• No results found

De transformatie van vuursteen- naar percussiegeweren

In document UvA-DARE (Digital Academic Repository) (pagina 147-162)

Deel IV Het Koninkrijk der Nederlanden

B. De periode 1840-1850

3. De transformatie van vuursteen- naar percussiegeweren

Medio 1839 meldde Joseph Malherbe zich bij het departement van Oorlog. Indien hem exclusiviteit werd verleend, was hij bereid ergens in Nederland, maar bij voorkeur in Maastricht, een geweerfabriek op te richten en zelfs zijn bestaande in Luik te verlaten. Net als voor de Belgische afscheiding voelde het departement daar niets voor. Maar indien hij bereid was onvoorwaardelijk en zonder medewerking van het Rijk daartoe over te gaan,

550 Brade aan Oorlog, 29 okt. 1841 nr. 289, NA, AI, inv. nr. 28.

551 Oorlog aan Brade, 12 mei 1841 nr. 134, NA, AI, inv. nr. 23.

552 Brade aan Wessels, 5 aug. 1841 nr. 155, NA, AI, inv. nr. 27.

145 stond hem dat vrij.553 Zover ging Malherbe niet. Hopende op de order voor de te verwachten transformatie, voorzag hij zich begin 1841 wel van een werkplaats in Maastricht en zocht hij steun bij de gouverneur van het Hertogdom Limburg, Jhr. J.E.P.E. Gericke van Herwijnen.

Omdat die zich al zorgen maakte over de gevolgen voor het Limburgse bedrijfsleven van een voorlopig handelsverdrag tussen Nederland en Luxemburg, was hij met het oog op de lokale economie graag bereid de oprichting van een nieuwe fabriek in Maastricht bij de koning te bepleiten.554

Brade kon zich het voorval met Malherbe uit 1817 nog goed herinneren en vond het niet raadzaam opnieuw met hem tot zaken te komen. Hij mocht de man niet en vreesde bovendien dat een werkplaats minder goed bestuurd werd indien een fabrikant zijn aandacht over meerdere werkplaatsen moest verdelen, want naast zijn fabriek in Luik had Malherbe ook nog een werkplaats in Wesel waar voor rekening van Pruisen wapens naar het percussiesysteem werden getransformeerd. Wel vond Brade de oprichting van een

afzonderlijke werkplaats wenselijk en daarvoor was Maastricht de geëigende plaats. In 1834 was nog een aanbod van Petrus Regout om daar een geweerfabriek op te richten afgewezen omdat de afgezonderde ligging van de vesting dat niet toeliet.555 Nu was de geografische ligging van Maastricht een pluspunt omdat de transformatie daar veel goedkoper en sneller uitgevoerd kon worden dan in Delft. Want ondanks de hoge lonen die zij daar konden verdienen, was de bereidheid onder Waalse werklieden zich in Delft te vestigen laag.

Vanwege de geringe afstand van Luik zouden zij zich wel naar Maastricht willen verplaatsen, vooral nu lokaal onvoldoende werk was.556

Voordat op het aanbod van Malherbe kon worden beslist, moesten nog soortgelijke aanbiedingen worden afgedaan557, waaronder één van Malherbe de Goffontaine. Zijn

verzoek was door de koning voor advies doorgezonden aan de directeur-generaal van Oorlog List alsmede aan de minister van Binnenlandse Zaken H.M. baron de Kock. Omdat hij samen met List een gemeenschappelijk schrijven naar de koning wilde doen uitgaan en de

wapenindustrie hem onbekend was, wilde De Kock zich vooraf een beeld vormen van de mogelijkheden die de Nederlandse industrie bood. Bij diverse ondernemers informeerde hij of hun fabrieken vuurwapens konden produceren, of op hun eigen kosten daartoe konden worden ingericht.558 Omdat enige ondernemers interesse toonden, concludeerde De Kock dat het niet in het belang van de nationale nijverheid was een buitenlandse fabriek naar Maastricht over te brengen. Dit was slechts een vertakking van de Luikse wapenindustrie en dus kon het Rijk daar net zo goed direct wapens inkopen indien er al dringend behoefte aan was. De Kock negeerde de positieve gevolgen voor de lokale economie die de vestiging van een nieuwe fabriek in Maastricht zou hebben en stelde List voor Malherbe de Goffontaine te antwoorden dat na gedaan onderzoek bij de regering geen termen gevonden waren hem behulpzaam te zijn. List ging daarmee niet akkoord en deed Schimmelpenninck van der Oye, inmiddels opvolger van De Kock, een tegenvoorstel. List vond de ligging van Maastricht weliswaar niet geschikt, maar mocht Malherbe de Goffontaine geheel op eigen risico een

553 Commissoriaal 5 juli 1839 nr. 13, Oorlog aan koning, 28 dec. 1839 nr. 20, De Secretaris van Staat aan Oorlog, 1 jan. 1840 nr. 76, NA, Staatssecretarie, inv. nr. 4553.

554 Gericke aan koning, 14 feb. 1841 nr. 1 en 30 april 1841 nr. 6, NA, KdK, inv. nr. 4479.

555 Brade aan Grootmeester, 21 juni 1834, NA, AI, inv. nr. 24.

556 Brade aan Oorlog, 6 mei 1841 nr. 85, ibidem, inv. nr. 27.

557 Oorlog aan Brade, 26 mei 1841 nr. 109, ibidem, inv. nr. 23.

558 De Kock aan Oorlog, 22 mei 1841 nr. 110, NA, Oorlog/VA, inv. nr. 3188.

146 wapenfabriek in Nederland vestigen, was de regering niet ongenegen hem van orders te voorzien zowel voor levering van nieuwe wapens als voor de te verwachten transformatie.559

Als lid van de Tweede Kamer had Schimmelpenninck van der Oye zich tijdens de behandeling van de begroting voor het jaar 1841 nog lovend over List uitgelaten, nu schoot zijn voorstel hem in het verkeerde keelgat. De regering mocht Malherbe de Goffontaine zeker niet bij voorbaat te kennen geven hem van orders te voorzien, vooral niet nu List de voorstellen van het Nederlandse bedrijfsleven totaal negeerde. Met name wees hij op de Haagse firma Enthoven die bereid was geheel uit eigen middelen en zonder enig voorschot een fabriek op te richten indien deze op bescherming van de regering kon rekenen. Terwijl Schimmelpenninck van der Oye het Nederlandse bedrijfsleven bij wapenaankopen een voorkeursbehandeling wilde geven, zag List niets in diens suggestie nadere contacten daarmee aan te knopen omdat hij het voor onmogelijk hield dat iemand die met de

wapenindustrie onbekend was met succes een wapenfabriek kon vestigen.560 Dat kon slechts met buitenlandse hulp. Omdat hij niet wilde dat bij een transformatie wapens de grens overgingen, moest die in Nederland worden uitgevoerd, desnoods in Maastricht en dus wilde hij de deur voor Malherbe de Goffontaine openhouden. Daarnaast had List geen vertrouwen in Enthoven. Weliswaar had deze zich na de Belgische afscheiding toegelegd op het gieten van ijzeren projectielen, maar ondanks dat het productieproces eenvoudig was en slechts leiding van een paar ter zake kundige werklieden vorderde, had het geruime tijd geduurd voordat Enthoven dit onder controle had. Daarbij sloot List aan bij zijn voorganger die ook al benadrukt had dat de lof die Enthoven zich toezwaaide op zijn minst gezegd overdreven was toen die zich in 1838 aanprees voor het produceren van kanonnen.561

Het belang van de nationale nijverheid was voor List ondergeschikt. Voor hem waren de toetsingscriteria voor het vergeven van orders: kwaliteit, prijs en levertijd. Naast dat List zijn ambtgenoot de les las, stelde hij hem een ultimatum. Ging Schimmelpenninck van der Oye niet akkoord met zijn zienswijze, restte niets anders dan de koning separaat rapport te doen. Dat deed Schimmelpenninck van der Oye vooralsnog niet. Daarentegen speelde hij de informatie die hij van List had gekregen door naar Enthoven. Opnieuw hemelde Enthoven zijn eigen aanbod op. De firma was kapitaalkrachtig en bereid f 50.000 op het Nationale Grootboek in te schrijven als garantie voor het nakomen van verbintenissen.562 Gedurende haar twintigjarig bestaan, had het door ijver en een voorzichtige keuze van bekwame werklieden verschillende takken van industrie tot een hoogte gebracht waardoor hun fabrieken konden wedijveren met willekeurig iedere ander in binnen- en buitenland.

Waarom zou dit in de wapenindustrie niet lukken? Blind afgaand op de informatie door Enthoven verstrekt, richtte Schimmelpenninck van der Oye zich tot de koning.563 Het meest liet hij zich leiden door de toegezegde inschrijving op het Nationale Grootboek. Zowel als lofzang op Enthoven, als om de vergelijking met Malherbe de Goffontaine te maken die volgens de retroacta van de voormalige Administratie voor de Nationale Nijverheid zijn financiën reeds lang vóór de Belgische onlusten in het ongerede had. Schimmelpenninck van der Oye overlaadde de koning met een berg papier, informeerde hem eenzijdig, maakte Malherbe de Goffontaine inktzwart, waarschuwde tot tweemaal toe voor de ligging van

559 Oorlog aan BiZa, 12 juni 1841 nr. 106A, ibidem.

560 Schimmelpenninck aan Oorlog, 19 juni 1841 nr. 135, Oorlog aan BiZa, 26 juni 1841 nr. 35, NA, Oorlog/VA, inv. nr. 3190.

561 Oorlog aan koning, 28 dec. 1839 nr. 1, NA, Oorlog/VA, inv. nr. 3138.

562 Enthoven aan BiZa, 22 juli 1841, NA, Oorlog/VA, inv. nr. 3199.

563 Schimmelpenninck aan koning, 4 aug. 1841 nr. 151, NA, KdK, inv. nr. 54.

147 Maastricht en prees Enthoven de hemel in. Vol vertrouwen stelde hij de koning voor

Malherbe de Goffontaine te informeren geen steun van de regering voor zijn plan te krijgen en Oorlog opdracht te geven nader in overleg te treden met binnenlandse fabrikanten.

We hebben al eerder gezien dat ondernemers optimistisch zijn. In dit geval slaagde Enthoven ook Binnenlandse Zaken enthousiast voor zijn plan te krijgen. Oorlog wist evenwel waar het optimisme van Enthoven toe kon leiden en had negatieve ervaringen met de firma.

Slechte ervaringen kunnen omslaan in aversie jegens een bepaalde ondernemer of bedrijf, zoals Brade die had jegens Malherbe. In dit geval maakte het niet uit. Op zakelijke gronden zag Oorlog Enthoven niet als een mogelijke toekomstige leverancier. Het probleem dat List had, mocht het er al een geweest zijn, was dat hij Binnenlandse Zaken de wind uit de zeilen moest zien te nemen. Op inhoud had List gemakkelijk Schimmelpenninck van der Oye kunnen pareren en hem bij de koning te kijk kunnen zetten als een onbenul, maar deed dat niet. In hoofdzaak verenigde hij zich met het advies van Binnenlandse Zaken en wel omdat hij kennis genomen had dat Malherbe de Goffontaine op dat moment in moeilijkheden verkeerde en wellicht daarom zijn toevlucht tot de Nederlandse regering nam.564 Waar List zich op baseerde, is onduidelijk, te meer omdat uit niets blijkt dat Brade hierbij betrokken is geweest. Waarom zou de inspecteur wel geraadpleegd worden in onbeduidende

vraagstukken als aanbiedingen van derden die simpel zonder zijn tussenkomst door het departement afgedaan hadden kunnen worden en niet bij deze zaak?

Hoewel List het onnodig vond Malherbe de Goffontaine met de reden van de afwijzing bekend te maken en twijfelde of een Nederlandse fabrikant erin zou slagen

kwalitatief goede wapens tegen acceptabele prijzen te kunnen leveren, verzocht hij conform het voorstel van Binnenlandse Zaken machtiging voor het openen van onderhandelingen met Enthoven. Mocht blijken dat Enthovens plan wel uitvoerbaar was, maar desalniettemin de prijzen hoger uitvielen, was het aan de koning te beslissen of het hem dit waard was ter aanmoediging van de binnenlandse nijverheid.

Twee dagen nadat List zich tot de koning had gericht, wendde Enthoven zich opnieuw tot Binnenlandse Zaken.565 Naast dat hij nog steeds in de markt was voor het leveren van geschut, bood hij aan voorbereidingen te treffen om zijn fabriek in te richten voor een transformatie. Doordat daar reeds een stoommachine aanwezig was, zou de productie van wapens gemakkelijk zijn. Gretig nam hij iedere gelegenheid te baat zijn fabrieksactiviteiten uit te breiden om daardoor ook een groter aantal werklieden en nijvere huisgezinnen het dagelijks brood te verschaffen in de volle overtuiging dat daardoor de nationale nijverheid werd bevorderd en de bloei van het vaderland voortreffelijk werd gediend. Gezien de goede relatie tussen Binnenlandse Zaken en Enthoven had het wellicht daardoor wat langer

geduurd voordat de koning List de door hem gewenste machtiging verleende.566 Nu was het aan Enthoven aan te geven wat het Rijk bij de op te richten fabriek jaarlijks zou moeten besteden om deze rendabel te maken, alsmede de minimumprijzen van een aantal gangbare wapens.567

Terwijl het departement op antwoord wachtte, kreeg Brade in oktober opdracht voorstellen te doen die tot de krachtdadige invoering van percussiewapens bevorderlijk waren, te zoeken naar geschikte plaatsen voor de transformatie en naar personen die deze

564 Oorlog aan koning, 11 aug. 1841 nr. 7A, ibidem.

565 Enthoven aan BiZa, 13 aug. 1841, NA, Oorlog/VA, inv. nr. 3199.

566 Kabinetsverordening 26 aug. 1841, NA, Oorlog/VA, inv. nr. 13899, 1479.

567 Brade aan Enthoven, 18 sept. 1841 nr. 231, NA, AI, inv. nr. 27.

148 konden uitvoeren.568 Hij richtte zijn aandacht op Maastricht, waar hij een fabrikant hoopte te vinden die over gebouwen beschikte die tot werkplaats ingericht konden worden.569 Was dat niet het geval, kon nog altijd de plaatselijke artilleriewerkplaats daarvoor worden gebruikt. Om meer duidelijkheid te krijgen, wendde hij zich tot Regout die hij nog kende uit 1834. De transformatie en reparatie van de wapens zou ongeveer vijf jaar of minder in beslag nemen en werk bieden aan zo’n honderd werklieden. Vanwege het spoedeisend karakter was het noodzakelijk dat in 1842 met de transformatie begonnen werd. Wellicht dat Regout zelf bereid was de leiding van deze onderneming op zich nemen?570

Terwijl Regout de suggestie van Brade overwoog, raakte het departement ervan overtuigd dat het niet om Maastricht heen kon. Omdat de winter het transport kon belemmeren, gaf het in november de magazijnmeesters in Dordrecht en Gorinchem

opdracht ieder 3.000 infanteriegeweren naar Maastricht te zenden.571 Toonde Regout geen interesse, kon het departement nog altijd terugvallen op Malherbe die zijn aanbod had herhaald. Dat was niet meer dan een noodgreep. Doordat het te verwachten was dat ook het departement nog meer orders bij hem zou plaatsen, zou hij het nog drukker krijgen dan hij het al had. Want inmiddels had hij ook weer orders voor Rusland geaccepteerd en bleef mede daardoor al in gebreke de bestelde koloniale geweren volgens afspraak te leveren.572 Desondanks meende Brade het aanbod van Malherbe in overweging te moeten houden tot na afloop van de onderhandelingen die hij nog met andere fabrikanten over dit onderwerp zou aanknopen.

Begin december presenteerde Brade een lijstje aan het departement van een aantal personen die geschikt en bereid waren de transformatie aan te nemen: Regout, Malherbe en Enthoven.573 Feitelijk was dit meer bedoeld een vergelijk tussen de verschillende

aanbiedingen te kunnen maken dan dat Brade ook vertrouwen in de aanbieders had. Onder voorwaarde dat de benodigde verwisselstukken in Luik werden geproduceerd en gekeurd, was Regout bereid een werkplaats in Maastricht in te richten. Deze kon in de loop van januari 1842 operationeel zijn en voldoende werklieden onderbrengen om jaarlijks ongeveer 20.000 geweren te transformeren. De prijs die hij vroeg was f 2,05 per geweer. Het tarief voor herstellingen en verwisselstukken moest in gezamenlijk overleg nader worden vastgesteld. Brade was positief over het aanbod van Regout. De beoogde werkplaats was zeer geschikt en groot genoeg daarin 60 á 70 werklieden onder te brengen. Tevens was ruimte aanwezig voor controleurs en opslag. De werkplaats was gevestigd boven een vertrek waar een stoommachine stond, zodat werktuigen daarop aangesloten konden worden. Voor het inrichten van de werkplaats had Regout zich verbonden met een geschikte Luikse

wapenfabrikant die ook de werkzaamheden zou gaan besturen, namelijk Joseph Lemille.574

568 Oorlog aan Brade, 20 okt. 1841 nr. 9A, NA, Oorlog/VA, inv. nr. 3207.

569 Brade aan Oorlog, 29 okt. 1841 nr. 289, NA, AI, inv. nr. 28.

570 Brade aan Regout, 8 okt. 1841, RHCL, Militaire Commandant, inv. nr. 338. Deze ongesigneerde,

ongenummerde in het Frans opgestelde brief is niet opgenomen in de brievenboeken van Brade, terwijl op die datum door Brade uit Delft meerdere brieven zijn verstuurd. In het archief bevindt zich een vergelijkbaar aan Regout gericht schrijven, zelfde briefpapier en handschrift, verzonden uit Delft 6 jan. 1842, waarin gerefereerd wordt aan een brief van Regout van 3 jan. 1842. Van de inhoud van dit laatste schrijven maakte Brade melding aan de dir.-gen. van Oorlog 6 jan. 1842 nr. 4, NA, AI, inv. nr. 28. Ook de brief van 6 jan. is niet in het

brievenboek opgenomen.

571 NA, Oorlog/VA, inv. nr. 13899, 1485.

572 Brade aan Oorlog, 1 nov. 1841 nr. 295, NA, AI, inv. nr. 28.

573 Brade aan Oorlog, 1 dec. 1841 nr. 326, ibidem.

574 Zie Brade aan Wessels, 21 dec. 1841 nr. 360, ibidem.

149 Omdat Regout reeds verschillende takken van nijverheid naar Maastricht had overbracht, geloofde Brade dat hij zou slagen voldoende werklieden uit het naburige Luik aan te werven.

Ook Malherbe was bereid in Maastricht een werkplaats in te richten en had Brade een daartoe geëigend gebouw aangewezen waarover hij direct kon beschikken. De

voorwaarden die hij stelde, waren nagenoeg dezelfde als die van Regout. Voor zover deze niet gerepareerd hoefden worden, konden jaarlijks ± 24.000 geweren getransformeerd worden en wel voor f 2,10 per geweer. Enthoven was voornemens een werkplaats in Den Haag vestigen om daar vanaf februari tenminste 20.000 geweren jaarlijks te transformeren en hoopte dat na een jaar op 30.000 te kunnen brengen. Daarvoor vroeg hij f 2,71 per geweer. Ingecalculeerd was dat de verwisselstukken in Luik werden geproduceerd en gekeurd en de arbeidslonen in Den Haag 2/3 hoger lagen dan in Luik. Tenzij Binnenlandse Zaken erin slaagde de koning te overtuigen dat Enthoven ter aanmoediging van de

binnenlandse nijverheid met de order begunstigd moest worden, zou zijn aanbod, indien die niet drastisch werd herzien, vlug in de archieven verdwijnen.

Voordat Oorlog op de offertes kon reageren, ontving het een brief van Regout waarin hij zich als potentiële aannemer aanprees. De afdeling artillerie was nog niet op de hoogte van het verslag dat Brade aan List had uitgebracht en dus restte Brade niet meer dan daarnaar te verwijzen.575 Dit is een voorbeeld van het langs elkaar heen werken van afdelingen binnen één departement. Regout, die toch al de voorkeur had op het hoogste niveau zaken te doen, maakte daar gebruik van. Hij reisde naar Den Haag waar het

departement hem bekend maakte met de indicatieve prijs van f 1,80 waarvoor de geweren getransformeerd konden worden. Ondanks dat deze prijs gebaseerd was op de Luikse markt, nam Regout deze over. Voorwaarde was dat hij dan ook alle wapens mocht transformeren en de bijkomende reparaties mocht uitvoeren. Regout informeerde Brade met het

departement tot overeenstemming gekomen te zijn en omdat het dus vaststond dat hij de order kreeg, verzocht hij hem nu spoedig een contract op te maken en tot een tarifering voor de verwisselstukken te komen.576

Voor Brade kwam dat als een totale verrassing. Hij waarschuwde het departement dat de prijs hem zeer gematigd voorkwam en de order niet onder meerdere aannemers te verdelen. Want naast dat Regout Waalse werklieden moest aantrekken, zou mogelijke concurrentie uit Luik de looneisen kunnen opschroeven.577 De order verdelen, deed het departement niet. Het liet zich leiden door de prijs en machtigde Brade tot het opmaken van een ontwerpcontract en het doen van een voordracht voor de personele bezetting van de keuringscommissies in Maastricht en Luik.578 Malherbe werd voor zijn aanbod bedankt.579 Hoewel Enthoven nog aanbood de wapens voor dezelfde prijs in Luik te laten transformeren, ging het departement hier niet op in. Naast dat het herziene aanbod minder gunstig was dan dat van Regout, wees het Enthoven erop dat de aanbesteding en de daarmee gepaard gaande gelden binnen de grenzen van het Rijk de zaak had beslist. Daarmee nam het

tegelijkertijd Binnenlandse Zaken de wind uit de zeilen. Een ultieme poging van Enthoven de

575 Oorlog aan Brade, 2 dec. 1841 nr. 10A, NA, AI, inv. nr. 23. Brade aan Oorlog, 10 dec. 1841 nr. 348, ibidem, inv. nr. 28.

576 Regout aan Brade, 14 dec. 1841, RHCL, Militaire Commandant, inv. nr. 338.

577 Brade aan Oorlog, 15 dec. 1841 nr. 355, NA, AI, inv. nr. 28.

578 Oorlog aan Brade, 18 dec. 1841 nr. 6B, NA, AI, inv. nr. 23.

579 NA, Oorlog/VA, inv. nr. 13899, 1487.

150 transformatie in Delft voor f 1,75 uit te voeren, werd evenzeer door het departement

afgewezen.580

Nu was het aan Brade de transformatie zo spoedig mogelijk te starten en in goede

Nu was het aan Brade de transformatie zo spoedig mogelijk te starten en in goede

In document UvA-DARE (Digital Academic Repository) (pagina 147-162)