door de loopacties van het jongerenloket bereikt worden, waarderen dat. Voor een aantal van hen heeft de loopactie

geleid tot onderwijs, stage of werk. Jongeren die door de jongerenmentor van een DOSA zijn aangesproken, vinden dat ze geholpen zijn door de outreachende aanpak. De evaluaties die het actieprogramma Voeding en Beweging zelf heeft uitgevoerd, wijzen eveneens op positieve resul- taten.