zijn humaniteit te ontwikkelen. Wordt die eisch hem geweigerd, dan gaat hij over
tot verzet; dan ‘revolteert’ hij zich. En in dien opstand tegen de hem omringende
maatschappij bevestigt hij dan den adel van zijn menschheid, bezegelt hij de waarde
van zijn eigen individualiteit. Die opstand kan en moet doel treffen. Individualiteit
stelt zich naast individualiteit. Het reëele leven van elke individualiteit wordt begrepen
door den levenden persoon naast haar. Te-zamen breken zij dan af de abstractie,
de afgetrokken doctrine, die tegen het leven der individualiteit zich dorst keeren. De
doode vormen, de militair-gedresseerde, instellingen, worden te-pletter geslagen.
3. - De menschen vangen dan aan met overalaf te breken den Staat. Dit moet 't
begin zijn, zegt Bakounin. Toen de menschen overgingen tot Staten-vorming
bedoelden zij vaste blijvende instellingen te maken, die door sterker of zachter
dwang de burgers van zulk een Staat binnen zekere perken en voorschriften zouden
houden.
Van boven-af zouden de lieden in zulk een Staat worden bestuurd. Elke Staat was
dus uit den aard een dwang-Staat. Werkende met al zijn ambtenaren werd elke
Staat van-zelf een soort over-heersching. En het ergst van alles was dat de lieden
aan dien toestand gewoon werden. Zij schoven nu van-zelf alles op dien Staat. Een
buurman moge van honger omkomen, hij moge zijn kinderen mishandelen, dit raakt
u niet, het is de zaak der politie van den Staat. De Staat alléén moet waken. De
Staat moet doen, wat gij-zelf nalaat. Zóó demoraliseerde de Staat het vrije initiatief
en de zedelijke kracht van het individu. Men moest dus, volgens Bakounin, optreden
tegen het beginsel-zelf van den Staat
1). Het was niet de questie een of anderen
beteren vorm van Staat uit te denken, neen, men moest het gezags-idee d.i. het
staats-idee zelf vernietigen. Niet een hervorming van den Staat werd door hem
bedoeld, maar een afschaffing van den Staat. Was voor zekere groep een centraal
punt noodig, dan moest dit punt de uitdrukking, als 't ware het product der groep
zijn, nooit de bron en oorzaak der vereeniging wezen. Het denkbeeld moest
voor-goed verlaten worden, dat een gouvernement iets noodzakelijks was. Zelfs de
commune van Parijs was door de fout der Jacobijnen en Blanquisten in die dwaling
vervallen. Toen de verkozen gemeente-raad der commune van Parijs in het stadhuis
zetelde, liet dan ook het volk dien raad het werk der administratie doen: de gloed
der commune was verdoofd. De beste zonen van het socialisme zaten in dien raad
als versteend, te-midden van paperassen, genoodzaakt quasi te regeeren, terwijl
hun instinct hen noopte om midden op straat onder het volk zich te bewegen. Het
staats-idee verstikte zelfs hier het goede. Immers het begrip ‘Staat’ is niet anders
dan het tot één vaste klomp geagglomereerde egoisme, een reuzen-egoisme,
geregeld naar vaste wetten. Bakounin erkent, dat het een zeer moeielijk werk is de
menschen te ontwennen aan het staats-idee, maar hij geeft de hoop niet op. Reeds
Fourier had krachtig vroeger mede-gewerkt om in theorie den Staat overbodig te
doen blijken: geheel Fouriers stelsel wees enkel naar de vorming van
industrieele-landbouw-associaties, die met elkander zich konden federeeren.
Trouwens de geschiedenis van Europa had nog niet zoolang dat staats-idee in volle
strengheid verwerkelijkt. Eerst op het einde der Midden-eeuwen heeft de Staat als
zoodanig zich doen gelden. Het is eerst in de zestiende eeuw, dat een doodelijke
slag is toegebracht aan de denkbeelden van plaatselijke onafhankelijkheid, vrije
organisatie, en federatie op alle trappen onder souvereine groepen, die functies
uitvoerden thans geaccapareerd door den Staat. Tot de vestiging van vrije
communes, zooals de Midden-eeuwen die kenden, moet men weder overgaan.
Overal moeten zelfstandige onafhankelijke groepen kunnen ontstaan. Met alle kracht
moet men opstaan tegen den gecentraliseerden Staat,
1) Vergelijk Nietzsche overden Staat: ‘Also sprach Zarathustra’, zie het hoofdstuk: ‘Vom neuen
Götzen’, pag 69-72: ‘de langzame zelfmoord van allen heet dáár het leven in den Staat’.
dus ook tegen den gecentraliseerden arbeiders-Staat, waarop het stelsel van Marx
logisch uitloopt. Geen meer averechtsch idee is denkbaar dan het negende besluit
der Londensche conferentie van September 1871, waarbij bepaald werd ‘dat in den
tegenwoordigen krijgs-toestand der arbeiders-klasse haar economische actie en
haar politieke werkzaamheid onafscheidelijk verbonden waren.’ Dit zou van-zelf
leiden tot een politieke partij van het socialisme, tot een parlementair socialisme,
waarbij het socialisme zich op den grondslag-zelf van den Staat zou stellen. De
verovering van den Staat door het socialisme zou blijken te zijn de verovering van
het socialisme door den Staat. De anarchisten moesten anti-parlementair,
anti-Staatsch zijn. Zij waren ‘anti-étatisten’ en dus anti-autoritair.
4. - Anti-autoritair moesten zij zich vooral betoonen bijhet bestrijden van den
godsdienst. Het moest een felle strijd zijn tegen de fictie der Godheid, tegen wat de
menschen God noemen. Bakounin stelde zich hier op het theoretisch standpunt,
waarop ook Marx zich had geplaatst. Doch terwijl deze als in groote onverschillige
voornaamheid zich wikkelde, wanneer van godsdienstige ideeën werd gesproken;
terwijl hij min of meer minachtend sprak van den religieuzen weêrschijn van het
alledaagsch dagwerk, en ironisch gewaagde van ‘verhimmelten Formen’; terwijl hij
meesmuilend neêrzag op bidden en andere uitingen van het godsdienstig leven
1),
doch overigens alles stil liet begaan, - bond Bakounin een bepaalden hartstochtelijken
strijd tegen het idee God aan. ‘Ni Dieu ni maître’, zeide hij evenals Blanqui; ‘Dieu
c'est le mal’, zeide hij Proudhon na. Hij was, als men eenmaal partij-leuzen op dat
gebied aannam, de man van den Duivel, gelijk zijn volgers dan ook tegenwoordig
op de straten hun orgaan ‘De roode Duivel’ rondventen. Het atheïsme van Bakounin
was een propaganda-atheïsme. Zijn materialisme was een woede tegen God en
godsdienst. Ik geloof niet dat ergens cynisch goddeloozer uitingen worden gevonden
dan in de verschillende brochures van Bakounin. En toch - hoe wonderlijk het
misschien klinke - wanneer men door den schijn der bewoordingen zich niet laat
verschalken en tot de kern der gedachten tracht door te dringen, dan komt men
(naar mijn inzicht) tot de gevolgtrekking, dat Bakounin misschien een vrij wat ideëeler
natuur was dan Marx. Al die uitingen van Bakounin zijn terug te brengen tot de
gedachte: dat men in de diepte van het hart moet zoeken, wat men vroeger in de
hoogste hemelen poogde te vinden. Terwijl Marx op het stuk van het Christendom
zoo droog en dor mogelijk is, en liefst ricaneerend er over lacht, waardeert Bakounin
zelfs op zijn heftigste bladzijden het beginsel van het Christendom en tracht hij enkel
te bewijzen dat de Kerk aan dat
beginsel zoo ontrouw mogelijk is geweest. Over den Christus worden bij Bakounin
hooge edele reine woorden gevonden. Maar juist omdat die Christus alléén, als in
zijn stralen-krans, is gelaten, daarom dondert des te harder Bakounin tegen de
Christenen. Hun God is niet anders dan een middel tot overheersching van het
gemoed en de rede, gelijk de Staat het middel is tot overheersching van den
uiterlijken mensch. Beide, Kerk en Staat, moeten op aarde verdwijnen. Een
verdelgings-oorlog moet tegen beide gestreden worden. Als de mensch van die
twee instellingen zich niet weet los te maken, zal hij nimmer vrij zijn. Geen offers
moeten aan den Staat worden toegebracht, maar ook geen kniebuiging mag een
redelijk mensch gedoogen ter eere van de fictie, die men God noemt.
5. - Om nu te komen tot den toestand, die men wenschte, moest de mensch, volgens
Bakounin, zich aangorden om de bestaande ordeoveral te vernielen. Hij moest in
dat opzicht daden doen. Hij moest niet afwachten de algeheele wenteling en omkeer
dien de maatschappelijke orde in den loop der geschiedenis ondergaat. Hij moest
zich niet bepalen tot het beamen van en het mede-werken in het samenstel van
middelen en maatregelen, waardoor, op een gegeven tijdstip, de menschen de
maatschappelijke evolutie zouden bevorderen en verhaasten. Neen, hij moest
opstaan en vernielen, waar hij kon. Wel degelijk was telkens en overal een
samenzwering daartoe noodig. Waar het slechts doenlijk was, moest een aanslag
gewaagd worden. Het individu was telkens de beste beoordeelaar, of zulk een stoot
met goed gevolg kon worden gericht tegen de bestaande instellingen. Terwijl de
gansche leer van Marx als het ware uitgaat van de overtuiging, dat geen verstandig
mensch denken kan dat een losbarstende bom den toestand der samenleving zal
veranderen, oordeelt Bakounin, dat de sociale omkeer wel degelijk plotseling kan
tot stand komen. In allen geval veel sneller dan men denkt. De tijd is rijp. De sociale
revolutie zal een veel algemeener karakter hebben, dan ooit te-voren, over veel
meer landen zich uitstrekken. In alle landen toch is een chaos, een warboel in de
industrieëele toestanden, voortwoekerend rottend bederf in de maatschappelijke
verhoudingen. Overal ligt reeds buskruit. Het is mogelijk, door op één punt de lont
in het kruit te werpen, overal alles in lichten laaien gloed te zetten. Men moet
toetasten en durven. Men zij niet versaagd, omdat men nog een kleine minderheid
is; neen, alle groepen, die een nieuw idee vertegenwoordigen, telden altijd in 't begin
weinig aanhangers. Men moet terroriseeren de lieden die halve of zwakke
bondgenooten zijn, en die slechts toezien en afwachten of de kans hen medeloopt
In document
H.P.G. Quack, De socialisten: Personen en stelsels Deel 6: In de tweede helft der XIXde eeuw, tweede
gedeelte · dbnl
(pagina 147-150)