• No results found

De invloed van het militaire apparaat op de productie

In document UvA-DARE (Digital Academic Repository) (pagina 91-96)

Deel III Het Koninkrijk Holland 1806-1810

3. De invloed van het militaire apparaat op de productie

In de Bataafse tijd had de keuringscommissie in Luik gezien dat de functie van de Franse inspecteur zich niet beperkte tot keuring van het eindproduct, maar dat deze een grote rol had in het gehele productieproces. In 1806 legde Gaspard Hermann Cotty (1772-1839), Chef de bataillon au corps Imperial de l'artillerie, dit proces vast in zijn Mémoire sur la fabrication des armes portatives de guerre dat bij het opstellen van het Culemborgse reglement in 1807 model stond.

Nu er een nieuw contract met Devillers moest worden gesloten, greep het militaire apparaat dit aan om zijn invloed op het productieproces verder te vergroten en werd de rol van de inspecteur hierin vastgelegd. Een belangrijke breuk met het verleden was, naar Frans voorbeeld, de invoering van een ingangscontrole op grondstoffen (metaal, hout en kolen) voordat die mochten worden gebruikt. Bij aankomst van ieder transport moest de aannemer de inspecteur daarvan op de hoogte stellen, zodat deze orders kon geven tot beproeving.

Deze proeven werden verricht door werklieden die de grondstoffen moesten verwerken in aanwezigheid van controleurs, reviseurs en de inspecteur of een andere officier. Alle wapens en wapenonderdelen werden minutieus beproefd en geïnspecteerd. Lopen, sloten,

laadstokken, bajonetten, garnituren en ladenhouten werden met een stempel of keurmerk voorzien. Alles dat het keurmerk niet droeg, werd aan de aannemer voor diens rekening teruggegeven. Feitelijk kwam het erop neer dat de aannemer grondstoffen inkocht en betaalde. Werden die afgekeurd, kwam dat voor zijn rekening. Na goedkeuring werden die voor inkoopprijs met een opslag voor eventuele invoerrechten en transportkosten voor verdere bewerking door de aannemer aan de werklieden doorverkocht en kwam de bewerking daarvan voor hun risico. De vergoeding aan de werklieden werd in der minne geschikt door een commissie bestaande uit de inspecteur, de aannemer en

vertegenwoordigers van de diverse ambachten en werd via rekening-courant tussen partijen verrekend. De aannemer was verplicht de door de werklieden te betalen inkoopprijzen voor grondstoffen aan deze commissie op te geven die dan voor een jaar vaststonden.

Een prijsafspraak van 9 maart 1809 voor de productie van 4.000 geweren geeft een momentopname van de samenstelling van zo’n commissie.284 Naast de inspecteur, kapitein van Winter, die als president fungeerde en bijgestaan werd door luitenant Pieter Frans Bullot (1786-1835) en de aan de fabriek verbonden controleurs en reviseurs, en de aannemer Devillers, werden de werklieden vertegenwoordigd door de molenmeester, de lopensmeden, de garniseur, de slotenmakers, de geelgieter, de tuimelaarsmid, de boven- midden en onderbandensmeden, de bajonetsmid, de beugel en stormringsmid, de

schroevensmid, de kolfplatensmid, de stift- en verensmid, de beugel en kolfplaten vijlers, de vijler en houtdraadsnijder van schroeven, de vijler van de trekker en zundgatdriller, de

284 NA, Officieren Armee, inv. nr. 20.

89 ladenmakers, de opstellers, de harder en de graveerder. Om de commissie te completeren, trad de commies-comptabele van de fabriek op als secretaris. Aan de gemaakte prijsafspraak moest de minister zijn goedkeuring hechten. Op deze som werd de aannemer door het departement een maximale winstopslag van 20% gegund, zoals dat ook in Luik gangbaar was. Concreet betekent dit dat de aannemer de vastgestelde kostprijs met de factor 1,2 mocht vermenigvuldigen om de verkoopprijs te bepalen.

De prijs van de verwisselstukken werd per jaar bepaald. Omdat de fabriek ook wapens repareerde, moest de prijs voor het schoonmaken hiervan worden gevonden in die van de reparatie zelf. Indien deze te gering was, werd overeenkomstig het bovenstaande naar billijkheid geschikt omdat werklieden geen werk wilden verrichten dat geen centen opbracht. Omdat de prijs vooraf was bepaald op f 20, was de prijsafspraak bedoeld de vergoedingen aan de werklieden te bepalen. In dit geval was dat f 17, wat de aannemer een brutomarge gaf van f 3. Hierin zat het verlies op inkoop van grondstoffen die niet door de keuring kwamen (het zogenaamde rebut of afval) en de kosten van organisatie, zoals voorfinanciering, administratie en kosten van transport naar de magazijnen. Bij aflevering aan het magazijn werd door de magazijnmeester een bewijs van ontvangst afgeven dat de aannemer aan het departement moest overleggen om betaald te krijgen.

Het departement en Devillers maakten zich zorgen over de hoge vergoedingen die aan de werklieden werden betaald en trachtten die te verminderen door het formeren van élèves (leerlingen), bestaande uit lokale jongeren. De aannemer verbond zich ten minste tien jongelieden van niet minder dan zestien jaar oud voor zijn rekening te engageren en te onderhouden. De wijze waarop hij zich wilde verbinden, werd aan hem overgelaten.

Wapencontroleurs kregen de taak deze leerlingen bij te staan en erop toe te zien dat zij zich snel in de hun opgedragen taak bekwaamden, waarbij de leertijd werd bepaald op drie jaar.

Mocht deze maatregel aan het doel beantwoordden, werd nadien het aantal leerlingen jaarlijks nader vastgesteld. Na de opleiding kregen de leerlingen de kans zich te laten inschrijven in het register van werklieden. Het eindoordeel berustte bij de inspecteur, die hen naast op vakbekwaamheid ook op gedrag beoordeelde. Voordat werklieden door de aannemer konden worden aangenomen, moest de inspecteur zijn goedkeuring daaraan geven. Werklieden waren verplicht de aannemer, hun meesters en de overige aan de fabriek geëmployeerden te respecteren. Doel was vooral controleurs in bescherming te nemen indien deze door werklieden onheus werden aangesproken als hun werk werd afgekeurd. De partijen hadden zich ook gebogen over de vakbekwaamheid van de op de fabriek aanwezige werklieden. Had de aannemer een overschot aan werklieden en wilde hij dit terugbrengen, moest hij de inspecteur daarvan vooraf in kennis stellen. Bovendien werd hij verplicht de minst bekwame in overleg met, of op order van de inspecteur te ontslaan. Hetzelfde lot stond eenieder te wachten die zich aan drank of brutale handelswijzen te buiten ging.

Ook op andere terreinen had het departement lering getrokken uit het verleden. Zo mocht de aannemer zonder voorafgaande toestemming van het departement geen

contracten met derden aangaan en door de inspectie gecontroleerde stukken gebruiken anders dan voor de productie van wapens voor Rijk en moest hij voor iedere order minstens één binnen het Rijk gedomicilieerde borg stellen. Mocht de aannemer in financiële

problemen komen waardoor hij grondstoffen of lonen niet kon betalen, stond de borg hiervoor garant zodat de productie door kon gaan. Bovendien nam deze de rol van de aannemer over indien die overleed, of zich heimelijk van de fabriek verwijderde. Deze borg vond Devillers in P.J. van Oosthuyse (1763-1818), een uit Oost-Vlaanderen afkomstige

zakenman die zich in 1783 in 's-Gravenhage had gevestigd en onder andere actief was op het

90 gebied van fabricage van militaire en andere kleding en levensmiddelen en brandstof

leverde aan Franse, Bataafse en Hollandse legers.285 In 1807 had hij 243 musquetons, 246 paar pistolen en huzarensabels aan het Rijk geleverd en was dus voor het departement geen onbekende.286 Borgen deden dit tegen betaling. De risicopremie die hen te beurt viel, werd van geval tot geval bepaald in een percentage van de aannemingssom. Dit bedrag werd aan de kosten van organisatie toegerekend en was de aannemer kwijt.

Alle ordonnanties, instructies en reglementen ten spijt hadden zich sinds de oprichting van de fabriek onenigheden voorgedaan tussen aannemer en werklieden en tussen de fabriek en inwoners van Culemborg. In juni 1809 ontstonden ernstige geschillen tussen Van Winter en Devillers die zich toespitsten op de uitleg van het aannemingscontract en toepassing van het reglement uit 1807.287 De affaire had reeds tot veel correspondentie aanleiding gegeven, waarvan de inhoud zo triviaal was dat Frucht het onnodig vond de minister daarmee te belasten. Ofschoon het nog geen invloed had op de productie, kon het wel in de toekomst nadelige gevolgen hebben. Daarom gaf Frucht in zijn rapport aan Kraijenhoff toch enige beschuldigingen weer die Van Winter tegen de aannemer inbracht.

Hoewel Devillers verplicht was tien leerlingen in dienst te nemen, waren er dat 24. Daarvan kwamen slechts vijf voor zijn rekening en waren de contracten met de ouders of voogden bekend. Dat was risicovol omdat leerlingen die niet onder contract stonden de fabriek naar goedvinden konden verlaten. Bovendien was Devillers in de rechten van de inspecteur getreden door buiten hem om een werkwinkel aan een werkman toe te wijzen, een ander had ontslagen en zonder goedkeuring kolen naar het magazijn had overgebracht. Anderzijds verweet Devillers Van Winter en zijn medewerkers zich onbehoorlijk jegens de werklieden te gedragen en hen bij het minste voorval van de fabriek dreigden te ontslaan en sommige te bevoordelen. Kern van de zaak was de grote ontevredenheid die onder de werklieden heerste. Uit diverse rapportages concludeerde Kraijenhoff dat het reglement van 1807 onvoldoende soelaas bood en er een Nederlandse vertaling moest komen. Dit moest dan als een werkelijk origineel stuk worden aangemerkt en niet als een afschrift van een afschrift.288 Mede doordat Van Winter een meer actievere post binnen het leger ambieerde, werd hij als inspecteur vervangen door Gueriot de Belseaux.289

Nadat de keuring in Luik ten einde was, was Gueriot de Belseaux in 1806 aangesteld tot inspecteur van de magazijnen en pulvermolens in Zeeland en Brabant. Hoewel hij in 1807 de eerste keus van Demarçay was om tot inspecteur van de geweerfabriek benoemd te worden, was het daarvan niet gekomen. Voordat hij naar Culemborg kwam, was hij commandant van het materieel in de vesting Breda, waartoe hij eind augustus 1809 was benoemd en had hij eerder dat jaar wapeninspecties uitgevoerd.290 Hoewel het primair zijn taak was te zorgen dat orders zo snel mogelijk werden uitgeleverd, werd Gueriot de

Belseaux geconfronteerd met de naweeën van allerlei misstanden uit het verleden. Ook kwam de aanpassing van het reglement niet tot stand. Ondanks dat Bullot voor een vertaling had gezorgd, bleven er onduidelijkheden die te maken hadden met bij de productie te

285 Inventaris van het archief van de familie Van Rijckevorsel 1341-1969, Rijksarchief Utrecht 1993.

286 KB 19 mei 1807 nr. 24, NA, Staatssecretarie LN, inv. nr. 22. Verbaal 24 mei 1808 nr. 61, NA, MvO, inv. nr.

1021.

287 Frucht aan Oorlog, 14 juni 1809, NA, MvO, inv. nr. 1110.

288 Verbaal 26 okt. 1809 nr. 16, ibidem, inv. nr. 1134.

289 Verbaal 23 okt. 1809 nr. 16, ibidem.

290 Stamboek Gueriot, NA, Stamboeken Officieren Landmacht en KNIL (hierna Stamboeken Officieren), inv. nr.

220 nr. 17. NA, MvO, inv. nr. 1241, 187. P. Huguenin aan Oorlog, 5 juni 1809, ibidem, inv. nr. 1416.

91 gebruiken maatvoeringen, Franse en/of Rijnlandse?291 Toen dit probleem de wereld uit was, werd op 10 mei 1810 het Reglement voor de officieren, controleurs en reviseurs

geëmployeerd bij de Koninklijke Geweer Fabriek te Culenborg door de koning vastgesteld.292 In grote lijnen kwam dit overeen met het reglement van 1807. De rol van de inspecteur bij de productie werd bevestigd. Vastgelegd werd hoe lopen en andere onderdelen gemaakt, beproefd en gekeurd moesten worden. Wat niet door de keuring kwam, werd met een stempel van afkeuring gemerkt. De te gebruiken kalibermaten dienden vooraf door een controleur in aanwezigheid van een officier gekeurd te worden. Deze en andere regels hadden tot doel de kwaliteit van de wapens te waarborgen, misbruiken te voorkomen en de financiële risico’s daar neer te leggen waar ze thuishoorden; bij de aannemer of de

werklieden.

Om de orde op de fabriek te waarborgen, bevestigde het reglement dat alle werklieden onder de onmiddellijke order van de inspecteur stonden. De controleurs en reviseurs waren belast met de instructie aan de werklieden, zoals door de inspecteur

voorgeschreven. Uitdrukkelijk werd bepaald dat de inspecteur verantwoordelijk was voor de verdeling van het werk, waarbij hij onpartijdig te werk moest gaan. Ook waren de

werklieden gehouden hun werk te merken en was het hen verboden buiten de fabriek iets te laten bewerken. Daarmee trok het militaire apparaat de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de wapens naar zich toe en werd de rol van de aannemer bij de productie beperkt. Hij moest over voldoende werklieden kunnen beschikken. Waren ze eenmaal op de fabriek tewerkgesteld, had hij er niet zoveel meer over te vertellen.

Goedgekeurde wapens werden van merktekens voorzien. Zo werden de initialen van de inspecteur op de loop geslagen. Op de rechterzijde van de kolf werd een cirkel

aangebracht met daarin de eerste letter van de maand waarin het geweer gecontroleerd was, het jaartal en de beide eerste letters van de namen van de inspecteur en een van de controleurs. In het midden werden de letters “K.H.” aangebracht die stonden voor

“Koninkrijk Holland”. Op de staartschroef werd “Model 1777” gesneden en op de slotplaat

“Koninklijke Geweer Fabrijk te Culemburg”. Het grote keurmerk “K.H.” moest altijd bij de inspecteur berusten en nooit mogen worden geslagen dan in diens aanwezigheid en zijn adjuncten die ook voor alle wapens verantwoordelijk werden gesteld. Doel hiervan was later te kunnen traceren wie bij de productie betrokken waren geweest om hen eventueel daarop aan te kunnen spreken.

Afgezien van de problemen waarmee de fabriek werd geconfronteerd, was de greep van het militaire apparaat op de productie van wapens naar Frans voorbeeld nagenoeg totaal. Om niet te worden belast met allerlei uit actuele situaties voortvloeiende

randverschijnselen die de productie bemoeilijkten, keek Gueriot de Belseaux vooral naar de toekomst.293 Om de rust op de fabriek te herstellen en tegelijkertijd nog meer greep op de bedrijfsprocessen te krijgen, deed hij Frucht talrijke voorstellen. Het reglement verplichtte de aannemer weliswaar voldoende ijzer en staal op voorraad te nemen zodat minimaal drie maanden continue gewerkt kon worden, maar dat gold niet voor andere benodigdheden.

Dus moest het logistieke proces beter beheersbaar gemaakt worden. Vooral de

beschikbaarheid van ladenhouten vormde een probleem. Omdat het noodzakelijk was op korte termijn notenbomenhout uit het buitenland te importeren, waren snel maatregelen vereist omdat vooral in oorlogstijd de vraag hiernaar steeg en mogelijk schaarste in de markt

291 Frucht aan Oorlog, 2 dec. 1809, verbaal 6 dec. 1809 nr. 22, ibidem, inv. nrs. 1149 en 1147.

292 KB 10 mei 1810 nr. 4, NA, Staatssecretarie LN, inv. nr. 78.

293 Gueriot aan Frucht, 13 juli 1810, NA, Officieren Armee, inv. nr. 20.

92 ontstond. Voor kolen was geen te schaarste verwachten, wel zorgde de aanvoer voor

logistieke problemen. Kolen werden per schip afgeleverd waarop ze aan de elementen blootstonden. Het schip werd niet gelost voordat de kolen door alle smeden waren getest, waarbij ze deze konden goedkeuren of weigeren. De proeven hadden bij het laatst

aangekomen schip de gehele dag geduurd en waren uiteindelijk tot ieders tevredenheid bevonden. Toch hadden enige smeden zich nadien beklaagd. Gueriot de Belseaux schreef de klacht toe aan het “locaal” waar deze werden bewaard. Dat was in de open lucht en dat kwam de deugdelijkheid niet ten goede. Daarom moest een bedekte loods of magazijn worden gebouwd.

Om betalingen beter te reguleren, keek Gueriot de Belseaux naar Frankrijk. In Franse fabrieken waren afgezonderde vertrekken speciaal gereserveerd voor opslag van afgewerkte en gecontroleerde wapens, waarvan de inspecteur de sleutel had. De aannemer ontving van deze een reçu wat hij diende te overhandigen om betaling te krijgen. Zo’n voorziening moest er in Culemborg ook komen, zodat ook het Franse betalingssysteem kon worden ingevoerd.

Om beter toezicht te kunnen houden en te voorkomen dat afgekeurde metalen niet hergebruikt kon worden, moesten er nog twee andere vertrekken worden ingericht. Een voor de opslag van geweren die reparatie behoefden, het tweede als bewaarplaats van het afgekeurde ijzer en staal.

Ook had Gueriot de Belseaux de regimenten in het vizier, waar aan een geweermaker andere eisen van vakbekwaamheid werden gesteld dan aan een op een fabriek. Een

regimentsgeweermaker werd geacht alle wapenonderdelen te kunnen repareren en zo nodig ook te maken. Omdat hij per verrichting werd betaald, had hij belang bij zoveel mogelijk werk. Reparaties werden daardoor niet alleen vanwege gebrek aan kunde, maar ook met opzet niet goed uitgevoerd. Zo was hij verzekerd van geregeld werk en dus van inkomen; meer dan hij op een fabriek kon verdienen. Aan deze praktijken moest een eind worden gemaakt. Dat de eerste de beste persoon die eens aan een geweerfabriek werkzaam was geweest zich uitgaf voor geweermaker, beviel Gueriot de Belseaux al niet, minder kon hij begrip opbrengen voor een korps of regiment dat zonder enige informatie in te winnen deze personen in dienst nam. En waar kon die beter worden verkregen dan bij hem? Daarom moest de inspectie een rol krijgen bij het opleiden van geweermakers voor de regimenten.

Omdat geweermakers militaire soldij genoten, hadden zij geen belang meer reparaties met opzet slecht uit te voeren en werden ook de onderhoudskosten minder. Dit sloot aan bij een in 1805 in Frankrijk genomen maatregel, toen korpsen opdracht kregen hun geweermakers naar de naastbij gelegen keizerlijke geweerfabriek te sturen om zich verder te bekwamen en daar proeven af te leggen. Zij die bij hun terugkomst geen getuigschrift van de inspecteur konden tonen, moesten door hun bevelhebbers worden ontslagen.294

Gueriot de Belseaux stoorde zich aan de wijze waarop het gouvernement met de fabriek omging en de weerslag daarvan op de inspectie. Zijn voorstellen waren er mede op gericht zijn eigen functioneren te vergemakkelijken en zijn invloed verder te vergroten. Als inspecteur zag hij toe op de productie en keuring van de wapens, had hij invloed op de vaststelling van vergoedingen aan de werklieden en dus in de prijszetting van de wapens. Hij was betrokken bij de opleiding van aspirant geweermakers, bij het tewerkstellen en

verwijderen van werklieden en bij de inspectie van in de magazijnen opgeslagen wapens.295 De nu voorgestelde ideeën sloten hier uitstekend bij aan en zouden zijn status alleen maar

294 Geisweit van der Netten, Onderrigt hollandsche troepen, 38.

295 Zo bracht Bullot 17 sept. 1810 aan Gueriot rapport uit over wapeninspecties in de magazijnen te Amsterdam, NA, Officieren Armee, inv. nr. 20.

93 vergroten. Maar inmiddels was het Koninkrijk Holland bij Frankrijk ingelijfd en dus was het aan de Franse autoriteiten wat met de voorstellen te doen.

In document UvA-DARE (Digital Academic Repository) (pagina 91-96)