• No results found

5 Conclusies en Aanbevelingen

6 Reactie externe experts

6.5 Het beleidsprogramma

Walter Etty

Op uw verzoek lever ik hierbij commentaar op de door u opgestelde tussentijdse evaluatie van jeugdbeleid in Rotterdam.

U vraagt mij te beoordelen of uw conclusies valide zijn op grond van het door u gepresenteerde materiaal. U vraagt mij ook een kort commentaar te geven op uw bevindingen. Vanuit mijn des- kundigheid op het terrein van het openbaar bestuur wilt u mijn mening over de sterke en zwakke punten van het beleidsproject en de drie actieprogramma’s, zo mogelijk aangevuld met beleids- aanbevelingen.

Naast uw eigen rapportage heeft u mij de relevante gemeentelijke nota’s als achtergrondmateri- aal gegeven. U heeft zelf tal van gemeentelijke rapportages bestudeerd en gesprekken gevoerd. In uw rapportage wordt geen systematisch verslag van die gesprekken en rapportages gedaan. Deze tussentijdse evaluatie vindt wel heel vroeg plaats. Dat vraagt om terughoudendheid. Vanuit het perspectief van het openbaar bestuur is het echter wel een zeer relevant moment: verkiezing van een nieuwe gemeenteraad en deelgemeenteraden, collegevorming op basis van opnieuw geformuleerde beleidsprogramma’s. Bovendien dient deze eerste evaluatie er ook toe een audit- structuur te ontwerpen voor volgende evaluaties. Uw bevindingen kunnen in dat kader als een nulpuntmeting worden opgevat.

______________ 1

Soortgelijke benaderingen zijn Functional Family Therapy (FFT), Multidimensional Foster Treatement (MDFT) en Multidimensional System Care (MDSC).

Met name uw externe interviews (met jongeren, ouders en uitvoerende professionals) zijn zeer verhelderend, maar ook nog rudimentair: bij volgende evaluaties moet dit uitgebreid worden met in ieder geval onderwijspersoneel, politieagenten en huisartsen. U heeft ook maar zeer beperkt ouders bevraagd. Het SISA-systeem zal in het vervolg goede steekproeven mogelijk maken. Voor scholen en andere opvoedingsinstanties behoort, zoals u ook aanbeveelt, periodieke meting van het oordeel van ouders en jongeren tot de professionele standaard.

De rol van het openbaar bestuur bij opvoeden en opgroeien

De jeugd in staat stellen mee te doen in de stad; een – in de meeste gevallen spontaan – twee- richtingsverkeer tussen ouders en kinderen enerzijds en publieke en maatschappelijke organisa- ties anderzijds; bemoeizorg, dwang en drang in een persoonsgebonden aanpak als het kind en/of de ouders in de opvoeding vastlopen: U merkt terecht op dat de gemeente Rotterdam met deze uitgangspunten past bij moderne inzichten over effectieve interventies.

Uitvoerders, ouders en jongeren zelf hebben weinig moeite met fors ingrijpen door de gemeente als dat nodig is. Intussen worden nog weinig jongeren en gezinnen werkelijk bereikt en zijn nog nauwelijks resultaten bij jongeren zelf te tellen.

Het lijkt erop dat het meest algemene beleidsdoel, het implementeren van een basisinfrastructuur opvoedingsondersteuning, stagneert. De oprichting van JONG-centra in de deelgemeentes is ernstig vertraagd. Het jongerenloket en de DOSA’s zijn wel doorgezet en dat levert volgens uw waarneming ook gelijk effecten op bij jongeren. In uw bevindingen waarschuwt u voor het gevaar dat het beleid alleen probleemgericht beleid is. Algemeen beleid dreigt volgens u uit het gezichts- veld te verdwijnen.

Mijn beeld is dat daar waar het bestuur concrete resultaten wil zien, uitvoerende professionals sneller worden ingeschakeld. Meer instrumentele en algemene doelen blijven langer onderwerp van binnengemeentelijke afstemmingsdiscussies.

In dat perspectief deel ik uw conclusie (5) niet dat er sprake is van top-down beleid. Eerder wordt te langzaam geïmplementeerd wat uitvoerende professionals, maar ook ouders en jongeren zelf als noodzakelijke interventies zien. Wel onderschrijf ik het onderdeel van deze conclusie dat er meer en ook persoonlijk geïnvesteerd moet worden in de werkers in diensten en instellingen die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van het beleid. Het in uw enquête aangetoonde succes van de cursus ‘Signaleren…wat nu?’ onderstreept hoe dankbaar en effectief dat is.

Uw aanbeveling (3) om de integraliteit op collegeniveau nog te verhogen en dat eenduidige aan- sturing van bovenaf daarvoor nodig (subcollege of coördinerend wethouder jeugd) deel ik daarom niet op voorhand. Het niveau van coördinatie op prioritaire beleidsdoelen is bij het huidige college al zeer hoog. Als nu snel de JONG-centra’s totstandkomen en er per deelgemeente realistische targets worden gesteld komt de integraliteit en de coördinatie vanuit dit uitvoeringsniveau en komt het college alleen incidenteel in beeld.

Uw aanbevelingen (9) en (10) wijzen ook in die richting: als het beleid en de gekozen uitvoerings- structuur moeten worden gecontinueerd ligt het accent op de uitvoering en niet op het steeds inschakelen van het college.

In aanbeveling (14) en (15) vraagt u aandacht voor het ontwikkelen van een visie op de uitvoering van de drie beleidsnota’s op deelgemeentelijk niveau. Prioriteit heeft volgens mij het betrekken van de scholen (12), de huisartsen en de GGZ (13) in de uitvoering. De visie op de opvoedkundi- ge infrastructuur kan beter met de uitvoerende niet-gemeentelijke organisaties samen worden

opgesteld als vanzelfsprekend bijproduct van praktische afspraken om targets te halen. De erva- ringen van de DOSA’s zijn van groot belang voor het formuleren van het algemene beleid; juist degenen die dweilen met de kraan open zien heel scherp hoe de kraan kan worden dichtge- draaid.

In dat licht onderschrijf ik ook uw aanbeveling (4) om een funderende en richtinggevende visie voor het algemene beleid op het terrein van opvoeden en opgroeien te ontwikkelen. Oog voor de ontsporingen en mislukkingen en de succesvolle interventies daarin moet betekenis krijgen voor het werk van de consultatiebureaus, scholen en andere reguliere opvoedingsinstanties en voor de wijze waarop het openbaar bestuur ouders en jongeren aanspreekt. Het stellen van grenzen en een participatieve doelstelling in de reguliere opvoeding kan het aantal jongeren dat via PGA of jongerenloket nog geholpen moet worden verminderen.

Uw aanbeveling (7) dat er een adequaat evenwicht is gevonden tussen steun en grenzen wordt gedragen door uw enquêtes. De overheersende rol die het stellen van grenzen, dwang en drang, in de publieke presentatie speelt beoordeel ik niet alleen negatief. Terwijl langs strafrechtelijke

weg de laatste tien jaar het aantal jongeren dat opgesloten werd verdrievoudigde, stonden opvoedingsondersteunende instanties meestal met lege handen. Het met grote nadruk weer in

beeld brengen van dwang en drang bij nalatig opvoedgedrag, bij schoolverzuim en bij onnodige werkloosheid geeft opvoeders geloofwaardigheid terug. Hoe ruw ook, er is een begin gemaakt met uw aanbeveling (6). De specifieke elementen van het Rotterdamse politieke debat laat ik overigens graag aan kiezers en kandidaten ter plaatse over.

Concluderend meen ik dat uw evaluatie goed gedragen wordt door het onderliggende materiaal. De hoofdlijn van uw aanbeveling volg ik, namelijk niet weer een nieuwe koers uitzetten, maar doorgaan en uitvoeren. Anders dan u aangeeft kan samenhang beter en sneller bereikt worden door de uitvoerenden – gemeentelijk en niet-gemeentelijk – met realistische targets samen de ruimte te geven.

Bijlage 1 Algemeen toegankelijke geraadpleegde