• No results found

De relatie tussen pand en borgtocht

11. De borg

11.3 De relatie tussen pand en borgtocht

Het is opmerkelijk dat in veel overeenkomsten tegelijk pand en borgtocht als zekerheid door de crediteur werden bedongen. Voorbeelden hiervan zijn de teksten NRV 304 (huis en borgtocht), NRV 312 (alle bezittingen en borgtocht), NRV 326 (huis en borgtocht), NRV 335 (dochter en borgtocht), YBT VI 102 (slavin en borgtocht), Nbk 314 (alle goederen en borgtocht), Nbn 678 (huis en

54 borgtocht), Nerigl. 29 (alle goederen en borgtocht). Deze opsomming is niet als uitputtend bedoeld.

De vraag rijst vervolgens waarom de crediteur een combinatie van zekerheden bedong. Van de crediteur mag toch voldoende inzicht met betrekking tot de waarde van de hem in pand gegeven zaak een verwacht worden. Was er geen sprake van overkill van de zijde van de crediteur? Een aanwijzing voor het antwoord op deze vraag is mogelijk te vinden in de tekst combinatie Nbk 359, Nbn 314, TC XII 122 en Nbn 668.120 Uit tekst Nbk 359 blijkt, dat Arad-Gula gehuwd is met Damqaja.121 Het huwelijk blijft kinderloos. Het restant van de tekst doet vermoeden dat de echtelieden testamentair over een vermogen hebben beschikt, maar het tablet is te zeer beschadigd om hieruit gevolgtrekkingen te maken. Uit tekst TC XII 122 blijkt echter dat een zuster van Damqaja, Rēmini-Ištar, en een neef van Arad-Gula,Nergal-uballit, tot erfgenamen zijn benoemd.

In tekst 314 is beschreven dat het echtpaar 2 mina 1/3 shekel zilver leent van Nabû-šuma-ukin.122 Er is sprake van hoofdelijke aansprakelijkheid van elk der echtelieden. Bovendien geven zij 4 met name genoemde slaven en hun totale bezit voor de vordering in naar mag worden aangenomen bezitloos pand. Nabû-šuma-ukkin bedong bovendien dat Bel-remanni borg zou zijn voor de terugbetaling van de lening. Laatstgenoemde heeft overigens alle

gelegenheid gehad om dit te betreuren. Hij kwam namelijk in een juridisch mijnenveld terecht.

De lijdensweg van Bel-rimanni blijkt uit tekst TC XII 122.123 Het echtpaar Arad-Gula en Damqaja komt te overlijden. De schuld is niet afbetaald.

Verwacht had mogen worden dat de pandcrediteur, Nabû-šuma-ukin, zijn vordering op het pand zou hebben verhaald. Niets blijkt echter minder waar. Hij wendt zich tot de rechters van Nabonidus en vordert betaling door de borg, Bel-rimanni. Het verweer van laatstgenoemde is uiteraard volstrekt

voorspelbaar. Hij stelt dat Nabû-šuma-ukin zich moet verhalen op de hem in pand gegeven zaken. Dit komt er in juridisch opzicht op neer dat Bel-rimanni zich op het voorrecht van eerdere uitwinning beroept. Dit voorrecht houdt in

120

Petschow 1951, p. 25 - 57, Petschow 1956, p. 82, en Wunsch 1997/1998, p. 59 – 10

121

Wunsch 11935997/1998, p. 81.

122 Idem, p. 82. 123

55 dat de crediteur alvorens de borg te kunnen aanspreken, zich eerst moet

trachten te verhalen op de goederen van de debiteur. Indien de debiteur onvoldoende verhaal biedt, is subsidiair de borg aansprakelijk. Dit verweer wordt door de rechters niet gehonoreerd. De rechters verwijzen hem naar het "huis" d.i. bît van Arad-Gula d.i. ana bît Arad-dGula tušāhhišā'inni. Onder "huis" dient in dit verband verstaan te worden de nalatenschap van de debiteuren. Bel-rimanni wendt zich, na de crediteur, Nabû-šuma-ukin, betaald te hebben zich tot de erfgenamen te weten Nergal-uballit en Remini-Ištar. Ook bij hen vangt hij bot. Hun verweer luidt: jaritu-tu ša Arad-Gula ul nippuš d.i. de nalatenschap van Arad-Gula maken wij niet. De erfgenamen verwerpen met andere woorden de nalatenschap. Zij voegen hier aan toe dat Bel-rimanni zijn vordering moet verhalen op het vermogen van Arad-Gula d.i. nikkassu en de slaven, zijn pandobjecten, d.i. amēlutú bît maškanišu.

In het bovenstaande doet zich juridisch iets merkwaardigs voor. Blijkens de uitkomst van het proces hebben de rechters de slaven aan Bel-rimanni toegewezen. Het pandrecht van Nabû-šuma-ukin is met andere woorden overgegaan op Bel-rimanni. De vraag luidt vervolgens uit hoofde waarvan het pandrecht is overgegaan. Petschow vermeldt drie mogelijke juridische

constructies124. De eerste constructie is dat de vordering en het daarmee verbonden accessoire pandrecht uit hoofde van de wet op de borg is

overgegaan. Er is dan sprake van subrogatie. Een tweede constructie is dat er sprake is van subjectieve novatie. De borg neemt dan door betaling van de schuld de plaats van de pandcrediteur in. Een derde constructie is dat de betaling door de borg als koop van de vordering wordt aangemerkt. Op het eerste gezicht is laatstgenoemde constructie niet zeer aannemelijk. Immers van een koopovereenkomst tussen Bel-rimanni en Nabû-šuma-ukin is in elk geval geen sprake geweest. In regel 14-16 van tekst Nbn 668 is echter sprake van een koopsom. De tekst luidt: amēlutú ša ana mArad-Gula bît maškanišú ana kumu 3 mana 50 šiqil kaspi šimi gamrutu panidBel-remannu kī pî tuppišú ušadgilu. De letterlijke vertaling luidt: zij (de rechters) hebben de slaven, zijn pand objecten, als volledige koopprijs van 3 mina 50 shekel zilver volgens de tekst van zijn tablet aan Bel-rimanni (in eigendom) overgedragen. Het woord " koopprijs" moet hier niet letterlijk genomen worden. Bedoeld wordt dat de slaven door de

124

56 rechters voor de waarde in het vrije economische verkeer aan Bel-rimanni worden toegewezen. 125Van een echte koopovereenkomst is geen sprake. Er bestaat geen consensus tussen de pandcrediteur en Bel-rimanni. De

pandcrediteur heeft zijn vordering op Arad-Gula niet verkocht. De vraag welke van de twee overige constructies door de rechters werd gehanteerd, is niet gemakkelijk te beantwoorden. In tekst Nbn 668 wordt in regel 9 gesproken over de vier slaven als amēlutú bît maškanišú d.i. de slaven, zijn pandobjecten van Bel-rimanni. Laatstgenoemde heeft de pand crediteur betaald op grond van een rechterlijk vonnis. De meest waarschijnlijke oplossing is dat er sprake was van zijn subrogatie. Subjectieve novatie vindt plaats krachtens een

overeenkomst tussen de oude en de nieuwe crediteur, waarin de debiteur toestemt. Hiervoor is in de teksten geen enkele aanwijzing te vinden. Nu zegt dit overigens niet alles. In het nieuw Babylonische recht bevatten de vonnissen geen rechtsoverwegingen.126

De conclusie waartoe dit alles voert, is dat de positie van de

pandcrediteur sterker was dan die van de borg. De pandcrediteur had de keuze om het pandobject uit te winnen -met alle hieraan verbonden rompslomp in dit geval bestaande uit 4 gerechtelijke procedures- dan wel de borg tot betaling aan te spreken. Hoe verstandig de keuze van de pandcrediteur in tekst TC XII 122 was, blijkt uit het slot hiervan. De slaven van Arad-Gula beweren dat zij door een tuppi mār banûtu vrij geworden zijn. Gezien de inhoud van tekst Nbn 626 is dit niet geheel onwaarschijnlijk. Laatstgenoemde tekst dateert uit 544 v.Chr. Hierin is sprake van vrijlating van slaven. Arad-Gula en zijn echtgenote bekommerden zich kennelijk weinig om hun crediteuren. De schuldbekentenis van Nbn 314 dateert echter van 547 v.C. d.i. drie jaar eerder. De consequentie hiervan is dat een mogelijke vrijlating ingevolge de nemo plus juris regel geen effect kon sorteren.127 Arad-Gula en zijn echtgenote konden de slaven, die bezwaard waren met een zakelijk recht van pand, wel de vrijheid schenken. Het zakelijk zekerheidsrecht i.c. pand bleef op de zaken rusten totdat de schuld was voldaan. Zij konden met andere woorden wel middels vrijlating afstand doen van hun blote eigendom, maar zij konden niet beschikken over het zakelijk recht van de pandcrediteur.

125

Vide in dit verband p. 24 - 28. Rechterlijke tussenkomst bij toewijzing van een verpande zaak vond plaats om misbruik door de pandcrediteur en benadeling van de overige crediteuren te voorkomen.

126 Vide p. 4. 127

57