• No results found

Bakounin had overigens van uit zijn standpunt den toestand van Italië voortreffelijk uitééngezet in een brief, dien hij na den dood van Mazzini (deze stierf 10 Maart

1872) aan zijn mede-strijder in ItaliëCelso Cerretti schreef. Deze brief kan als een

soort programma voor de leiders van het anarchisme in Italië beschouwd worden,

en zijn zeer belangrijke inhoud moet dus kortelijk door ons weêrgegeven worden

1)

.

De brief begint met een schets van den persoon van Mazzini. De ons bekende

trekken - zoo als Bakounin hem zag - worden ons weder voorgeteekend. In den

door hem zoozeer beminden Mazzini ziet Bakounin den ideoloog en per slot van

rekening den vijand der revolutie. Mazzini heeft zich dan ook gesteld tegen de

Internationale, tegen de commune, tegen de verbinding van de Italiaansche jeugd

met het proletariaat. Hij is een Jozua geweest die de zon wilde doen stilstaan. Een

afgrond is er tusschen zijn programma en dat van Bakounin. Mazzini was steeds

de held der politiek en der burgerlijke beschaving, maar van het reëele leven der

massa's is hij verre gebleven. Daarom is zijn werk, hoe grootsch ook ondernomen,

een vruchteloos werk geweest. Het Italië door hem gecreëerd is het Italië van Lanza,

Bonghi, Visconti-Venosta, Crispi, en van ‘tutti quanti’, meer niet. Wel is waar had

Mazzini zijn leus geformuleerd in de woorden: ‘God en het volk’ (‘Dio e Popolo’)

maar het volk is bij hem iets fictiefs, iets abstracts. De dogmatische gedachte

beheerschte bij hem alles. Ons beginsel - zóó zegt Bakounin - heeft daarentegen

geen andere bron dan het volk zelf; de samenleving van het volk, van de massa,

geeft, volgens Bakounin, niet enkel macht en leven, maar ook de elementen van

alle moderne gedachten; een gedachte die niet uit den boezem van dat volk voorkomt

is een doodgeboren vrucht. De Italiaansche jeugd heeft dus bij dat volk geen

profeten- of leiders-rol te spelen; die jeugd heeft slechts de taak van een

verloskundige (‘accoucheur’) der gedachten van het volk te zijn. Onder die

volks-gedachten staat nu bovenaan de materieele of economische emancipatie.

Mazzini zag hierop eenigszins neêr. Hij was gewoon te spreken van ‘appétits brutaux’

en stelde dan daartegenover de begrippen recht, gelijkheid, vrijheid, wetenschap,

kunst, broederschap, solidariteit. Doch dit alles is min of meer poëzie. De basis van

al die schitterende abstracties is altijd geweest de exploitatie der menigte ten-profijte

van een kleine minderheid, een bevoorrechte klasse. Al de weelde der naties, haar

kunst, haar wetenschap, had in de geschiedenis

steeds tot kariatide de slavernij, de ellende der massa. Het volk, door de

economische questie te stellen, doet dus den aanval tegen onze beschaving en wel

in haar reëele basis. Terwijl het zijn dagelijksch brood opeischt, het volledig product

van zijn arbeid, revindiceert het volk voor zich de wetenschap, de kunst, de

rechtvaardigheid, de vrijheid, de gelijkheid, de broederschap, de solidariteit, in één

woord: de humaniteit. Waaruit dus voortvloeit, dat dit materialisme inderdaad de

hoogste uitdrukking van een practisch idealisme is. - Dat alles begrijpen de

Mazzinisten niet. Zij nemen telkens een kleinen aanloop, smeden een kleine

samenzwering, doch altijd op politiek terrein, en het eigenlijke volk blijft doof en

onverschillig. De volks-massa begrijpt hun abstractie niet. Want die massa is niet

te bewegen door iets afgetrokkens, maar door iets wat macht heeft, en zulk een

macht moet te-gelijk belang en beginsel zijn, en uit 't eigen volks-leven voortkomen.

Een volks-revolutie moet dus gansch anders opgewekt worden dan door de

Mazzinisten wordt bedoeld. Meer nog dan op de steden, zal de revolutie te letten

hebben op het platteland. Het geldt toch niet de politiek maar de sociale

toestanden-zelven.- De revolutie heeft een negatieven en een positieven kant.

Negatief: waar het geldt de afwenteling van alle knellingen der exploitatie van het

volk door Staat en kapitaal. De kameel werpt zijn dubbelen last af. De bevrijding

der drukking gaat hier zoovèr als 't instinct en de aspiratie van 't volk-zelf dat

veroorloven. Positief: waar vrije federaties van gemeenten (communes) en

arbeiders-associaties zich vestigen en collectieve toeëigening van grond en kapitaal

opeischen. Aan zulk een revolutie moeten alle volks-lagen van Italië deelnemen.

Bakounin wijdt dus thans een woord aan elk dier maatschappelijke volks-lagen

(‘couches sociales’). Allereerst wijst hij op de twee voornaamste: de arbeiders in de

steden en de boeren op het veld. Zij zijn in aard en aanleg in Italië geheel

onderscheiden. De Italiaansche stads-arbeiders, die tot de verbinding der

Internationale komen, zijn min of meer cosmopolitisch gevormd. Zij dwepen met

gelijkheid en met absolute rechtvaardigheid. Zij willen de volle opbrengst van hun

werk hebben. Zij wenschen de kapitalisten te vervormen tot een gezamenlijk

eigendom. Hun bedrijf is hun vaderland. Zij zijn niet volstrekt gekant tegen

centralisatie. Zij nemen een Staat aan, mits het een Staat der arbeiders zij.

Daarentegen zijn in Italië de boeren op het platteland Federalisten. Zij zijn

hartstochtelijk aan hun grond gehecht. Zij zijn wars van alle abstracties, van elke

centralisatie volgens een Staats-begrip. Zij staan dichter bij de natuur. Veel sterker

dan bij de arbeiders der steden steekt in hen het revolutionnaire element. Moge er

al bij het proletariaat der steden meer verstand, meer revolutionnair bewustzijn

wezen, er is veel grooter natuurlijke macht in de bevolking der velden. Op die boeren

moet dus de sociale revolutie allereerst inwerken. Doch men moet dat gansch anders

aanleggen dan gewoonlijk geschiedt. Men moet dáár niet beginnen met een

propaganda der vrije gedachte, omdat men de boeren bijgeloovig vindt. Neen,

onderwijs hen hun drukkenden materieelen last van

zich af te werpen, dan valt van-zelf hun godsdienst weg. De sociale revolutie

vernietigt noodwendig hun soort godsdienst. Trouwens men heeft bij die boeren

niet veel te spreken of te doen. Hun toestand is zoo ellendig mogelijk. Zij staan

van-zelf op. Dan vliegen zij te-zamen, en verbranden als bij instinct - bij wijze van

auto-da-fé - alle paperassen en gezegelde papieren. Telkens ziet men dit reeds

gebeuren. De kreet: ‘dood aan de kasteelen, vrede aan de hutten’ heeft bij hen nog

den ouden invloed. Men voege daartoe de leus: ‘de grond aan de boeren’.

-Tweeledig moet dus de sociale revolutie in Italië werken, verschillend de arbeiders

in de steden, verschillend de boeren op 't veld behandelen. Daarnaast richte men

steeds het oog op ‘de kleine burgerij’ in stad en land. Die kleine burgerij is

gedesoriënteerd. Men moet voorzichtig ze aanpakken. Haar leden hebben nog

belangen, die door een al te consequente, al te logische toepassing van het

socialistisch beginsel, zoo als het zich uit de aspiraties der massa loswikkelt, zouden

lijden; men moet dus die belangen zoeken overéén te brengen met die aspiraties,

zonder die laatste echter op te offeren. De leuzen voor allen blijven: federalisme en

socialisme. - Met eenige practische wenken besluit Bakounin zijn merkwaardig

schrijven. Hoofdzaak is, dat men dadelijk de meer openlijke organisatie, zoodra zij

wordt aangevallen, verandert in een geheim verbond. Naast het openlijk genootschap

zij er dus een vaste kern (‘nucleus’) van die leden, die het bekwaamst en energiekst

zijn, de leden op wier toewijding men geheel en al zich kan verlaten. Deze kring der

vertrouwden en innig verbondenen, die niet groot behoeft te zijn, is het cement van

alles. Op die kern komt 't nog meer aan dan op het cijfer der anderen. Zij zijn de

staf van het leger. Trouwens een eigenlijk leger heeft men niet noodig: het volk-zelf

is het leger. - In de tweede plaats zij men niet bang voor strijd en worsteling zelfs

in eigen kring. De zoogenaamde harmonische éénheid beteekent enkel afwezigheid

van leven, is inderdaad de dood. Slechts waar de ontwikkeling als zelfstandige

kracht opborrelt en bruist voelt men den vooruitgang. Niet uniformiteit, maar diversiteit

is het ware. De disciplinaire gelijkheid, die zich in een sociaal midden slechts kan

vestigen ten-koste van de scheppende oorspronkelijkheid, doet de volken ondergaan.

De levende éénheid, de krachtige, die wij allen willen, is zij, die door de vrijheid-zelve

wordt gecreëerd te-midden van de zelfstandige en onderscheidene uitingen van

een worstelende volks-massa. Een generaal waardeere de stilzwijgende tucht van

zijn leger; wij - zegt Bakounin - zijn gewend om te bevelen te midden van een orkaan,

en ademen nooit zoo ruim als in dien orkaan. Elke storm is een losketening van het

volks-leven, waardoor een wereld van gevestigd onrecht wordt weggezweept.

Naast Italië had Bakounin hoop opSpanje gevestigd. Ook dit land was sinds de

verdrijving van koningin Isabella (29 September 1868) in permanenten

revolutie-toestand. Toen nu Bakounin in 1868 te Genève zijn ‘Alliantie’ als openlijk

zelfstandig genootschap

in 't leven liet treden, nadat de Vredes- en Vrijheids-liga hem duidelijk had te kennen