• No results found

3. Conceptueel model en hypothese

5.1. Het ontstaan van de huidige boa

Ondanks dat de term boa relatief nieuw is in het openbaar bestuur, zijn in de geschiedenis zeker vergelijkbare beroepen te vinden in het veiligheidsdomein (Terpstra, 2010). Er zal kort worden behandeld hoe de huidige boa tot stand is gekomen in het Nederlandse openbaar bestuur. Het vertrekpunt hierbij is de jaren tachtig van de twintigste eeuw, toen gemeenten toezichthouders aanstelden die de voorloper van de boa zouden zijn. Er zijn wel eerdere voorlopers van de boa te vinden zoals de onbezoldigde gemeenteveldwachters en rijksveldwachters van begin 20e eeuw, maar deze zijn minder relevant in een onderzoek naar het imago van de huidige boa (Van Steden, 2012: 13).

In de jaren tachtig werden er nieuwe oplossingen gezocht om de werkloosheid onder de Nederlandse bevolking tegen te gaan. Om die reden werd er in het jaar 1988 door alle ministers naar werkgelegenheidsprojecten gezocht, waar het stadswachtproject uit voort

kwam. Dit leidde ertoe dat in 1989 een stadswachtorganisatie werd opgezet in Amsterdam, te weten Bureau Stadswacht (Kuijt en Mesdag, 2012). Uit archief blijkt dat deze organisatie drie doelstellingen had, namelijk:

- “ het leveren van een bijdrage aan de beheersbaarheid van de openbare ruimte in het stadshart, oftewel, in termen van de motie van de leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, de heren Voorhoeve en De Vries: “het tegengaan van de verloedering en de verpaupering”;

- het geven van een reactie op de roep uit de samenleving om iets te doen aan criminaliteitspreventie en vandalismebestrijding;

- het scheppen van werkervaringsplaatsen, met name voor degenen die onvoldoende kansen hebben om in het arbeidsproces te worden opgenomen, zoals langdurige werklozen, vrouwen en personen uit etnische minderheden.” (Kuijt en Mesdag, 2012). Andere gemeenten in Nederland volgden daarna met vergelijkbare stadswachtprojecten. De stadswacht van destijds was een toezichthoudende ambtenaar zonder formele bevoegdheden van de politie. Hij had diverse taken zoals het verstrekken van informatie en bijstand aan burgers alsmede het aanspreken van overtreders (Hauber et al., 1996: 200).

De basis voor de huidige vorm van de buitengewoon opsporingsambtenaar werd gelegd in artikel 142 van het Wetboek van Strafvordering in 1994. Dit artikel maakt onderdeel uit van de Politiewet. In dit artikel wordt bepaald wie onder de noemer buitengewoon opsporingsambtenaar kunnen vallen (Mein en Hartmann, 2013: 22). Deze wijziging van de Politiewet uit 1993 maakte het mogelijk ook anderen naast politiepersoneel aan te stellen voor het handhaven van de rechtsorde (Bervoets, 2013: 21). De reden voor een uitbreiding van het handhavingsapparaat in Nederland met buitengewoon opsporingsambtenaren is volgens Terpstra (2010: 147) ingegeven door zorgen van burgers over hun veiligheid in de jaren negentig. Het is een antwoord geweest op de groeiende vraag van burgers in de loop van de jaren negentig en begin 21e eeuw om een betere zichtbare aanwezigheid van blauw op straat te hebben (Terpstra, 2010: 147). Daarnaast heeft de toegenomen nadruk op preventie in de zorg voor veiligheid een rol hierbij gespeeld. Lokale overheden en veiligheidsnetwerken werden in toenemende mate gevraagd een bijdrage te leveren aan toezicht en controle in het kader van veiligheid.

De verdere invulling van de functie boa is bepaald in het Besluit Buitengewoon Opsporingsambtenaar (BBO). Hierin worden onder andere de eisen aan de bekwaamheid en

betrouwbaarheid van de boa toegelicht, alsmede de procedure van beëdiging en enkele instructies voor het handelen van boa’s (Mein en Hartmann, 2013: 23). Dit is het juridische kader waar de huidige boa uit is ontstaan. Het beleidsmatige kader, de circulaire boa openbare ruimte, zal behandeld worden bij ‘Het Nederlandse boa-bestel’.

De eerder genoemde stadswachtorganisaties uit de jaren tachtig kregen in de jaren negentig de naam Melkertbanen. In 1994 was Ad Melkert de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Hij bedacht toen het initiatief om mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt een baan te laten hebben, hen zo werkervaring te laten opdoen om vervolgens door te stromen naar reguliere banen. Deze banen werden in het regeerakkoord omschreven als banen die zich tussen het wettelijk minimumloon en de laagste cao-schalen zouden zitten en die zouden worden gecreëerd in de markt- en collectieve sector (Kok, 1994: 6). Deze intentie uit het regeerakkoord kwam in 1995 ten uitvoering door een 40.000- banenplan voor langdurig werklozen die onder andere op het gebied van openbare

veiligheid werkzaam zouden worden.2 Deze banen werden bekend als Melkertbanen en de

werknemers als Melkertiers. Een deel van deze onbevoegde toezichthouders zijn later doorgegroeid tot bevoegde boa’s openbare ruimte.

In 2004 werden deze banen, officieel Instroom-Doorstroombanen (ID-banen) genoemd, afgeschaft. Deze afschaffing werd geadviseerd door de SER omdat men vond dat de banen hun doel voorbij schoten omdat er nauwelijks doorstroom naar reguliere arbeid plaatsvond (Trouw, 2002). Ondanks de afschaffing in 2004 van de Melkertbanen bleef in de praktijk een deel van die gesubsidieerde banen toch bestaan vanuit een eigen potje van gemeenten. In 2010 waren volgens het CBS nog steeds 7700 mensen aan het werk via een voormalige Melkertbaan, alhoewel de laatste jaren dit nog steeds wel aan het afnemen is (Herderscheê, 2011).

Deze onbevoegde toezichthouders of stadswachten waren in de jaren negentig dus veelvuldig in het straatbeeld te zien. Veel van deze banen zijn omgezet naar banen voor bevoegde boa’s waarbij de Melkertiers in sommige gevallen werden vervangen en in andere gevallen werd opgeleid tot bevoegde boa’s.

In 2010 vond een herziening van het boa-bestel plaats. De aanleiding hiervoor was de versnippering die had plaatsgevonden en het grote scala aan taken en bevoegdheden die

2 Parlement & Politiek (2016), ‘Drs. A.P.W. (Ad) Melkert ’, op:

inmiddels was toegekend aan de boa. Dit kwam volgens het Ministerie van Veiligheid en Justitie de kwaliteit van de opsporing niet ten goede en men was daarom van mening dat een herziening nodig was (Mein en Hartmann, 2013: 12). De domeinlijst die in 2010 werd ingesteld zal verder worden toegelicht in de volgende paragraaf ‘Het Nederlandse boa- bestel’.