• No results found

6. Analyse

6.3. Resultaten interviews

In dit onderzoek zijn 14 interviews gebruikt, die onder te verdelen zijn in twee groepen. Ten eerste is er de verzameling interviews die in het begin van deze scriptie is afgenomen (7 individuele interviews en 2 groepsinterviews). Dit zijn interviews die ik gedurende mijn stage bij de VNG heb afgenomen in het kader van de nieuwe visie op boa’s openbare ruimte (VNG, 2016). Deze interviews waren hoofdzakelijk bedoeld om de ontwikkelingen van de afgelopen 5 jaar op boa-gebied in kaart te brengen, alsmede de verwachtingen richting het jaar 2020. Hierbij kwam het onderwerp imago, en eventuele problemen daarmee, ook aan bod. De meeste geïnterviewden hebben toestemming gegeven om die interview ook voor dit onderzoek te gebruiken.

Aanvullend zijn er nog interviews afgenomen met een aantal ‘key players’ in het boa- veld (5 interviews). Hierbij zijn ook twee personen die ook in de eerste groep geïnterviewden

zaten. Vanwege hun positie in het Nederlandse boa-bestel heb ik hen nogmaals gevraagd om deze keer een verdiepend interview over het imago van de boa openbare ruimte te doen. Dit is gedaan via een semi-gestructureerde vragenlijst die in bijlage II te vinden is. In bijlage III is een lijst met alle geïnterviewden en hun functies opgenomen. De uitwerkingen van alle interviews zijn in bijlage IV te vinden.

Resultaten interviews visie VNG

Ongeveer de helft van de respondenten die zijn gesproken in het visie-traject van de VNG gaven toestemming om het interview te gebruiken voor dit onderzoek. Dit betekent dat zeven individuele interviews en twee groepsinterviews hier geanalyseerd zullen worden. In deze interviews stonden met name de veranderingen van de afgelopen vijf jaar en de verwachtingen voor de komende vijf jaar in het Nederlandse boa-bestel centraal. Daarbij werd ook gesproken over het imago van de boa openbare ruimte.

In een groepsinterview met een afvaardiging van de afdeling Stadstoezicht in Groningen (6 personen) kwam de al ingezette professionaliseringsslag ter sprake. Daar werd opgemerkt dat een paar van de wat oudere boa’s openbare ruimte vastgeroest zitten in oude patronen en daarom moeite hebben om plots veel meer sociaal contact op straat te moeten hebben dan vroeger. Binnen het team wordt positief gedacht over de permanente her- en bijscholing omdat dit hen helpt bij het verhogen van het professionaliteitsniveau van de boa openbare ruimte. Ook werd er door de groep een landelijk probleem met het imago van de boa openbare ruimte gesignaleerd, waarbij volgens hen het grote publiek hen vaak beschouwt als Melkertiers of uitkeringstrekkers. Factoren die volgens hen bijdragen aan het imago en het verbeteren van dat imago zijn de sociale vaardigheden van de boa, het gedrag van de boa en het landelijke uniform dat een zekere mate van professionaliteit uitstraalt (interview Stadstoezicht Groningen, 2015).

Ook de afdeling Stadstoezicht in Leeuwarden vindt de PHB bijdragen aan de professionalisering van de boa’s openbare ruimte, maar zij geven ook aan dat het een kostbaar traject is waardoor de gewenste professionaliteit mogelijk soms lastig te realiseren is. Wel proberen ze actief bij te dragen aan het opdoen van ervaring voor jonge boa’s door stageplaatsen aan te bieden en regelmatig groepen van de HTV-opleiding mee te laten draaien (interview Stadstoezicht Leeuwarden, 2015).

Uit de overige zeven individuele interviews met teamleiders en boa’s openbare ruimte blijkt ten eerste dat er grote verschillen tussen de gemeenten voor wat betreft het professionaliteitsniveau. Dit wordt door een deel verklaard door de grootte van verschillende gemeenten door de respondenten en daarmee samenhangend hoeveel verantwoordelijkheden je hebt als boa openbare ruimte waarvoor een bepaald professionaliteitsniveau is vereist, maar ook door meerdere respondenten hoe belangrijk de afdeling Handhaving wordt gevonden door de burgemeester of gemeenteraad (interview Oegstgeest, 2015; interview Haarlem, 2015, interview Doetinchem, 2015, interview Hengelo, 2015). Laatstgenoemden bepalen namelijk welke financiële middelen de afdeling krijgt en daarmee dus ook hoeveel in aanvullende opleidingen, cursussen en trainingen kan worden geïnvesteerd in een gemeente (interview Ede, 2015).

Alle gesproken gemeenten zijn van mening dat een paar jaar geleden een flinke professionaliseringsslag is ingezet, mede door de invoering van de PHB. Meerderen geven ook aan een aantal jaar geleden specifiek aangetrokken te zijn voor de functie van teamleider met de opdracht de afdeling te professionaliseren (interview Hengelo, 2015; interview Haarlem, 2015; interview Ede, 2015). Ook herkennen meerdere gemeenten de worsteling zoals die in het groepsinterview naar voren kwam, dat de personen die doorstroomden uit de Melkertbanen niet altijd even goed mee konden komen met deze professionalisering. Velen vonden daarbij het vooral lastig om plots veel meer sociale contacten op straat te moeten hebben en andere werkzaamheden te krijgen dan alleen parkeerboetes uit te schrijven (een auto heeft immers geen weerwoord) (interview Ede, 2015; interview Haarlem, 2015, interview Doetinchem, 2015). De gemeenten zijn dus van mening dat een professionalisering al een aantal jaar bezig is, maar ook dat het eindresultaat nog niet bereikt is.

De gemeente Ede noemt deze professionaliseringsslag expliciet ook als onderdeel van een traject om het imago van de boa openbare ruimte in die gemeente te veranderen. De gewenste imagoverbetering werd daar getracht te bereiken door een mooi uniform aan te schaffen en te investeren in veel opleidingen om het gewenste professionele niveau te bereiken, op die manier draagvlak in de samenleving te creëren voor de boa openbare ruimte door te laten zien wat ze kunnen en zo een beter imago te bewerkstelligen (interview Ede, 2015).

Uit de antwoorden van de gemeenten is ook af te leiden dat die ingezette professionalisering niet alleen over scholing en aanvullende opleidingen zoals de PHB gaat, maar juist ook de sociale en communicatieve vaardigheden voor een boa openbare ruimte heel erg belangrijk zijn om goed te functioneren en de burger juist te behandelen. Er wordt ook gezegd dat deze vaardigheden al voor een deel in je moeten zitten als iemand boa wil worden en niet alles aan te leren is. Dus om het professionaliteitsniveau van de boa openbare ruimte te verhogen, moet er niet alleen op het vergroten van kennis worden ingezet, maar ook meer aandacht zijn voor de ontwikkeling van de sociale en communicatieve vaardigheden (interview Oegstgeest, 2015; interview Haarlem, 2015; interview Ede, 2015). Uit de gesprekken lijkt ook naar voren te komen dat men van mening is dat er een relatie is tussen het imago en professionaliteitsniveau van de boa openbare ruimte. Dit is af te leiden uit het feit dat wanneer gevraagd wordt naar manieren om het imago van de boa openbare ruimte te verbeteren, een meerderheid aangeeft dat daar een verdere professionalisering en vergroten van de kennis en vaardigheden voor nodig is. Dit is echter niet de enige oplossing, want er blijken ook andere factoren bij te dragen zoals het landelijke uniform (zorgt voor professionele uitstraling), de media en de onwetendheid van de burger.

Voor dat laatste, de onwetendheid van de burger dat ook naar voren komt in het imago-onderzoek van Bervoets en Rovers (2016), hebben gemeenten verschillende oplossingen bedacht. In de interviews kwam vaak naar voren dat ze ervaren dat de burger niet weet wat een boa nu precies is, wat zijn taken zijn en welke bevoegdheden hij heeft (interview Doetinchem, 2015; interview Hengelo, 2015). Dit draagt vaak bij aan een slecht beeld van de boa waardoor ze nog vaak worden weggezet als bonnenschrijvers, Melkertiers, stadswachten of anderszins. Volgens meerdere gemeenten zou het vergroten van de kennis over de boa bij de burger bij kunnen dragen aan een beter imago. Dit zou kunnen worden gedaan door een (landelijke) informatieve campagne of op regionaal/lokaal niveau, door de boa’s op scholen langs te laten gaan of social media te gebruiken om de burger te laten zien wat een boa allemaal tegenkomt op een dag. Dat laatste gebeurt bijvoorbeeld in Haarlem waar regelmatig boa’s openbare ruimte een GoPro op hun uniform bevestigd krijgen en hier korte filmpjes mee maken over hun werkzaamheden en die vervolgens delen op social media (interview Haarlem, 2015).

Resultaten interviews key-players

Voor dit onderzoek heb ik een vijftal personen geïnterviewd specifiek over het imago van de boa en de eventuele relatie met het professionaliteitsniveau van de boa openbare ruimte. De namen en functies van deze personen zijn terug te vinden in bijlage III. Er is bewust voor deze personen gekozen omdat bekend is dat zij een visie hebben over dit onderwerp die breder is dan hun eigen gemeente of organisatie. Het zijn personen die een groot deel van het boa-bestel kunnen overzien en daarbij ook veel contacten hebben in heel Nederland met personen die in dit boa-bestel werkzaam zijn.

Het interview was opgedeeld in grofweg twee onderdelen, het eerste onderdeel over het imago en het tweede onderdeel over het professionaliteitsniveau met daartussen een overgangsvraag over welke factoren zij zelf verklarend vinden voor het imago van de boa openbare ruimte.

Ten eerste viel het op dat alle respondenten een vrij goed idee hadden van wat de termen imago en professionaliteitsniveau nu precies inhouden. Hun eigen definities kwamen goed overeen met de gebruikte definities in deze scriptie (zie hoofdstuk 3). Het enige wat volgens een aantal miste bij het begrip professionaliteitsniveau was dat kennis en kunde niet alleen wordt opgedaan in de verplichte opleidingen, maar ook gaat over de ervaring die boa’s opdoen op de straat (interview Slutter, 2016).

Ten tweede kwam op het gebied van imago een overeenkomst met het standpunt van Ringeling (2004) naar voren voor wat betreft het imago van de overheid en haar functionarissen. De personen die ik sprak hebben veel contact met boa’s en spraken daar positiever over dan dat ze dachten dat het grote publiek over de boa openbare ruimte zou zeggen. Het lijkt dus inderdaad te kloppen dat op individueel niveau (de respondenten hebben meermaals te maken met individuele boa’s) het imago positiever is dan op groepsniveau (de mening van het grote publiek over boa’s in het algemeen). Wanneer verder werd doorgevraagd over dit verschil van mening over het imago, gaven respondenten aan dat zij verwachten dat dit komt doordat de gemiddelde Nederlandse burger de boa openbare ruimte niet zo goed kent, niet precies weet wat zijn taken zijn en hem daardoor vooral als een lastpak ziet (interview Jongman, 2016; interview Van Vliet, 2016). Deze conclusie uit de interviews komt dus overeen met de bevindingen in het imago-onderzoek van Bervoets en Rovers (2016) onder burgers in vijf Nederlandse gemeenten.

Ten derde vinden alle respondenten, in navolging op de interviews van de VNG, dat er al duidelijk een professionalisering heeft plaatsgevonden bij de boa’s openbare ruimte in vergelijking met een aantal jaar geleden, maar dat het eindresultaat nog niet bereikt is (interview Kerstens, 2016; interview Slutter, 2016; interview Van Vliet, 2016). Die ingezette professionalisering komt door de permanente her- en bijscholing, maar ook doordat de boa’s openbare ruimte meer taken erbij hebben gekregen die een bepaald niveau vereisen en er dus meer hoger opgeleide boa’s nu zijn (interview Van Rijn, 2016; interview Slutter, 2016).

Ten vierde werden door de repsondenten overwegend vergelijkbare verklaringen geven voor het huidige imago van de boa openbare ruimte bij het grote publiek. Vaak kwam hierbij de invloed van media ter sprake en gaven respondenten vaak aan hier soms hinder van te ondervinden. Ze hebben zelden het gevoel dat de media er alles aan zal doen om de boa openbare ruimte positief te positioneren in een artikel of nieuwsitem. Dit begrijpen zij voor een deel omdat, net als bij de politie, misstappen eerder nieuwswaardig worden gevonden dan een actie die goed verliep. Desondanks ergeren zij zich wel vaak aan de gebrekkige ‘factchecking’ van journalisten en dat vaak de achtergrond van een verhaal of reactie van de gemeente er niet in wordt opgenomen (interview Van Vliet, 2016; interview Jongman, 2016). Hier zijn echter ook positieve verhalen te melden, waarbij gemeenten actief lokale media benaderen om een interview met de boa openbare ruimte in de krant te zetten of een grote actie die positief resultaat heeft gehad (interview Slutter, 2016; interview Van Rijn, 2016). Naast de media werd vaak ook het gebrek aan kennis bij de burger over de boa openbare ruimte genoemd als spontane verklaring voor het imago van de boa. Alle respondenten stellen dat de gemiddelde burger te weinig weet van wat een boa precies is en doet in een gemeente. Daarmee is het volgens velen ook een kwestie van onbekend maakt onbemind, en draagt dat dus bij aan een negatief imago van de boa openbare ruimte (interview Kerstens, 2016; interview Jongman, 2016; interview Slutter, 2016). Nog een verklaring die meerdere keren is gegeven, is de erfenis van de oude Melkertier die de huidige boa’s openbare ruimte nog steeds bij zich dragen, wat ook aansluit bij het onderzoek van Terpstra (2010) dat de maatschappelijke status van de boa hier mogelijk nog steeds uit voortkomt. Ook werden vaak verklaringen genoemd betreffende de totale uitstraling van de boa openbare ruimte en de houding op straat ten opzichte van burgers (interview Kerstens, 2016).

Het professionaliteitsniveau werd door geen van de respondenten spontaan genoemd als verklaring, alhoewel de totale uitstraling, houding of vaardigheden van de boa

die wel spontaan werden genoemd eventueel deels vallen onder het

professionaliteitsniveau. Toen de respondenten werd gevraagd of zij denken dat er een relatie bestaat tussen het professionaliteitsniveau en het imago van de boa openbare ruimte, beaamden alle respondenten dit volledig. Volgens de meerderheid is er zelfs een hele sterke relatie tussen deze twee variabelen (interview Van Vliet, 2016; interview Kerstens, 2016; interview Slutter, 2016; interview Van Rijn, 2016).

Ten vijfde werd ook gesteld door bijna alle respondenten dat het imago van de boa openbare ruimte voor een deel ook inherent is aan het werk dat zij doen (interview Van Vliet, 2016). Boa’s openbare ruimte moeten nu eenmaal soms impopulaire maatregelen nemen of boetes uitschrijven en niemand vindt het uiteraard leuk om een boete te krijgen. Als gevolg hiervan gelooft een meerderheid van de respondenten dat een volledig positief imago van de boa openbare ruimte niet mogelijk is, en men zich daar bij neer moet leggen (Kerstens, 2016; Slutter, 2016). Alleen de heer Jongman van de BOA-ACP ageert sterk tegen deze stelling en is van mening dat men zeker niet moet afwachten tot het imago vanzelf beter zal worden (interview Jongman, 2016).

Ondanks dat men overwegend dus van mening is dat een beter imago op den duur vanzelf zal volgen als het professionaliteitsniveau verder stijgt en dit ook wordt gezien door de burger, hebben alle respondenten nog wel ideeën over hoe een imagoverbetering bewerkstelligd zou kunnen worden. Mogelijke oplossingen die meerdere keren terugkwamen in de gesprekken, zijn een (landelijke) campagne om de kennis bij de burger te vergroten (en zo ook het imago), het zelf opzoeken van de media en zo hopelijk positieve berichten ook gepubliceerd te krijgen en meer reflectie of intervisie in de boa-teams van gemeenten zelf. Door Van Vliet werd zelfs gesteld dat het laatste ook op grotere schaal zou kunnen gebeuren als een soort uitwisselingsproject om de boa’s openbare ruimte van elkaar in andere gemeenten te laten leren (interview Van Vliet, 2016). Voor wat betreft intervisie en reflectie is dit wel typisch een manier waarop een echte professional zijn kennis en vaardigheden, en daarmee dus zijn professionalisering, steeds probeert te verbeteren (Janssen, 2013: 92). De boa openbare ruimte moet openstaan voor een kritische blik van collega’s en ook regelmatig zijn eigen optreden evalueren. Op die manier wordt hij een steeds professionelere boa die minder fouten op straat maakt (interview Kerstens, 2016;

interview Jongman, 2016). Een publiciteitscampagne zou dus op zowel landelijk als regionaal niveau kunnen worden georganiseerd, waarbij men bij burgers (en eventueel ook de gemeenteraad) de kennis kan vergroten over deze handhaver in het publieke domein (interview Jongman, 2016).