• No results found

De positie van een derde in het Nieuw Babylonisch pandrecht is niet eenduidig. Er bestaat een voortdurende spanning tussen de eisen van het economisch verkeer, welke kredietverstrekking omvat, en de rechtvaardigheid. Pandcrediteuren verlangen maximale zekerheid voor de terugbetaling van het verstrekte krediet. Deze zekerheid mag echter niet zo ver gaan, dat aan de gerechtvaardigde belangen van de overige crediteuren voorbij wordt gegaan. Deze spanning, het zoeken naar evenwicht tussen tegenstrijdige

gerechtvaardigde belangen, is voortdurend aan de orde.

De overige crediteuren werden beschermd doordat de executie van het verhaalpand gepaard ging met rechterlijke tussenkomst. De rechter bepaalde de waarde van de in pand gegeven zaak. Op deze manier kon de overwaarde ten goede komen van de overige crediteuren van de panddebiteur. Bij

onderverpanding gingen de rechten van de eerste pandcrediteur voor en werd in geval van antichretisch pand rekening gehouden met de huurwaarde van de verpande zaak. Degene, die een eerder in pand gegeven zaak kocht dan wel als pand accepteerde, moest het afleggen tegen de eigenaar van het pandobject of de eerste pandcrediteur. De goede trouw van de koper of pandnemer deed hier niet ter zake. Rechterlijke tussenkomst garandeerde dat de belangen van de mede-eigenaar dan wel de mede-erfgenamen van een in pand gegeven zaak gerespecteerd werden. Een slaaf kon met succes een beroep doen op zijn vrijlating. Indien zijn vordering werd gehonoreerd, had dit verlies van het recht van de koper en de pandnemer ten gevolge. De echtgenote werd middels het instituut van conversie binnen het huwelijk beschermd. Extern werd de vrouw echter niet beschermd. Indien de echtgenoot van de vrouw haar goederen verkocht of in pand gaf, werden de rechten van de koper c.q. pandcrediteur gerespecteerd. In geval het verhaal van de vordering die zowel door pand als door borgtocht was gegarandeerd, had de crediteur de keuze zijn vordering op het pand of op de borg te verhalen. Bij de afweging van de belangen was de nemo plus juris regel een permanent uitgangspunt. De goede trouw was

hieraan ondergeschikt, maar in sommige gevallen van eminent belang. Kortom, er was sprake van een hoog ontwikkeld juridisch systeem dat in staat was in de behoeften van het handelsverkeer en kredietverstrekking, die gepaard ging met het verstrekken van pand, op adaequate wijze te voorzien zonder voorbij te gaan aan de belangen van overige crediteuren.

58 Het is spijtig dat na meer dan 100 jaar studie van het Babylonisch recht nog steeds geen alomvattend werk is verschenen. De verrichtte studies bestaan uit een groot aantal beschouwingen over afzonderlijke rechtsgebieden zoals koop, huur, huwelijk, adoptie, etc. Een onderzoek naar de dwarsverbanden tussen de afzonderlijke rechtsgebieden, laat staan een onderzoek naar de systematiek van het Nieuw Babylonisch recht, bestaat nog steeds niet. Studies naar rechtsbegrippen als de goede trouw, redelijkheid en billijkheid, misbruik van recht, dwaling en bedrog, verjaring, kortom een algemeen gedeelte ontbreken. Het zijn juist deze onderwerpen die in elk rechtsstelsel het cement tussen de afzonderlijke rechtsgebieden vormen. Het recht is een abstract begrippen- systeem. Wanneer een algemeen gedeelte ontbreekt, worden dwarsverbanden tussen de afzonderlijke fenomenen niet herkend dan wel dwarsverbanden gezien, waar zij niet zijn.

Te hopen valt dat bij het concipiëren van een alomvattend werk het advies van Koschaker wordt genegeerd.128 Zijn advies komt er kort en goed op neer dat juristen die onvoldoende filologische scholing in het Akkadisch hebben, zich ervan dienen te onthouden om juridische begrippen zoals pût……rašû uit te leggen. Doen zij dat wel, dan stellen zij zich bloot aan het verwijt van

dilettantisme. Koschaker gaan echter voorbij aan de pendant van zijn stellingname. Ook het recht is een wetenschap. Niet juridisch geschoolde filologen zouden conform het advies van Koschaker de uitleg van juridische begrippen aan geschoolde juristen over moeten laten. De waarheid is als zo vaak te vinden in interdisciplinaire samenwerking. De bevindingen van de filologen dienen getoetst te worden door geschoolde juristen met kennis van het Akkadisch.

Na de totstandkoming van een alomvattend werk over het Nieuw Babylonische recht is het de moeite waard om te onderzoeken of voor wat betreft het recht een route van Babylon via Gortyna naar Rome tot de

mogelijkheden behoort. Het is namelijk maar zeer de vraag of het Romeinse recht zo oorspronkelijk was als vaak wordt beweerd en zijn oorsprong niet naar Mesopotamië herleid zou kunnen worden.

128

59

13. Bibliografie.

P.Beaulieu, A Finger in Every Pie: The Institutional Connections of a Family of

Entrepreneurs in Neo-Babylonian Larsa, in: Interdependence of Institutions and Private Entrepreneurs, Nederlands Historisch-Archeologisch Instituut, Istanbul, 2000.

G.Cardascia, Le Concept babylonien de la propriété, RIDA 6 (1959), p. 19-32 R.P. Dougherty, The Babylonian Principle of Suretyship as Administered by

Temple Law, The American Journal of Semitic Languages and Literatures, Vol. 46, No 2, p. 73 - 103.

G. Frame, The archive of Mušezib-Marduk, son of Kiribtu and descendant of Šin-

nașir: a landowner and property developer at Uruk in the seventh century BC, ISLET Dresden 2013.

S.E. Holtz, Neo-Babylonian Court Procedure, Brill, Leiden-Boston, 2009. C.H.W. Johns, Babylonian and Assyrian Laws, Contracts and Letters, Charles

Schriner’s Sons, New York, 1904.

L. Jacob- Rost, Ein neubabylonisches Tontafelarchiv aus dem 7. Jahrhundert

v.u.Z., Forschungen und Berichte, Bd. 10 (1968), p. 39 - 62.

M. Jursa, Debts and Indebtedness in the Neo-Babylonian Period: Evidence

from the Institutional Archives, in: Debt and Economic Renewal in the Ancient Near East, Vol. III, CDL Press, Bethesda Maryland, 2002.

M.Jursa, Neubabylonische Texte, in: Texte aus der Umwelt des Alten

Testaments, Band I, p. 89 – 111, Gütersloher Verlaghaus GmBH, Gütersloh 2004.

60

K.Kleber. Neither Slave nor Truly Free: the Status of the Dependents of

Babylonia Temple Households, in: Slave and Households in the Near East, University of Chicago 2011.

K.Kleber. dātu ša šarri: Gesetzgebung in Babylonien unter den Achämeniden ,

Zeitschrift für Altorientalische und Biblische Rechtsgeschichte, 2010.

J. Kohler en M.Peiser, Aus dem Babylonischen Rechtsleben III en IV, Verlag von

Edward Pfeiffer, Leipzig 1891 en 1898.

P.Koschaker, Babylonisch-assyrisches Bürgschaftsrecht, Scientia Verlag Aalen,

1966.

P.Koschaker, Über einige Griechische Rechtsurkunden aus den östlichen

Rechtsurkunden, ASAW Bd. XLII, Nr. 1, Leipzig 1931.

H.M. Kümmel, Ein Fall von Sklavenhehlerei, Archiv für Orientforschung, 25 Bd.

(1974/1977), p. 72 - 83.

U. Lewenton, Studien zur Keilschriftlichen Rechtpraxis Babyloniens in

hellenistischer Zeit, Diss. München, 1970.

G.J.P. McEwan, Inheritance in Seleucid Babylonia, Bulletin of the School of

Oriental and African Studies, University of London, Vol. 47 No. 2 (1984), p. 211- 227.

E.W. Moore, Neo-Babylonian Business and Administrative Documents,

University of Michigan Press, 1935.

H.Neuman, der Beitrag Mesopotamiens zur Rechtsgeschichte- Bürgschaft und

Pfand als Mittel der Vertragssicherung, in: Lebendige Rechtsgeschichte . Beispiele antiker Rechtskulturen : Ägypten, Mesopotamien und Griechenland, Wien 2005, p. 181-204.

H. Neumann, Grundpfandbestellungen und Feldgabe unter rechts- und

sozialvergleichenden Aspekt, Berliner Beiträge zum Vorderen Orient, Berlin 1999, p. 137-148.

J.Oelsner, The Neo-Babylonian Period, in: Security for Debt in Ancient Near

61

J.Oelsner, B, Wells en C. Wunsch, Neo-Babylonian Period , in: A History of

Ancient Near Eastern Law, Volume Two, Brill, Leiden-Boston, 2003, p. 911-974.

H. Petschow, Neubabylonisches Pfandrecht, Akademie- Verlag, Berlijn, 1956. H. Petschow, Ein Neubabylonischer Bürgschaftsregress gegen einem Nachlass,

Tijdschrift voor Rechtsgeschiedenis, 1951, p. 25 - 57.

J.M. Renger, Institutional, Communal, and Individual Ownership or Possession

of Arable Land in Ancient Mesopotamia from the End of the Fourth to the End of the First Millenium B.C., Chicago-Kent Law Review, Volume 71,1995, p. 269-

319.

F.Rachel Magdalene, B. Wells en C. Wunsch, Pre-Trial negogations: The Case of

the Run-Away Slave in “Dar” 53.

G.Ries, Ein neubabylonischer Mitgiftprocess, in: Gedächtnisschrift für

Wolfgang Kunkel, Vittorio Klostermann, Frankfurt/Main, 1984, p.345-365.

M.T. Roth, The Material Composition of the Neo-Babylonian Dowry, Archiv für

Orientforschung, 36/37. Bd. (1989/1990). p.1-55.

M.T. Roth, A case of contested status, in: DUMU-E2-DUB-BA-A , Samuel Noah

Kramer Fund, Philadelphia, 1989.

M.T Roth, The Dowries of the Women of the Itti-Marduk-Balāțu Family, Journal

of the American Oriental Society, Vol 111, No 1, 1991, p. 19 - 37.

M.T. Roth, The Neo-Babylonian Widow, Journal of Cuneiform Studies, Vol.

43/45 (1991 - 1993), p.1-26.

M.T. Roth, Law collections from Mesopotamia and Asia Minor, Scholars Press,

Atlanta Georgia, 1997.

M. San Nicolo, Neu Babylonische Rechts- und Verwaltungsurkunden, J.C.

Hinrisch’sche Buchhandlung, Leipzig, 1935.

M. San Nicolo, Babylonische Rechtsurkunden des Ausgehenden 8. und des 7.

Jahrhunderts v. Chr.,Verlag der Bayerischen Akademie der Wissenschaften, München 1951.

62

M. San Nicolo, Babylonische Rechtsurkunden aus dem 6. Jahrhundert v. Chr,

Verlag der Bayerischen Akademie der Wissenschaften, München 1960.

M. San Nicolo, Einiges Aus den neubabylonischen Rechtsurkunden, Zeitschrift

der Savigny-Stiftung für Rechtsgeschichte/Zeitschriftenband 1929, p. 31 - 54.

M. San Nicolo, Der Kauf des Pfandes durch den Gläubiger im Lichte des

neybabylonischen Rechtes, Zeitschrift der Savigny-Stiftung für Rechtgeschichte/Zeitschriftenband 1931, p.422-425.

R.J. van der Spek, Land Ownership in Babylonian Cuneiform Documents, In:

Legal Documents of the Hellenistic World, The Warburg Institute, Londen 1995, p. 173-245.

R.J. Van der Spek, Grondbezit in het Seleucidische Rijk, VU Uitgeverij,

Amsterdam, 1986.

L. Shiff, Neo-Babylonian "Interest-Free" Promissory Notes, Journal of Cuneiform

Studies, Vol. 40, No. 2, 1988, p. 187 - 194.

C. Waerzeggers, The Records of Inșabtu from the Naggāru Family, Archiv für

Orientforschung, Bd. 46/47 (1999/2000), p. 183-200.

R.Westbrook, Reflextions on Neo-Babylonian Law, Koninklijke Brill N.V., Leiden,

2006, p. 133 - 146.

R. Westbrook, The Price Factor in the Redemption of Land, RIDA 1985, p. 97 -

127.

R.Westbrook, Slave and Master in Ancient Near Eastern Law, Chicago-Kent Law

Review, Volume 70, 1995.

C.Westbrook, The Quality of Freedom inNeo-Babylonian Manumissions, Revue

d'Assyriologie et d'archeoloie orientale, Volume 98 (2004), p.101-108.

C. Wunsch, Die Richter des Nabonid, in: Alter Orient und Altes Testamement,

Band 252, Ugarit Verlag, Münster 2000, p. 556-597.

C. Wunsch, Und die Richter berieten….: Streitfälle in Babylon aus der Zeit des

Neriglissars und Nabonids, Archiv für Orientforschung, Bd. 44/45 (1997/1998), p. 59-100.

63

C. Wunsch, Die Frauen der Familie Egibi, Archiv für Orientforschung, Bd. 42/43

(1995/1996), p. 33 - 63.

C. Wunsch, Debt, Interest, Pledge, and Forfeiture in the Neo-Babylonian and

Early Achaemenid Period: The Evidence from Private Archives, in: Debt and Economic Renewal in the Ancient Near East, CDL Press, Bethesda Maryland, 2002.

C.Wunsch, Findelkinder und Adoption nach neubabylonischen Quellen, in: