• No results found

Nieuwe ontwikkelingen?

In document UvA-DARE (Digital Academic Repository) (pagina 162-195)

Deel IV Het Koninkrijk der Nederlanden

B. De periode 1840-1850

4. Nieuwe ontwikkelingen?

Rond 1850 tekenden zich allerlei nieuwe ontwikkelingen af op wapentechnologisch, economisch en politiek terrein. Ontwikkelingen die we al meer hebben gezien. Maar wat hetzelfde lijkt, blijkt onderdeel van een proces te zijn. Het zijn slechts tijdloze factoren die opnieuw soortgelijke aanschafprocessen zoals reeds geanalyseerd zijn in gang zouden zetten alsmede het verloop daarvan bepaalden. In die zin vormen ze een logisch einde voor de hier bestudeerde periode. Maar ook andere factoren speelden in deze tijdsperiode opnieuw een rol.

Toen eind 1845 ernstige handelsgeschillen met België ontstonden, was dit voor het departement van Oorlog aanleiding verwisselstukken voor draagbare vuurwapens elders te gaan aanschaffen dan in Luik.639 Daarmee kwam het koop/maakvraagstuk terug op de agenda. Aangezien het departement verwachtte dat op termijn in Maastricht de meeste verwisselstukken gemaakt konden worden, besloot het de geweermakerswerkplaatsen uit te breiden zodat daar ook nieuwe wapens geproduceerd konden worden.640 Dus moest er meer personeel worden aangetrokken en worden voorkomen dat het reeds aanwezige vertrok. Hoewel in Maastricht slechts twee werklieden in de vrijstellingsregeling voor de

633 Brade aan Oorlog, 16 feb. 1844 nr. 115 en 6 aug. 1844 nr. 375, ibidem, inv. nr. 31, Kuypers, Geschiedenis, deel 4, 323-324.

634 Battaerd aan Brade, 2 feb. 1846 nr. 27, NA, AI, inv. nr. 47.

635 KB 23 aug. 1851 nr. 95, NA, KdK, inv. nr. 689.

636 Brade aan Oorlog, 16 en 23 juni 1849 nrs. 215 en 231, NA, AI, inv. nr. 34.

637 Brade aan Oorlog, 29 aug. 1851 nr. 301, NA, AI, inv. nr. 35.

638 P.M. Netscher, "Bijdrage tot de kennis van het Engelsche leger”, MS 1852; 21; 71.

639 Brade aan Battaerd, 8 jan. 1846 nr. 3, NA, AI inv. 32.

640 Brade aan Oorlog, 20 jan. 1846 nr. 32, NA, AI, inv. nr. 32. Battaerd aan Brade, 2 feb. 1846 nr. 27, ibidem, inv.

nr. 47. KB 10 april 1846 nr. 97 NA, KdK, inv. nr. 352.

160 Nationale Militie vielen, bewees die zijn waarde omdat iedere werkman telde.641 Dat bleek eens te meer toen een Luikse bajonetsmid die zich had verbonden zich in Maastricht te vestigen daarvan afzag en tien slotenmakers naar Luik terugkeerden nu daar weer

voldoende vooruitzicht was op werk.642 Door Joseph Malherbe in april 1847 de verzekering te geven opnieuw een order voor 4.000 geweren te krijgen voor de dienst van 1848, was het ministerie van Koloniën daar mede debet aan. Hierdoor doorkruiste Koloniën het streven van Oorlog en schopte het tegen het zere been van Brade die er juist voor ijverde dat Luikse fabrikanten zoveel mogelijk van orders verstoken bleven. Bovendien was het onnodig Malherbe van meer orders te voorzien omdat hij zeker nog tot mei 1848 druk was met de uitlevering van geweren op een oudere order van in totaal 6.000 stuks.

Om de vestiging van de geweerfabricage in Maastricht te doen slagen, moest Koloniën worden bewogen wapens ook daar te laten produceren. Volgens Brade kon dat omdat de prijzen competitief en de levertijden vermoedelijk beter waren dan Malherbe kon aanbieden. Van 1836 tot 1847 waren voor Oorlog 5.270 geweren geproduceerd. Omdat in vredestijd het normale jaarlijks verbruik 1/30 bedroeg van de ongeveer 45.000 stuks die bij de korpsen voorhanden waren, moesten jaarlijks 1.500 nieuwe geweren worden aangekocht om dit verlies te compenseren. In diezelfde periode waren 19.204 geweren voor Koloniën geproduceerd, ca. 1.750 per jaar. Dus moest de geweermakerswerkplaatsen minimaal een productiecapaciteit krijgen van 3.250 stuks op jaarbasis.643

Doch aan dit hele project kwam medio februari 1848 abrupt een eind, toen het departement met goedkeuring van de koning besloot de eigen productie van draagbare wapens in Maastricht te stoppen.644 Opnieuw speelde de geografische ligging van Maastricht een rol in de besluitvorming. Voor de transformatie was die een groot voordeel geweest, maar uiteindelijk vreesde het departement toch niet altijd op levering van wapens uit die stad te kunnen rekenen.645 Stevens zag in dit besluit een zakelijke mogelijkheid en deed Brade een voorstel.646 Hij was bereid een geweerfabriek in Maastricht te vestigen en die voor vijftien jaar aan het Rijk te verhuren. Werd dat afgewezen, wilde hij de transformatie overnemen en zo nodig ook verwisselstukken en geweren voor het gehele leger produceren zodra het huurcontract met Regout afliep.

Voorlopig nam Brade het voorstel van Stevens in beraad en had hij andere zorgen. In de loop der tijd had het infanteriegeweer door allerlei verbeteringen veel wijzigingen

ondergaan waardoor er diverse uitvoeringen bestonden. Om op termijn weer uniformiteit te krijgen, moesten er specificaties worden opgesteld voor als nieuwe geweren werden

aangeschaft. In maart 1848 werd dit nieuwe model op hoofdlijnen vastgesteld. Dit werd het Geweer Nr. 0, ook wel Model 1848 genoemd.647 Met de oplossing van dit technisch

vraagstuk zag het departement zich meteen met het probleem geconfronteerd waar dit geweer gemaakt zou kunnen worden, nu Luik uit de gratie was. Daarvoor keek het opnieuw naar Engeland en stuurde het een officier naar Londen en Birmingham om de mogelijkheden te onderzoeken. Evenals in 1815 bleek bij Engelse fabrikanten grote weerstand tegen het produceren van geweren naar Nederlands model. Het wapen kon wel in Engeland gemaakt

641 Notitie Battaerd, 27 maart 1847, IDW.

642 Brade aan Oorlog, 17 mei 1847 nr. 246, NA, AI, inv. nr. 33.

643 Aantekeningen betrekkelijk het oprichten ener geweerfabriek, ongesigneerd en ongedateerd, IDW.

644 NA, Oorlog/VA, inv. nr. 13928, 1488.9.

645 Voet aan Baud, 24 jan. 1849 nr. 44B, NA, Ministerie van Koloniën (hierna MvK), 1814-1849, inv. nr. 1912.

646 Stevens aan Brade, 28 jan. 1848, RHCL, Militaire Commandant, inv. nr. 338.

647 Oorlog aan Brade, 11 maart 1848 nr. 57B. NA, Oorlog/VA, inv. nr. 3365.

161 worden, maar dan bedroeg de prijs minimaal f 36, terwijl de gangbare prijs in Luik f 22 was.

Ook de prijs voor verwisselstukken werd te hoog bevonden en dus moesten alternatieven gevonden worden.648

Volgens Brade leende de geweerwinkel zich goed voor het assembleren van draagbare wapens en konden verwisselstukken op termijn zo niet geheel dan toch grotendeels op eigen bodem worden geproduceerd. Als lopenleverancier dacht hij aan Stevens, maar het departement wilde dat hij ook onderzoek deed bij andere potentiële producenten zoals de firma Hartogh Heijs uit Delft en de eerder vermelde firma Enthoven.649 De uitslag was voorspelbaar, want ook nu bleek dat de prijzen dan te hoog uitvielen.

Bovendien bleef Brade het niet wenselijk vinden dit werk uit te besteden aan personen die volgens hem onkundig waren.650

Terwijl het departement productiefaciliteiten in de boezem van het Rijk wilde, wist Brade dat dit uiterst moeilijk, zo niet onmogelijk was. Daarom wendde hij zich opnieuw tot Stevens. Gewapend met informatie die hij van Brade had gekregen, prees Stevens zich begin januari 1849 bij Koloniën aan en verzocht hij bij wijze van proef om een order voor levering van 2.000 geweren.651 Hij vroeg f 22,35 per geweer, nagenoeg dezelfde prijs als Koloniën kort daarvoor met Malherbe was overeengekomen voor levering van geweren ten behoeve van Curaçao.652 Minister van Koloniën G.L. Baud riep het advies in van zijn ambtgenoot J.H.

Voet die nu minister van Oorlog was. Naast dat hij uitlegde waarom de wapenproductie in Maastricht gestopt was, ontvouwde Voet een plan om de productie van draagbare wapens in de boezem van het Rijk voor de toekomst te verzekeren.653 Het voornemen bestond in de geweerwinkel wapens te gaan assembleren. Verwisselstukken zouden aanvankelijk worden aangekocht waar deze te verkrijgen waren, later moesten ook die in de boezem van Rijk geproduceerd worden. Om dat met enig voordeel te kunnen doen, moesten minimaal 5.000 geweren worden geproduceerd. Voet ging ervan uit dat Koloniën nog 20 á 25.000 geweren nodig had, die jaarlijks in partijen van 3 á 5.000 stuks besteld zouden worden. Tevens nam hij aan dat Luik vanwege de grote bedrijvigheid slechts mondjesmaat in de behoefte van Koloniën kon voorzien. Omdat beide partijen daar voordeel bij hadden, verzocht Voet Koloniën om orders voor de geweerwinkel en dus moest het verzoek van Stevens worden afgewezen. Opdrachten voor de Stapel- en Constructie Magazijnen waren sowieso zeer welkom, zoals voor kruit en slaghoedjes. Omdat Koloniën recentelijk de Artillerie Constructie Werkplaats in Soerabaja had uitgebreid, had Baud eenzelfde probleem, aangezien ook deze werkplaats voldoende werk moest krijgen en dat vereiste meer studie. Baud wilde daarom Delft alleen een order geven voor kruit. Op de vraag Delft van orders voor geweren te voorzien, ging hij niet in. Daarentegen liet hij Voet slechts weten dat, hoe aantrekkelijk het aanbod van Stevens ook was, hij het niet raadzaam achtte dat Koloniën op een andere wijze in zijn behoefte voorzag dan op de gebruikelijke wijze in Luik. Dat betekende dat de order voor de 2.000 geweren naar Luik moest gaan, waarvoor hij Oorlog medewerking verzocht voor het sluiten van een contract.654

648 Ibidem, inv. nr. 13928, 1488.20.

649 Ibidem, 1488.30.

650 Brade aan Oorlog 27 jan. 1849 nr. 38, NA, AI, inv. nr. 34.

651 Stevens aan Koloniën, 8 jan. 1849, NA, MvK, 1814-1849, inv. nr. 1912.

652 100 slaggeweren Koloniaal Model nr. 8 á f 22,30, contract goedgekeurd door Koloniën 21 nov. 1848. IDW.

653 Voet aan Baud, 24 jan. 1849 nr. 44B, NA, MvK, 1814-1849, inv. nr. 1912.

654 Baud aan Voet, 15 feb. 1849 LaF 3/102, ibidem, inv. nr. 1912.

162 Door de controverse tussen Oorlog en Koloniën werd de relatie tussen Brade en Stevens steeds hechter. Ook dit aspect zien we terugkomen in aanschafprocessen. Er

ontstaan relaties tussen vertegenwoordigers uit het bedrijfsleven en overheid. Mensen doen namelijk zaken met mensen. Sommige mensen liggen elkaar, anderen niet. Mensen kunnen ook aan elkaar verdienen, zoals bij corruptie, of anderszins een gemeenschappelijk belang hebben. Hier hadden Brade en Stevens een wederzijds belang bij het vestigen van de

wapenindustrie in Maastricht. Daarom voorzag Brade Stevens opnieuw van informatie. Erop wijzende dat op dat moment in Luik moeilijk wapens te krijgen waren en aannemers

achterbleven met uitleveringen, waarmee Malherbe bedoeld werd, bood Stevens nu aan op dezelfde prijs als Luik te willen leveren, waarbij hij tevens appelleerde aan het belang van de Nederlandse economie en die van Maastricht in het bijzonder.655 Opnieuw wendde Koloniën zich tot Voet, maar nu kwam dat schrijven bij Brade terecht. Brade was vol lof over Stevens die hij beschreef als ijverig en rechtschapen.656 Naast dat hij in het verleden al wapens had geleverd, had hij in het kader van de transformatie ook werkplaatsen ter beschikking gesteld en op zijn verzoek arbeiderswoningen gebouwd en voorzien van een werkplaats. Daarmee voldeed Stevens aan de wens van het departement werklieden zoveel mogelijk thuis te laten werken, zodat het geen extra werkplaatsen moest huren en inrichten. Bovendien had hij door zijn uitgebreide handel in ladenhouten daarvan altijd voldoende voorraad, waar andere leveranciers wel eens gebrek hadden. Omdat hij een handelshuis in Luik had, konden

verwisselstukken daar geproduceerd en gekeurd worden. Ook zou Stevens werklieden van de geweermakerwerkplaatsen kunnen overnemen die moesten afvloeien nu de productie van nieuwe wapens werd stopgezet.

Brade’s lofzang op Stevens was mede bedoeld zich af te zetten tegen Malherbe.

Ondanks dat Brade aandrong de Luikse industrie niet van orders te voorzien, stoorde Koloniën zich daar niet aan. Niet alleen had het Malherbe een order voor 4.000 geweren gegeven, maar bovendien nog een prijsverhoging toegestaan van f 1,50 per geweer. Nu het zich liet aanzien dat Malherbe desondanks de afgesproken levertijd opnieuw niet nakwam, besloot Koloniën een nieuw contract voor 7.000 stuks pas te sluiten nadat op de lopende bestelling 3.000 stuks waren geleverd. Dit stond los van de 2.000 geweren die Stevens wilde leveren. Omdat Koloniën eiste dat deze in Luik geproduceerd werden, was Oorlog in

onderhandeling met Francotte. Omdat Francotte niet meer dan 100 stuks per maand kon leveren, leidde dat tot niets. Daarom vond Brade het dubbel wenselijk dat gebruikt werd gemaakt van de mogelijkheden die Maastricht bood.

Dat de kwaliteit van de eventueel door Stevens te leveren wapens minder was dan in Luik geproduceerde, zoals Koloniën opperde, werd door Brade resoluut ontkend. Een

aannemer had veel invloed op levertijden, niet op de kwaliteit. Daar stond de inspectie garant voor. Ook de gedachte dat Maastricht door het vestigen van deze nieuwe tak van nijverheid en het daarmee gepaard gaande aantrekken van buitenlandse werklieden zou verpauperen, vond Brade onjuist. Er was geen sprake van het aanlokken van meer Luikse arbeiders, slechts van werk verschaffen aan hen die reeds in Maastricht werkten. Bovendien werkten bij de geweermakerswerkplaatsen veel Nederlanders die juist aan armoede werden blootgesteld als Stevens hen geen werk kon bieden.

Op advies van Brade meende Voet nu Baud te moeten aanraden niet alleen het verzoek van Stevens toe te staan, maar zelfs met hem voor een zeker aantal jaren een contract te sluiten voor levering van 2.000 geweren per jaar. Tegelijk bleef het wenselijk dat

655 Stevens aan Koloniën, 5 maart 1849, ibidem, inv. nr. 1930.

656 Brade aan Oorlog, 26 maart 1849 nr. 119, NA, AI, inv. nr. 34.

163 Koloniën bij de geweerwinkel jaarlijks een gelijk aantal liet produceren. Meer was niet

mogelijk aangezien dat de productie voor het leger in Nederland belemmerde.657 Omdat Malherbe Koloniën liet weten de bestelde geweren vóór 1 juli klaar te hebben en bovendien had toegezegd voor de dienst van 1850 opnieuw 5.000 stuks te kunnen leveren, vond Baud het door Brade gerapporteerde dat Luik niet kon leveren een vreemde zaak. Desalniettemin besloot hij Stevens een order te gunnen voor 2.000 geweren á f 22,12 per stuk. Dezelfde prijs die Malherbe betaald kreeg, onder uitdrukkelijk beding dat deze order eenmalig was en daaruit geen verbindingen voor de toekomst mochten worden afgeleid.658 Binnenskamers verweet Koloniën Oorlog met opzet het onderbrengen van de order voor de 2.000 stuks te hebben vertraagd om zo de belangen van de geweerwinkel veilig te stellen. Maar aan de geweerwinkel had Koloniën geen boodschap. Zelfs toen Oorlog aantoonde dat de

geweerwinkel in staat was koloniale geweren voor f 22,60 inclusief keuringskosten te kunnen produceren terwijl Koloniën daarvoor in Luik f 23,39 betaalde, wilde het van geen wijken weten.659

Om Nederland toch een beetje minder afhankelijk te maken van Luik besloot Oorlog in 1849 Stevens een voorkeursbehandeling te geven ten opzichte van buitenlandse

leveranciers op voorwaarde dat hij dan wel op hetzelfde prijsniveau aanbood.660 Hoewel Oorlog geen verdere concessies wilde doen, had Stevens geluk aan zijn zijde. In oktober 1849 ontstonden moeilijkheden met de Luikse lopenleverancier Denis Joseph Ancion waardoor het departement geen lopen meer geleverd kreeg. Voordat het lopende contract met Ancion werd beëindigd, informeerde Brade Stevens over de behoefte van het

departement voor het jaar 1850 en deed hij bij hem een voorlopige bestelling voor 1.000 ruwe geweerlopen voor het nieuwe geweer Nr. 0.661 Daarop kocht Stevens begin november een molen gelegen aan de Jeker in de gemeente Oud-Vroenhoven die hij als lopenusine inrichtte.662 Toch had Stevens ook tegenslag te verwerken. Toen hij begin 1850 verzocht naast de molen een stenen gebouw te mogen zetten voor het onderbrengen van

smidshaarden, werd hem dit door Oorlog geweigerd op basis van een uit 1814 daterende wet.663 Volgens deze wet mochten alleen houten gebouwen binnen de verboden kring van vestingwerken worden geplaatst. Omdat de beoogde aanbouw binnen de kring Maastricht geprojecteerd was en ondanks dat overige gebouwen ook uit steen waren opgetrokken, was verdere uitbouw in steen taboe.664 Desalniettemin was de lopenusine in juli 1850

operationeel en op 1 augustus leverde Stevens de 2.000 koloniale geweren; ruim binnen de gestelde termijn.665 Naast dat hij elders in de stad gronden aangekocht, kwam Stevens na de beëindiging van de transformatie weer in het volle bezit van de werkplaatsen die hij eerder

657 Voet aan Baud, 29 maart 1849 nr. 50B, NA, MvK, 1814-1849, inv. nr. 1930.

658 Baud aan Voet, 7 mei 1849 LaF nr. 9, ibidem. Prijs was gelijk aan de stuksprijs die Koloniën voor de 4.000 slaggeweren nr. 11 Koloniaal Model van 1842 betaalde, die voor de toegestane prijsverhoging f 20,62 bedroeg, contract goedgekeurd Koloniën 6 sept. 1847, IDW.

659 Brade aan Oorlog, 16 okt. 1849 nr. 361, NA, AI, inv. nr. 34.

660 NA, Oorlog/VA, inv. nr. 13932, 1488.10.

661 Brade aan Stevens, 26 okt. 1849 nr. 367, Brade aan chef keuringscommissie in Luik, 27 okt. 1849 nr. 374, 6 en 7 nov. 1849 nrs. 382 en 386, ibidem.

662 Acte notaris C.A.R. de Flize, 2 nov. 1849, Notarissen ter standplaats Maastricht, 1544-1905, inv. 8 a-b.

663 Wet van 16 november 1814 nr. 55, houdende bepalingen omtrent de militaire 's lands gronden en gebouwen; en het bouwen en aanleggen van woningen, tuinen, boomgaarden of andere gestichten in den omtrek van vestingen, sterkten, posten en linien van defensie. Staatsblad nr. 106.

664 Stevens aan Oorlog, 16 jan. 1850. Departementale beschikking 11 feb. 1850 nr. 31B, NA, Oorlog/VA, inv. nr.

3379.

665 Overzicht ontstaan wapenindustrie Maastricht, 3 maart 1851, RHCL, Militaire Commandant, inv. nr. 338.

164 aan het Rijk verhuurde en bouwde hij zijn onderneming tot een volwaardige geweerfabriek uit. Met dien verstande dat hij laadstokken inkocht bij een daarin gespecialiseerde Luikse fabrikant.

Hier zien we een parallel met de jaren 1750. Ook toen was de wens voor

wapenleveranties minder afhankelijk te worden van het buitenland een van de factoren die leidde tot oprichting van een geweerfabriek. Destijds zagen we ook concurrerende instanties en kon de Culemborgse geweerfabriek niet op orders rekenen. Met de totstandkoming van de eenheidsstaat kwam het weliswaar tot centrale inkoop van wapens, maar dit gold slechts binnen één en hetzelfde departement en waren de diverse departementen autonoom in hun aankoopbeleid.

In 1848 kwam het tot een grondwetsherziening en werd ook de ministeriële verantwoordelijkheid ingevoerd waardoor het politieke landschap veranderde. Het jaar daarop kreeg Nederland met Willem III een andere koning. Het defensieaanschafproces veranderde evenwel niet. Wel veranderde de discussie over aanschaf van wapens. In eerste instantie was dit nog tussen koning en ministers, waarbij Koloniën aangaf autonoom te zijn in zijn aankoopbeleid. Zowel in juni als in september 1849 werd deze bevoegdheid door koning Willem III bevestigd.666 Snel werd deze specifieke zaak meer publiek. Maar ondanks dat Petrus Regout eind 1849 in de Eerste Kamer pleitte voor de belangen van de fabriek van Stevens en ook het gemeentebestuur van Maastricht zich tot Koloniën wendde667, volhardde dat in zijn beleid. In februari 1850 kwam deze kwestie weer ter tafel, maar opnieuw

bevestigde Willem III de door Koloniën geponeerde stelling dat ieder departement de bevoegdheid behoorde te hebben in de benodigdheden te voorzien waar die

overeenkomstig het landsbelang het goedkoopst en het best te verkrijgen waren.668 Opmerkelijk is dat het ministerie van Binnenlandse Zaken, dat eerder geen kans voorbij liet gaan te pleiten voor de belangen van het Nederlandse bedrijfsleven, nu afzijdig bleef. Kennisgenomen hebbende van brandbrieven met betrekking tot dit onderwerp van zowel het gemeentebestuur van Maastricht als van de gouverneur van Limburg liet minister J.R. Thorbecke zijn ambtgenoot van Koloniën slechts weten overtuigd te zijn dat deze in het beste belang van het land zou handelen.669 We zien dus wel een discussie ontstaan waar meerdere instanties c.q. partijen bij betrokken waren, maar dat deze werd gereduceerd tot een bevoegdheidsvraagstuk. Het ging niet over landsbelang en economie. Deze aspecten waren ondergeschikt. Centraal stond de autonomie van de departementen. Hoewel de verwerving van materieel voornamelijk gestuurd werd door de factoren kwaliteit, prijs en levertijd, was voor het departement van Oorlog de prijs vaak doorslaggevend. Dat komt hier ook weer terug. Want het departement wilde Stevens wel een voorkeursbehandeling geven, maar slechts indien de prijs dit toeliet. Voor Koloniën speelde er wellicht nog een andere factor een rol. Het is namelijk moeilijk uit te leggen waarom Koloniën juist Malherbe van orders bleef voorzien in de wetenschap dat deze duurder was dan andere Luikse aannemers, de prijzen in Nederland concurrerend én zelfs beter waren en Malherbe de afgesproken levertijden zelden of nooit nakwam. Was dat slechts om te onderstrepen dat het autonoom

666 Kabinet, 19 juni 1849 nr. 112 en 15 sept. 1849 nr. 55 vermeld in nota gen.-maj. F.V.H.A. de Stuers van het

666 Kabinet, 19 juni 1849 nr. 112 en 15 sept. 1849 nr. 55 vermeld in nota gen.-maj. F.V.H.A. de Stuers van het

In document UvA-DARE (Digital Academic Repository) (pagina 162-195)