• No results found

5 Conclusies en Aanbevelingen

6 Reactie externe experts

6.4 Jeugd en overlast

Peter H. van der Laan

Integrale aanpak

De Gemeente Rotterdam heeft met ‘Aansprekend jeugdbeleid. Opgroeien in Rotterdam: Steun èn grenzen’ een veelomvattende en ambitieuze intensivering en tegelijkertijd aanpassing van het jeugdbeleid in gang gezet. De nieuwe aanpak die zich kenmerkt door sterke gemeentelijke sturing en coördinatie en door integraliteit, ontwikkelt zich blijkens de tussentijdse evaluatie door Hermanns & Kloosterman in velerlei opzichten positief.

De keuze voor een integrale aanpak is vanuit het huidige (wetenschappelijke) denken over achtergronden en oorzaken én over de aanpak van allerlei vormen van jeugdproblematiek de meest voor de handliggende en biedt ook het meeste perspectief op resultaat. Rotterdam lijkt op dit punt een heel eind gevorderd, maar zal, zoals de tussentijdse evaluatie adviseert, werk moe- ten maken van grotere betrokkenheid van de onderwijssector en de gezondheidszorg.

Alertheid is voorts op zijn plaats als het gaat om de aard van de betrokkenheid van politie en justi- tie. Politie en justitie vervullen uiteraard een belangrijke functie bij de aanpak van overlast en criminaliteit. Het zijn evenwel zelfstandige organisaties met eigen verantwoordelijkheden die zich minder direct en gemakkelijk laten aansturen door de gemeente dan bijvoorbeeld het Bureau Jeugdzorg. De kracht van de Rotterdamse aanpak lijkt gelegen in de combinatie (integraliteit) van steun bieden en grenzen stellen. De tussentijdse evaluatie lezende doemt de vraag op of op uit- voerend niveau bij met name politie het bieden van steun én het stellen van grenzen helemaal met elkaar in evenwicht zijn en de nadruk niet vooral ligt op grenzen stellen. Waar men door mid- del van aansturing en training streeft naar ‘alle neuzen in dezelfde richting’ bij instellingen en uit- voerend werkers, zou bekeken moeten worden hoe daarbij ook die politiemensen te betrekken die niet vanuit hun functie zelf daadwerkelijk participeren in een van de samenwerkingsverbanden

zoals bijvoorbeeld het JCO of de intensivering van de handhaving van de Leerplichtwet. Met andere woorden, leeft de integrale aanpak (steun én grenzen) ook bij de politieman of -vrouw ‘op

straat’?

Steun èn grenzen

Het stellen van grenzen en het eventueel in het vooruitzicht stellen van sancties hoeft niet tot weerstand te leiden – zoals ook uit de tussentijdse evaluatie naar voren komt –, mits er werkelijk (concrete) steun wordt geboden. Een eenzijdige benadering, zoals mogelijk het geval is bij (sommige) politiemensen, kan gevoelens van weerspannigheid (defiance) oproepen en tot tegen- gestelde (ongewenste) resultaten leiden. Daadwerkelijke steun is van wezenlijk belang en gaat verder dan belangstellend informeren wat er aan de hand is en of er wensen en mogelijkheden voor ondersteuning zijn. Rotterdam wil af van vrijblijvendheid aan de kant van de burger (jonge- ren en gezinnen), maar moet daar tegenoverstellen dat ook er ook aan de kant van de overheid (instanties, zorg) geen sprake is van vrijblijvendheid. De zogenaamde loopacties in het kader van de aanpak van jeugdwerkloosheid, de gezinsaanpak in het kader van opvoedingsondersteuning en het hulpverlenings- of justitieel traject in het kader van de aanpak van overlast moeten con- creet worden ingevuld. Uit de diverse jeugdbeleidnotities en de tussentijdse evaluatie is niet goed op te maken of daar wel steeds sprake van is.

Overlast

Anders dan bij de bespreking en analyse van de werkloosheid onder jongeren, ontbreekt in de beschrijving van de Rotterdamse aanpak van overlast een kwantitatieve en kwalitatieve analyse

van overlast en criminaliteit. Een nadere uitwerking, ook kwantitatief, van wat verstaan wordt onder hinderlijke, overlastgevende en criminele jongeren is dringend gewenst. Niet alleen wordt

daardoor inzichtelijker om welke gedragingen het gaat en hoe ernstig een en ander is, maar het biedt ook duidelijkheid over aantallen jongeren die daarbij betrokken zijn. Dat heeft als voordeel dat enerzijds realistischer doelen (targets) kunnen worden gesteld en anderzijds dat uitvoerende instellingen en uitvoerende werkers beter kunnen focussen op doelgroepen en beter kunnen inschatten en ontwikkelen wat daadwerkelijk bij die doelgroepen nodig is aan maatregelen en

interventies en omgekeerd van die doelgroepen mag worden gevraagd.

Onderscheid naar aard en ernst van het gedrag is nodig. Hinderlijk gedrag is nu eenmaal niet hetzelfde als overlast of criminaliteit en de verschillende gedragingen vragen ongetwijfeld een op onderdelen en zwaartepunten verschillende aanpak.

Leeftijden

Het Rotterdamse jeugdbeleid houdt ruime leeftijdsmarges aan. Dat is begrijpelijk en verstandig. Het biedt de mogelijkheid waar nodig te differentiëren. Zo ligt bij de aanpak van werkloosheid het accent al snel bij de jongvolwassenen. Ook als het gaat om de aanpak van overlast en criminali- teit zijn die ruime marges belangrijk. Nog te vaak spitst de aanpak zich toe op strafrechtelijke minderjarigen en blijft een belangrijke categorie – de jongvolwassenen – die voor veel (misschien wel) meer overlast zorgen, buiten beeld. Dit alles moet uiteraard goed in kaart worden gebracht (zie hiervoor de passage onder het kopje ‘Overlast’). Pas dan kan beoordeeld worden of alle rele- vante subgroepen (leeftijdscategorieën) voldoende aan bod komen en worden aangesproken. In de beleidsnotities en in de tussentijdse evaluatie lijken niet alle leeftijdcategorieën van kinderen en jeugdigen dezelfde aandacht te krijgen.

Interventies

Op basis van wat we weten over achtergronden en oorzaken van (ernstige) jeugdproblematiek en de aanknopingspunten (beschermende factoren) voor preventie en interventie is de gezinsgerich- te benadering met GAAF en VIG een juiste keus.1 Het gaat hier evenwel om nieuw te ontwikkelen en/of ontwikkelde methodieken, waarvan niet direct duidelijk is of zij voldoende tegemoet komen aan de zogenaamde ‘what works’-beginselen. Daardoor kan ook niet worden ingeschat of zij effectief zullen zijn. Hier lijkt een nadere ‘doorlichting’ op zijn plaats.2

Het lijkt verstandig om bij het denken over en introduceren van specifieke interventiemethoden nadrukkelijk(er) te kijken wat er ‘op de markt’ is en wat zich al bewezen heeft in plaats van zelf aan het ontwikkelen te slaan (evidence-based aanpak). In dit verband is vermeldenswaard dat het Centrum voor Ambulante Psychiatrie De Waag binnenkort in Rotterdam een start maakt met de Multisysteem Therapie (MST), een vorm van intensieve zorg aan jongeren met antisociaal gedrag en hun gezinnen. Ook andere ‘systemen’ als school en vriendengroep worden bij de aan- pak betrokken. Met deze aanpak zijn veel goede ervaringen opgedaan en kan daarmee een ver-

______________

1 Het feit dat nog slechts weinig gezinnen op deze wijze zijn benaderd heeft ongetwijfeld te maken met het feit dat

e.e.a. in ontwikkeling is.

2

Bijvoorbeeld op een wijze vergelijkbaar met de beoordeling van gedragsinterventies door de Erkenningscommissie Gedragsinterventies Justitie of de procedure die wordt gevolgd voor opname van programma’s in de Databank Effectieve Interventies van het NIZW.

rijking van het zorgaanbod betekenen. Het is bovendien een aanpak die nauw aansluit bij het streven naar een participatoir geïnspireerde opvoeding.1

Het voornemen om na evaluatie alle deelgemeenten in staat te stellen CtC te implementeren kan alleen maar worden toegejuicht, omdat het een goed voorbeeld is van een integrale benadering op wijk- of buurtniveau met idealiter sterke betrokkenheid van burgers en 1e - en 2e -

lijnsorganisaties. Het is echter verstandig en ook gerechtvaardigd om het oogmerk van CtC breder te formuleren dan alleen als een strategie gericht op voorkomen van probleemgedrag van jongeren. Een goed functionerende CtC-aanpak biedt aan betrokken wijk of buurt gunstige per- spectieven in veel meer opzichten: goed onderwijs, goede gezondheidzorg, veiligheid, reinheid enzovoorts. CtC is beloftevol, niet alleen vanwege minder probleemgedrag en criminaliteit, maar ook omdat mensen – jongeren én volwassenen - gezonder zijn (worden), betere kansen hebben op de arbeidsmarkt (en dus ook meer verdienen) en zo bijdragen aan en profiteren van meer welvaart.

Samengevat

De komende jaren zal in het Rotterdamse jeugdbeleid het accent moeten worden gelegd op een (nog) integralere, (nog) evenwichtiger, (nog) meer vraaggestuurde – daarmee (nog) meer gediffe- rentieerde - , en (nog) meer evidence-based wijze van werken, ondersteund door een grondige kwantitatieve en kwalitatieve analyse van problemen en mogelijkheden bij jongeren en gezinnen.