• No results found

Nederlander en Ingezeten

In document Nederland en Nederlandsch-Indië. (pagina 127-131)

Aangezien het met het oog op de rechten en verplichten der inwoners van een staat van belang is, te weten, wie Nederlander en wie vreemdeling is, eischt de grondwet in

art. 6, a dat de wet verklaart, wie Nederlanders en wie inge-zetenen zijn, b. dat een vreemdeling met anders dan door een wet kan worden genaturaliseerd, c. dat de wet de gevolgen regelt der naturalisatie ten aanzien van de echtgenoote en minderjarige kinderen van den genaturaliseerde, t Gevolg van deze grondwettige bepalingen is de Wet op het Nederlander-schap van I 8 9 2 .

Men kan volgens twee beginselen de nationaliteit vaststellen, nl. de afstamming (jus sanguinis), waarbij dus de ouders beslissen en het grondgebied (jus soli), waar het land van geboorte den doorslag geeft. In Nederland geldt in hoofdzaak, het jus sanguinis, doch daarnaast ook het jus soli. Z o o is dan volgens de wet van 1892 iemand N e d e r l a n d e r door

Afstamming:

I ° 't Wettig kind, wiens vader Nederlander is.

2° 't Natuurlijk kind, wiens moeder Nederlandsche is.

3° Een vondeling, of verlaten kind, van wiens afstamming niets blijkt, (v.b. van jus soli).

Geboorte:

H e t kind van een „ingezetene" des rijks, die zelf het kind is van eene in het Rijk wonende moeder, tenzij blijkt, dat het kind een vreemdeling is. (v.b. van jus soli).

Huwelijk:

Een vrouw, geen Nederlandsche, die huwt met een Neder-lander, wordt het Nederlanderschap deelachtig, omdat de vrouw staande het huwelijk den staat van haren man volgt. Uit dit voorschrift volgt, dat een vreemdeling, die met een Nederlandsche vrouw huwt, geeri Nederlander wordt.

N a t u r a l i s a t i e :

Iemand kan genaturaliseerd worden op eigen Verzoek of om redenen van staatsbelang, zooals dit met Prins Hendrik is geschied (art. 4 wet van 1892). Welke van deze twee redenen aanleiding mocht geven tot naturalisatie, zij geschiedt steeds bij Wet, en deze regelt in ieder bijzonder geval de voorwaarden, aan die naturalisatie verbonden. Voor naturalisatie is noodig :

1° Meerderjarigheid in den zin der Nederlandsche wet, dus, 21 jaar.

2° Gedurende 5 voorafgaande jaren in 't Rijk of Kolonien gewoond hebbend, of het Nederlanderschap verloren hebbend.

3° Een stortingsbewijs van ƒ I 0 0 van den ontvanger van registratie.

4° Kan nog meer gevraagd worden, o.a., dat er geen beletsel bestaat voor zijn eigen land.

Bij naturalisatie om redenen van staatsbelang kan men van deze eischen afwijken, en bijv. den 2 I jarigen leeftijd niet eischen. Voor Prins Hendrik is o.a. bepaald, dat hij, ingeval hij weduwnaar wordt, ƒ 1 5 0 . 0 0 0 's jaars uit 's lands kas kan trekken, maar dan moet hij Nederlander blijven.

G e v o l g e n v a n n a t u r a l i s a t i e . Deze betreffen het gezin van den genaturaliseerde. Onder de naturalisatie dan van den man, vader, of hoofd van het gezin, is die van de echtgenoote en minderjarige kinderen begrepen. Bij ontbinding van 't huwelijk kan de vrouw binnen het jaar het verzoek doen, weer het Nederlanderschap te mogen verliezen. Evenzoo het meerderjarige kind binnen één jaar na het meerderjarig worden.

V e r l i e s v a n h e t N e d e r l a n d e r s c h a p . Men kan het Neder-landerschap verliezen volgens de bepalingen van art. 7 der wet. Zij komen hierop neer:

1 ° Door naturalisatie in een ander land.

2° Door huwelijk van een Nederlandsche vrouw met een vreemdeling.

3° Door 't verkrijgen van een vreemde nationaliteit door den wil van den verkrijger.

4 ° Door in vreemden staats- of krijgsdienst te gaan zonder toestemming van den Koning.

5° Door 10 jaren in het buitenland te vertoeven, mits niet in staatsdienst. In dit geval kan men gemakkelijk het Nederlanderschap behouden door kennis te geven (binnen

10 jaar), dat men Nederlander wenscht te blijven. Men kan dit doen bij den burgemeester, hoofd van plaatselijk bestuur in Rijk of Kolonie, waar men t laatst woonde, of aan een consulair ambtenaar van dat land.

H e t b e l a n g v a n h e t N e d e r l a n d e r s c h a p is, dat men tengevolge van den staat van Nederlander rechten bekomt, die niet aan vreemdelingen worden toegekend, bijv : men kan benoemd worden tot een landsbediening, men kan kiezer zijn voor een bestuurslichaam, men kan m zoo n lichaam gekozen worden, men kan niet uitgeleverd en ook niet uitgezet worden. Daarnaast wordt den Nederlander ook meermalen een

plicht opgelegd bijv : het land te verdedigen of belasting te betalen, (natuurlijk betalen vreemdelingen ook belasting).

V r e e m d e l i n g e n . De wet bepaalt, dat allen, die den staat van Nederlander niet bezitten, of niet uit anderen hoofde Nederlandsche onderdanen zijn, vreemdelingen zijn.

(art. 12).

I n g e z e t e n e n . Ingezetenen van het Rijk zijn zij, die hunne woonplaats in het Rijk hebben en haar gedurende de voor-afgaande achttien maanden in het Rrjk of zijne Kolomen hadden.

( N . B . Voor de provincie is dat 1 2 maanden, voor de gemeente eveneens). H e t ingezetenschap gaat te loor, als men zich buiten het Rijk (provincie of gemeente) vestigt.

Het belang van het ingezetenschap is : Zonder dat geen kiezer (art. 8 0 G w . ) , zonder dat geen vereenigings- en ver-gadenngsrecht (art. 9 G w . ) .

I n d i ë . D e bevolking van Indië wordt onderscheiden in Europeanen en met dezen gelijkgestelde personen én Inlanders en met dezen gelijkgestelden. Met Europeanen zijn gelijkgesteld

1° Alle Christenen, 2° alle Japanners, 3° alle personen, niet vallende in de termen der volgende zinsnede : Met Inlanders zijn gelijkgesteld Arabieren, Mooren, Chineezen en allen niet genoemd in de vorige zinsneden, die Mohammedanen of Heidenen zijn. Er is reeds een nadere wijziging, nl. die van 1 9 0 7 , doch deze is nog met in werking getreden. D e wet van 10 Februari 1 9 1 0 bevat een regeling van het Nederlandsch onderdaanschap van de bevolking van Nederlandsch Indië.

Ingezeten van Indië zijn: a. D e inboorlingen, dat zijn allen, die in Indië geboren zijn, dus kinderen van Europeanen zoowel als die van Inlanders, b. Zij, die zich op wettige wijze in Indië vestigden. (Zie hiervoor : Toelating). Hoewel nergens met zooveel woorden staat uitgedrukt, dat men het ingezetenschap van Indië kan verliezen, zal dit ook het geval moeten zijn, wanneer men buiten Indië gaat wonen.

Het belang van het ingezetenschap van Indië vindt men in enkele artikelen van het Regeerings Reglement van Indië, nl.

in art. 112 — 1 1 3 — 1 1 4 met betrekking tot het Petitierecht, Schutterlijken dienst en Adeldom.

W a t ditzelfde aangaat ten opzichte van het Nederlanderschap, kan vermeld worden, dat de Gouverneur-Generaal, de Luitenant Gouverneur-Generaal, (als hij er is), de vice-president en leden

van den Raad van Indië, de president en leden van de Indische Rekenkamer alle Nederlanders moeten zijn. Ook leze men nog de artikelen 4 5 , 4 6 en 47 R. R.,

In document Nederland en Nederlandsch-Indië. (pagina 127-131)