• No results found

Raad van Indië

In document Nederland en Nederlandsch-Indië. (pagina 165-169)

Vereeniging en Vergadering

IV. Raad van Indië

(R. v. I.)

S a m e n s t e l l i n g . Dit adviseerende lichaam heeft tevens wetge-vende bevoegdheid, waardoor het in hoofdzaak verschilt met den raad van state in Holland H e t is gevestigd te Batavia en bestaat uit den G. G. als voorzitter (d.w.z. hij kàn het presidium waar-nemen, als hij dit wil, maar zonder hem is de raad ook voltallig. Waar de Koning echter den Raad van State alleen schriftelijk kan hooren, kan de G. G dat ook mondeling), een vice-president en vier leden. Zij worden door den Koning, op voordracht van den ministerraad benoemd en ontslagen. Dit waarborgt in zekeren zin hun onafhankelijkheid. De vereischten van benoembaarheid zijn weer geen andere, dan: Nederlander en dertig jaar. Bij vacature in den R.v.I. moet de G . G . , na overleg met den R.v.I. binnen dertig dagen een met redenen omkleede aanbeveling van minstens twee personen aan den minister van koloniën zenden (art. 10 R. R . ) . Omdat hier aanbeveling staat, kan de Koning dus buiten de opgegevenen

om kiezen, 't geen ook wel eens gebeurd is. Z o o noodig kan de G. G. een tijdelijk lid benoemen en hij moet dat doen, als er minder dan drie leden zijn, daar men in zoo'n geval geen vergadering zou kunnen houden. Is de zetel van den vice-president onbezet, dan is de G. G. verplicht, het oudste lid in benoeming het vice-voorzitterschap tijdelijk op te dragen. Er is daarvoor dus een besluit noodig.

In tegenstelling met wat hieromtrent over den G. G. is meegedeeld, kan den vice-president en den leden van den R.v.I.

wel verlof gegeven worden in geval van ziekte; zij mogen dan Indië verlaten. De G. G . kan ze dan:

1 ° ontheffen (tijdelijk) uit hun betrekking, met vergunning Indië te verlaten, onder genot van wachtgeld en vrijen overtocht.

2° ontslaan.

In beide gevallen ontstaat er eene vacature, waarin moet worden voorzien, zooals hierboven is omschreven.

D e v e r b o d s b e p a l i n g e n omtrent familiebetrekking, het in hun persoonlijk belang kunnen optreden, het bekleeden van andere staatsambten (art. 9 R. R ) en het lid mogen zijn van de locale raden, komen overeen met die genoemd voor den G . G . en gelden zoowel voor den vice-president als de leden van den R.v.I.

De R . v. I. wordt bijgestaan door een secretaris, door den G . G . benoemd (art. 7 lid 2 R . R . ) .

D e G G en eventueel de L . G. G hebben alleen een raad-gevende stem (art. 7 lid 3). Zij kunnen dus niet meer, dan aan de beraadslaging deelnemen. Zoodoende gaat èn de Raad èn de G. G . vrijer uit. Immers de laatste heeft steeds de beslissing aan zich l).

W e r k k r i n g . Bij de behandeling van den R.v. State voor Nederland is er opgewezen, dat men de bevoegdheden van dat college kan vinden in de wet op den Raad van State van 1 8 6 1 . Een dergelijke wet bestaat, behalve dan de bepalingen in het R . R., voor den R. v. I. niet, doch wel een reglement van orde en dit moet volgens art. 7 lid 5 R. R door den Koning worden vastgesteld. Er is dan ook zoo'n Koninklijk Besluit en wel van 1 8 7 3 , gewijzigd in 1 8 9 4 , maar nooit gepubliceerd. Even geheimzinnig is men steeds geweest met de adviezen, door den R . v. I. uitgebracht; ze schijnen bestemd te zijn voor den G . G . alleen. T o t 1908 bleven zelfs

') In slechts 1 geval stemt de G . G . wel. M e n leze daarvoor aandachtig art. 30 R . R .

de hoofden der departementen onkundig van de adviezen der op hun gedane voorstellen. H e t publiek hoort er bij groote exceptie van, en dat is in vele opzichten te betreuren, daar met een dergelijke achterhoudendheid geen zuiver oordeel om-trent 's Raads werken bestaat.

Zooals reeds is opgemerkt, is de R. v. I. behalve adviseur tevens wetgever. Het gevolg hiervan is, dat men nu eens onder Indische regeering heeft te verstaan den G. G. alleen, dan weer den G.G. mei den R.V.I., samen. Het blijkt uit onderstaande:

a. De G. G . kón advies vragen, wanneer hij dit noodig acht (art. 2 8 lid I ), m.a.w. over alles.

b. Hij is verplicht het te doen, zonder gedwongen te zijn het uitgebrachte advies op te volgen, in bepaalde gevallen.

(Zie de kleine letter).

c. Er moet op wetgevend gebied overeenstemming zijn tusschen hem en den R. v. I. maar — en hier komen wij bij de wetgeving op terug — in bepaalde gevallen kan hij toch weer zijn eigen wil doorzetten. (Zie ook hiervoor de kleine letter).

De verplichte gevallen onder b zijn:

1° Bij alle instructien en reglementen voor het algemeen bestuur, (art. 28 lid 2a).

2° Bij elke regeling omtrent den inhoud van politieke contracten, (art. 28 lid 2b).

3° Bij het ontwerp der Indische begrooting van uitgaven en der aan-wijzing van de middelen tot dekking dier uitgaven (art. 28 lid 2c).

4° Bij de maatregelen door het burgerlijk gezag genomen of te nemen in geval van oorlog of opstand (art 28 lid 2d).

5° Bij buitengewone maatregelen van gewichtigen aard (art. 28 lid 2e).

6° Bij benoeming tot gewichtige ambten ter aanwijzing van de Kroon (art. 28 lid 2f). De instructie, die de aanduiding der ambten geeft, is echter geheim; men kent dus de hierbedoelde ambten niet.

7° Bij de met redenen omkleede aanbeveling van ten minste twee personen tot de vervulling eener opengevallen plaats in den R.v.I.

(art. 10 lid 1).

8° Bij het geval, dat de president, de vice-president of een der leden van het hooggerechtshof van Ned Indië behoort te worden ont-slagen of ontzet uit zijn ambt (art. 96 R . R . ) .

9° Bij schorsing van een der onder 8° genoemde ambtenaren (art. 97 lid 2 R . R . ) .

10° In nog veel meer gevallen, vermeld in het Decentralisatie Besluit, de Locale Raden Ordonnantie, de Comptabiliteitswet.

Overeenstemming (zie c) is noodig:

1 ° Bij vaststelling, wijziging, uitlegging, schorsing en intrekking door den G. G. van algemeen verbindende verordeningen (art. 29 R. R . ) .

2° Bij het uitstellen der afkondiging van algemeene verordeningen (art. 29 R. R . ) .

3° Bij het ontzeggen van verblijfhouden (art. 45, 46, 47 R R . telkens lid I).

4° Bij aanwijzing van een verblijfplaats (art. 47 lid 1 R. R.)

5° Bij 't verleenen van amnestie en abolitie (art. 52 lid 3 R. R.).

6° Bij 't verleenen van dispensatie (art. 53 lid 2 R. R ) . 7° Bij belastingkwesties (art. 68 lid 1 en 68a lid 2 R. R . ) . 8° Bij de instelling van den localen raad. (art. 68b lid 2)

9° Bij het bekrachtigen van het besluit van den localen raad tot het aangaan of waarborgen eener geldleemng ten laste van het betrokken ressort (art. 68 lid 3).

10° Bij de verklaring, dat het algemeen nut onteigening vordert (art. 77 lid 2 R R.).

11° Bij de beslissing van geschillen over bevoegdheid tusschen de rechterlijke en administratieve macht, (lees art. 82 en 83 R. R.) 12 Bij het maken van uitzonderingen op de toepassing der regels

omtrent gelijkstelling van Europeanen en Inlanders (art. 109 1.1. R . R . ) . In al de gevallen onder a, b en c, genoemd moet in het genomen besluit aan het hoofd staan vermeld : De Raad Van Indië gehoord, onverschillig of de G . G . van het advies gebruik heeft gemaakt of niet.

Den G. G. is in art. 7 lid 4 R. R. nog de macht toegekend, wanneer hij dat noodig oordeelt, ambtenaren en officieren van land- en zeemacht te gelasten de vergadering van den R. v. I.

bij te wonen, ten einde den raad te doen voorlichten. Zij zijn verplicht mondeling informaties te geven. Voor particulieren geldt dit niet, daar het artikel over hen niet spreekt.

D e R a a d v a n I n d i ë b u i t e n c o l l e g i a a l v e r b a n d . Daarvoor leze men art. 3 6 van het R. R. waarin den landvoogd het recht wordt gegeven, leden van den Raad bijzondere commissien op te dragen en hen met zendingen in Indië te belasten, als maar te Batavia blijven, de vice-president en nog twee leden. In "

November 1916 is dan ook z o o n zending geschied naar Sumatra (ni. het lid van den R.v.I. J. H . Liefrinck) ' ) .

Initiatief. De Raad van Indië bezit ook het recht van initiatief Aangezien evenwel, zooals reeds vermeld is, de handelingen van den raad, nooit publiek worden, is van gebruikmaking van dit recht zelden iets gebleken.

') Niet te verdedigen is, dat De Perez in 1858 naar Celebes en Nieuwenhuyzen in 1873 naar Atjeh gingen met een opdracht, want beide waren vice-president. Evenmin, dat een zending buiten Indië heeft plaats gevonden, ni. het lid van den R. v. I.

Groeneveldt ging eens naar Indo China om een onderzoek in te stellen naar de opium aldaar. (Mr. Kleintjes).

In document Nederland en Nederlandsch-Indië. (pagina 165-169)