• No results found

De reactie van de markt op de Nederlandse eisen

In document UvA-DARE (Digital Academic Repository) (pagina 112-125)

Deel IV Het Koninkrijk der Nederlanden

A. De periode 1813-1840

2. De reactie van de markt op de Nederlandse eisen

Naast dat het departement aanbestedingen deed, reageerde het als vanouds ook op aanbiedingen uit de markt, zoals in augustus 1815 toen de Luikse koopman Charles

Delchamps aan Gueriot de Belseaux een partij Franse geweren aanbood. Aangespoord door luitenant-kolonel J.D. Doorman, chef van de afdeling artillerie en genie van het departement van Oorlog388, maar zonder daartoe formeel geautoriseerd te zijn, ging Gueriot de Belseaux in onderhandeling voor aankoop van 3.000 stuks en nam hij maatregelen deze in de grote geweerzaal in Luik op te slaan. Omdat ook Van der Goltz hierin kans zag voor extreem lage prijzen aan geweren te komen, werd Gueriot de Belseaux gepardonneerd en gemachtigd met Delchamps verder te onderhandelen voor aankoop van maximaal 10.000 stuks.389 Deze moesten wel van het Model 1777 corrigé en in goede staat zijn. Hierop werd een contract gesloten met Delchamps voor levering van 3.000 stuks remis à neuf (in herstelde staat gebracht) á 18 franc (± f 8,87), waarbij Delchamps zich tevens verplichtte te proberen soortgelijke Engelse geweren te leveren voor een prijs van 15 franc (± f 7,39).390

Snel bleek dat Delchamps niet in het bezit van de aangeboden geweren was, maar deze moest opkopen in de streken rond Nijvel. Omdat de wapens afkomstig waren van het slagveld bij Waterloo beschouwde de koning deze als krijgsbuit die onmiddellijk aan het Rijk overgedragen moest worden. Om te voorkomen dat nog meer wapens via handelaren verdwenen, werden officieren naar die streek gezonden om onderzoek te doen en diverse provinciale besturen hierover aangeschreven.391 Ook de inspecteur-generaal van de

infanterie, generaal-majoor B.J.C. Dibbets, was ter ore gekomen dat aanmerkelijke aantallen geweren in Luik waren aangekocht en dat er zich nog veel meer nabij de Franse grens onder de boeren bevonden die voor geringe prijzen te verkrijgen waren. Zelf had hij enige geweren bekeken die de Luikse wapenfabrikant Michel Berleur voor 15 franc aanbood. Indien

wenselijk kon Berleur 2 á 3.000 stuks opkopen en aan het Rijk leveren.392

386 “Staat van het ledergoed of groot equipement, paardentuigen en wapenen, voorde onderscheiden wapenkorpsen, met bepaling van den tijd van duur”, behorende bij KB 1 feb. 1819 Litt. K5, RM, eerste deel 1819, 65 en 113. Voor nummering zie ook departementale aanschrijving 7 maart 1814 nr. 47, RM, 1813-14, 187.

387 Voorschriften betrekkelijk het onderhoud, de reparatien en het vervoer der nieuwe Nederlandse Infanterie geweren en verdere draagbare vuurwapenen, Gegeven bij dispositie van Commissaris Generaal van Oorlog D'Aubremé, Brussel 15 mei 1821 nr. 42, Gebroeders van Cleef 1821.

388 Doorman aan Gueriot, 11 aug. 1815, IDW.

389 Van der Goltz aan Gueriot, 11 sept. 1815 nr. 3, IDW.

390 In 1815 was 1 franc ± f 0,4926, ofwel 203 centimes per gulden. Du Pont aan Oorlog, 11 mei 1816, NA, Oorlog/VA, inv. nr. 258. Contract in NA, Artillerie, inv. nr. 466.

391 NA, Oorlog/VA, inv. nr. 13799, 690, 691.

392 Dibbets aan Van der Goltz, 24 okt. 1815, NA, Oorlog/VA, inv. nr. 205.

110 Twijfelend of Delchamps zich aan zijn belofte kon houden en in de wetenschap dat elke andere poging de hand op de wapens te leggen was mislukt, realiseerde Van der Goltz zich dat het departement zich alleen via handelaren hiervan meester kon maken. Afgaande op de door Dibbets verstrekte informatie verzocht hij de koning toestemming met iedereen die zich aandiende voor 18 franc of minder contracten te mogen sluiten tot een aantal van 15.000. Hiermee ging de koning akkoord.393 Het resultaat viel evenwel tegen, want omdat de Pruisen daags na de veldslag zich met geweld alles hadden toegeëigend wat hen in de

omgeving onder ogen was gekomen, waren er niet meer zoveel geweren te verkrijgen.394 Dibbets’ interventie had voor Gueriot de Belseaux ernstige consequenties. Hoewel Van der Goltz hem vermaande omdat hij Gueriot de Belseaux onterecht beschuldigde de aankoop van Franse geweren geen aandacht te hebben gegeven, had zijn opmerking dat de inspecteur zich dagelijks aan het gebruik van sterke drank te buiten ging tot gevolg dat deze uit zijn functie werd gezet. Op 8 november 1815 werd hij vervangen door Bullot.395

Alleen Delchamps slaagde erin van deze ‘Waterloo geweren’ te leveren. Volgens Du Pont voldeden ze niet aan de kwaliteitseisen en wilde het departement die slechts opkopen omdat ze goedkoop waren. De eerste 2.000 stuks die Delchamps aanbood, werden ook meteen afgekeurd, waarop zijn contract werd omgezet in een voor het repareren van 3.000 geweren.396

Er waren dus allerlei redenen die de levering van wapens aan het leger vertraagden.

Dit had nog erger kunnen zijn, ware het niet dat de koning in juni 1815 besloot

geweermakers die in Luik wapens voor het leger produceerden en in de lichting van de Nationale Militie van het lopende jaar vielen voor actieve dienst vrij te stellen. Zij werden wel bij de sterkte van de korpsen ingeschreven, maar als gedetacheerd beschouwd en ter beschikking gesteld van de inspecteur van de geweerfabrieken. De vrijstellingsregeling was tot stand gekomen op verzoek van Devillers en Malherbe Frères omdat zij vreesden dat zij door gebrek aan werklieden niet aan hun verplichtingen konden voldoen en had de steun van de inspecteur. Van der Goltz was zich bewust van de omvang van het probleem, maar had bedenkingen. Het voorgestelde kon namelijk in strijd met de wet zijn en aanleiding geven tot soortgelijke en tegelijkertijd billijke verzoeken van andere aannemers en

fabrikanten, zoals geschutgieters en wagenmakers. Deze bezwaren wogen evenwel niet op tegen de noodzakelijkheid de benodigde wapens zo spoedig mogelijk te laten produceren.397 Het idee was ook niet nieuw, want een dergelijke regeling gold ook al tijdens de Franse overheersing van Luik. Hoewel het departement met de vrijstellingsregeling een beperkte greep op de aannemers had, was deze uit nood geboren. In 1815 waren namelijk veel werklieden naar Pruisen vertrokken omdat daar werk in overvloed was en bovendien vreesde het departement dat vanwege de conscriptie nog meer het land verlieten.398

Hoofdreden dat aannemers moeite hadden werklieden aan zich te binden, was dat het Rijk wel hoge kwaliteitseisen stelde, maar slechts een geringe prijs voor de geweren

393 Van der Goltz aan koning, 1 nov. 1815 nr. 2, KB 2 nov. 1815 nr. 132, NA, Staatssecretarie, inv. nr. 151.

394 NA, Oorlog/VA, inv. nr. 13799, 322.

395 Ibidem, inv. nr. 13794, 692.

396 Du Pont aan Oorlog, 11 jan. 1816, Brade en Dinaux aan Oorlog, 9 feb. 1816, ibidem, inv. nrs. 229 en 232.

Piepers aan Gueriot, 7 nov. 1815 nr. 12, IDW.

397 NA, Oorlog/VA, inv. nr. 13797, 1150, 1151. Van der Goltz aan koning, 21 juni 1815 nr. 8, KB 22 juni 1815 nr.

56, NA, Staatssecretarie, inv. nr. 114.

398 Bullot aan Oorlog, 11 mei 1819, Bullot aan het dep. van de Grootmeester (hierna Grootmeester), medio mei 1819 (datum door vochtaantasting onleesbaar), NA, Ministerie van Defensie: Artillerie-Inrichtingen, 1813-1941 (1942-1972) (hierna AI), inv. nr. 3.

111 wilde betalen. Begin februari 1816 claimden Devillers en Malherbe dat zij op hun

aannemingen enkel verlies hadden gemaakt. Omdat het Rijk met meerdere aannemers contracten sloot en deze concurrentie schadelijk voor hen was, wilden zij zich bijgevolg slechts verbinden binnen één jaar 20.000 geweren te leveren als gedurende hun aanneming geen andere aanbestedingen van wapens plaatsvond. Bullot voelde wel wat voor het idee een aannemer exclusiviteit te verlenen, want zoals de aannemers zelf ook aangaven, zou dat de productiekosten reduceren waardoor de verkoopprijs kon dalen. Bovendien zouden de kosten van de inspectie omlaaggaan omdat er dan minder controleurs nodig waren. Van de Goltz wilde zich echter niet binden en wees exclusiviteit resoluut van de hand. Te meer omdat daarvoor geen reden was, want volgens hem waren in Luik voldoende werklieden om jaarlijks 30.000 geweren voor het Rijk te produceren.399

Door alle tegenslagen werd de koning ongeduldig en dus verzocht Van der Goltz Bullot de druk bij aannemers op te voeren zodat alle productiecapaciteit werd benut,

alsmede bij eenieder die daartoe door hem geschikt werd bevonden informatie in te winnen op welke condities zij bereid waren aannemingen te doen.400 Onder productiecapaciteit verstond het departement het aantal wapens dat in Luik voor het Nederlandse leger maximaal geproduceerd kon worden. Dit werd begrensd door het beschikbare aantal werklieden dat in staat en bereid was wapens voor het leger te produceren. Omdat in Luik nog veel geweren voor vreemde mogendheden werden geproduceerd en de handel voor de particuliere markt floreerde, stelde Bullot de productiecapaciteit op maximaal 2.500 stuks per maand.401 Op mondelinge opdracht van de koning deed Du Pont nader onderzoek.

Aanvankelijk ging hij ervan uit dat tijdens de Franse overheersing jaarlijks 50 tot 60.000 geweren in Luik geproduceerd werden, maar kwam daarop terug. Mede omdat er destijds geen wapens voor vreemde mogendheden werden geproduceerd en de particuliere handel gering was, concludeerde hij dat er dit nooit meer dan 30.000, ten hoogste 36.000, waren geweest.402 Omdat de particuliere markt nu bloeide, vreesde hij dat zelfs een aantal van 25.000 stuks nauwelijks haalbaar was. Het aantal wapens dat door vreemde mogendheden in Luik was besteld, schatte hij op 4 á 5.000 stuks. Daarnaast werden er veel wapens

gerepareerd die recentelijk door handelaren her en der waren opgekocht, maar dat was slechts een tijdelijke activiteit. Belangrijker waren de prijzen die ervoor werden betaald.

Pruisen gaf per geweer 30 franc, ofwel f 14,78. Terwijl dit minder van kwaliteit was dan het Nederlandse model, waarvoor volgens het laatste met Malherbe Frères gesloten contract maar f 14,25 betaald werd.

Du Pont onderkende dat aannemers die voor het Rijk werkten een dubbel nadeel hadden, zowel een lagere prijs als stringente keuringseisen. Omdat Pruisen in 1815 geweren

399 Bullot aan Van der Goltz, 9 feb. 1816, Van der Goltz aan Bullot, 17 feb. 1816 nr. 63, NA, Oorlog/VA, inv. nr.

232.

400 Van der Goltz aan Bullot, 29 april 1816 nr. 3, IDW.

401 Bullot aan Van der Goltz, 5 mei 1816, NA, Oorlog/VA, inv. nr. 255.

402 Du Pont aan Bullot, 29 april 1816, NA, Proefneming, inv. nr. 135. Du Pont aan Oorlog, 11 mei 1816, NA, Oorlog/VA, inv. nr. 258. Dupin meldt dat in Luik tussen 1 vendémiaire an 11 (23 sep. 1802) en 31 dec. 1814 271.931 geweren en 7.109 karabijnen voor de Franse troepen zijn geproduceerd. Totaal 279.040 stuks, ca.

25.000 per jaar. In Luik werden geen pistolen voor het Franse leger geproduceerd. Charles Dupin, Force militaire de la Grande-Bretagne, Tome II, Paris 1820, 123. Omdat de export van wapens naar de Bataafse Republiek en het Koninkrijk Holland niet zijn meegenomen, geven die slechts een indicatie over de

productiecapaciteit van Luik. Ook is geen rekening gehouden met de ontwikkeling van de steeds stringenter wordende Franse regelgeving. Naast van de factor arbeid hing de productiecapaciteit sterk af van de beschikbaarheid van grondstoffen en water voor de aandrijving van machines.

112 van hetzelfde model in Luik inkocht als Nederland, was het destijds nog een doekje voor het bloeden voor leveranciers dat zij door de Nederlandse keuringscommissie verworpen stukken nog altijd daarvoor konden gebruiken omdat Pruisen niet zo nauw keek. Nu het Nederlandse en het nieuwe Pruisische model van elkaar verschilden, bestond deze uitvlucht alleen nog voor wapens voor de handel naar de koloniën. Als oplossing voor het probleem stelde hij een ingrijpende maatregel voor. Wilde het departement 25 tot 30.000 geweren in Luik laten produceren, moest het beletten dat in de rest van het jaar door Luikse aannemers nieuwe contracten met vreemde mogendheden werden gesloten. Ondertussen speelde de koning met de gedachte opnieuw wapens in het buitenland aan te kopen, en wel in

Maubeuge. Dat liep op niets uit. Als Frankrijk al productie voor Nederland toestond, was het onduidelijk of het de export zou belasten. Bovendien was de prijs 2 franc hoger dan in Luik en eiste de aannemer een waarborgsom voordat hij met de productie wilde beginnen.403

Van der Goltz zag dat de koning vaart wilde maken, en begon te rekenen. De infanterie op sterkte had 68.639 geweren nodig.404 Om tot dat aantal te komen, had de Luikse wapenindustrie nog minimaal acht maanden werk. In de veronderstelling dat uit Engeland nog 5.000 stuks geleverd werden, zouden er 50.000 voorhanden zijn. In de afronding had de infanterie op complete voet 75.000 geweren nodig. Voordat de nieuwe geweren ook daadwerkelijk bij het leger konden worden ingevoerd, was het wenselijk dat er nog een gelijk aantal in reserve was. Dus moesten er gerekend vanaf januari 1817 nog 100.000 geweren worden aangekocht. Van der Goltz berustte in de gedachte dat het onmogelijk was in Luik meer dan 30.000 geweren per jaar te laten produceren en het daarom nog tot in 1820 duurde voordat de nieuwe wapens aan de troepen konden worden uitgereikt. Omdat hij één reservegeweer onvoldoende achtte, waren er in totaal 225.000 geweren nodig. Datzelfde gold voor de cavalerie die berekend was op 7.000 man en waarvoor dus 21.000 karabijnen en een dito aantal pistolen noodzakelijk geacht werden.

Zolang in Luik ook voor buitenlandse mogendheden werd gewerkt, vreesde Van der Goltz zelfs niet op 30.000 geweren te kunnen rekenen. Of het geraden was de handel in wapens in Luik aan banden te leggen, durfde hij niet te beslissen. Omdat het voor

aannemers nadelig en dus niet haalbaar was, had het geen zin aannemers die voor het Rijk werkten te verbieden gedurende de looptijd van hun contract aannemingen voor vreemde mogendheden te doen. Bovendien konden andere aannemers gemakkelijk de buitenlandse handel overnemen. Met Du Pont was hij van mening dat het gouvernement louter beter voor de geweren diende te betalen.

Meer geld uittrekken, deed de koning niet. Daarop deed Van der Goltz nog maar eens onderzoek in de hoop toch nog meer geweren uit Luik te krijgen.405 Hiervoor wendde hij zich tot de gouverneur van Luik die enige plaatselijke wapenfabrikanten benaderde. Deze wezen op de desastreuze politiek die Frankrijk naar hun oordeel in het verleden had gevoerd jegens de particuliere markt, waardoor veel werklieden het vak de rug hadden toegekeerd of naar het buitenland waren vertrokken. Zij zagen de particuliere markt als kweekvijver voor werklieden, als opleidingsinstituut. Daarom stelden zij dat de fabricage van oorlogswapens alleen bevorderd kon worden indien het gouvernement een aanmoedigingsbeleid voor de particuliere markt ontwikkelde. Daarvoor was het wenselijk dat de invoerrechten op

403 Du Pont aan Oorlog, 18 mei 1816, NA, Oorlog/VA, inv. nr. 258.

404 Navolgende ontleend aan: Van der Goltz aan koning, 28 en 29 mei 1816, ibidem. Van der Goltz aan Bullot, 7 nov. 1816 nr. 2, IDW.

405 Navolgende ontleend aan het rapport van Du Pont aan Van der Goltz, 17 aug. 1816 nr. 716, en dat van Van der Goltz aan koning, 22 aug. 1816 nr. 10, NA, Oorlog/VA, inv. nr. 282.

113 steenkolen en ijzer werd afgeschaft en er een algemene vrijstelling voor de Nationale Militie kwam voor werklieden die wapens voor het Rijk produceerden. Zowel aannemers als

werklieden moest een redelijke winst worden verzekerd en de betalingen moesten

gegarandeerd zijn. Hoewel dat laatste veel zegt over het imago van het departement in de branche, kon Van der Goltz weinig met de resultaten van het onderzoek. Onder de

mededeling dat hij een ultieme poging had gedaan toch nog meer wapens uit Luik te krijgen, legde hij het rapport bij de koning neer.

Natuurlijk stond voor de fabrikanten het eigenbelang voorop en dat zien we ook elders in hun rapportage terugkomen. Ze vonden dat het departement door een te strenge keuring van de wapens zichzelf benadeelde. Daarom stelden ze voor het in Luik veel

geproduceerde en goedkopere model Mousquet Nr. 1 als standaardwapen te adopteren.

Ging het departement daartoe over, was het voor alle fabrikanten gemakkelijker mee te dingen naar opdrachten voor het leger omdat dan ook minder gekwalificeerde werklieden bij de productie ingezet konden worden. Het departement weigerde evenwel concessies te doen ten aanzien van de kwaliteit van de wapens. Ofschoon het geweer Mousquet Nr. 1 door de fabrikanten beter geacht werd dan de Pruisische en Oostenrijkse modellen en de loop, het slot en de lade gelijk waren aan het geadopteerde model, waren de overige stukken van de Franse modellen van 1763 en 1774 en niet stringent gekeurd. Du Pont zag het als een zeer onregelmatig samenstel van meestal afgekeurde stukken, waarvan het leger zich slechts zou bedienen indien de behoefte acuut was. Mocht evenwel een fabrikant uit speculatie enige honderden geweren van dit model hebben geproduceerd en die voor een zeer geringe prijs willen verkopen, kon een dergelijke aankoop overwogen worden. Du Pont hield graag de mogelijkheid open op ad hoc basis te kunnen inspelen op de omstandigheden.

In lijn daarmee wees hij Van der Goltz erop dat Devillers hem al eerder geïnformeerd had 1.000 dragondergeweren te kunnen leveren. Omdat die hetzelfde kaliber, degelijkheid en nauwkeurigheid hadden als het model infanterie, zij het wat korter en lichter, was het wenselijk deze voor het Rijk te behouden, te meer omdat de aannemer gezien de algemene schaarste aan wapens in Europa deze gemakkelijk elders kon afzetten. Daarmee raakte Du Pont een ander probleem waarmee het departement werd geconfronteerd. Medio 1816 had de Luikse wapenindustrie zich van de klappen die het in de Franse tijd had opgelopen

behoorlijk hersteld.406 De markt voor wapens fluctueerde sterk en op dat moment zat de branche niet op orders van het Rijk te wachten.

Ondanks de hoge eisen die het departement stelde, boden zich sporadisch toch nieuwe potentiële aannemers aan. Een van hen was Jean Lambert de Loneux, een voormalig lid van de hierboven aangehaalde commissie van wapenfabrikanten. Bullot die het aantal leveranciers zo beperkt mogelijk wilde houden, adviseerde negatief, te meer omdat De Loneux, hoewel ervaren in de wapenindustrie, zelf geen eigen lopenusine bezat en niet over voldoende ladenhouten beschikte. Het departement had evenwel een ander motief zijn aanbod af te wijzen, want ondanks alle kritiek waren de bestaande aannemers op hun schreden teruggekomen en de te vergeven orders reeds verdeeld; Malherbe 10.000,

406 "Liste des marchands d’armes de liège et des communes voisines, 20 juillet 1816 ", A.E.L., N2, 3269. Deze lijst vermeldt 35 wapenfabrikanten, waarbij het aantal in de branche werkzame personen op 6.000 wordt geschat. Ook Thomassin (Mémoire statistique du Département de l'Ourte over het jaar 1816) vermeldt 6.000 werklieden. Volgens Gaier is dit aantal schromelijk overdreven en zouden dat er niet meer geweest zijn dan de helft. Buiten dat Gaier overdrijven typisch voor die tijd noemt, geeft hij niet aan waarop hij zich baseert. Verder vermeldt Thomassin 36 wapenfabrikanten en 15 lopenusines die aan 214 personen werk zouden bieden. Cijfers die Gaier wel plausibel acht. Gaier, Quatre siècles d'armurerie liégeoise, 126.

114 Devillers 8.000 en Malherbe Frères 8.000 + 4.000 stuks. Daarmee was volgens het

departement de beschikbare productiecapaciteit van Luik al ten volle benut. Mocht in het voorjaar van 1817 opnieuw een aanbesteding plaatsvinden, was Bullot welkom ook De Loneux hierbij te betrekken.407

Nu de aanschaf van geweren geregeld scheen, richtte Van der Goltz zijn aandacht op de inkoop van verwisselstukken en toebehoren. Tot dan werden die door diverse

functionarissen op ad hoc basis aangekocht in Engeland, Luik en bij aannemers in de

Noordelijke Nederlanden.408 Naast de inspecteur-generaal van de artillerie en de inspecteur in Luik, waren dat voornamelijk de directeur van de Stapel- en Constructie Magazijnen en de magazijnmeester van de artillerie in Delft. Het Reglement draagbare wapenen verbood de administrateurs van de korpsen andere verwisselstukken ter reparatie van geweren te gebruiken dan die verstrekt door een magazijnmeester van de artillerie of andere door het departement speciaal aangewezen personen. Mede gezien de vele klachten over de kwaliteit van verwisselstukken die uit Engeland afkomstig waren, leidde dit tot ergernis bij de

korpsen. Om die weg te nemen, moesten zaken anders worden geregeld. Doel was per 1 januari 1817 kwalitatief goede en een grotere diversiteit verwisselstukken en andere kleine

korpsen. Om die weg te nemen, moesten zaken anders worden geregeld. Doel was per 1 januari 1817 kwalitatief goede en een grotere diversiteit verwisselstukken en andere kleine

In document UvA-DARE (Digital Academic Repository) (pagina 112-125)